VOOR DE JEUGD
LEIDSCH DAGBLAD
^11'f f+ f+Yf f f f+4- *41F
No. 41.
Zaterdag 18 October.
Anno 1924
Toch een held.
•Li I>*#
Naar het Engelsch van E.LYSAGHT.
Vrij bewerkt door C. H.
Hoofdstuk III.
Groote Verwondering.
Lieve deugdWie zou dat gedacht
f iiebben
Ik moet de dingen precies vertellen, zoo
ials zij gebeurd zijn en beginnen te zeggen,
Idat geen van ons verwachtte, dat de vreem-
fde oude heer al zoo vroeg een bezoek zou
komen brengen. Wim dacht, dat hij stellig
leen zwart knechtje had, dat hem zijn ont-
Ibijt altijd op bed bracht en dat hij in den
■loop van den middag in een deftig rijtuig
Iverschijnen zoii.
De weinige bezoekers, die bij Tante Hes
er kwamen, deden dit altijd 's middags.
Maar misschien was de eigenaardige oude
[heer niet op de hoogte van onze gebruiken,
J misschien zijn menschen, die veel gereisd
|hebben, altijd vroeg met alles.
De klok dne£ juist, elf uur, toen hij
W\ statig den tuin in kwam wandelen,
lalks om zich heen scheen op te nemen en
inheide.
I Wim en ik zagen hem dadelijk. Wij zaten
de takken van den ouden pereboom,
wijl hij bij de voordeur stond te wach-
totdat er opengedaan werd.
Wij gluurden tusschen de bladeren door
i zagen Rosa's gezicht, toen zij aan de
f&ur verscheen. Het stond lang niet vrien-
Idelijk, want zij was altijd dadelijk ,,uit
■haar doen", zooals zij het zelf uitdrukte
I en hoewel zij er altijd onberispelijk uitzag,
ras zij nog niet in haar zwarte japonnetje,
dat zij eiken middag aanhad.
Wij hoorden den ouden heer iets vragen,
waarop hij naar binnen ging en Rosa de
|deur dichtdeed.
„Ik ben benieuwd, wat hij tegen Tante
Hester zeggen zal," begon ik.
„Ik ook!" zei Wim. „Ik geloof heusch.
I dat hij ons gisteren nogal aardig vond,
maar ik hoop toch maar niet, dat hij blijft}
|eten".
Neen, dat hoopte ik ook niet, want we
[hadden griesmeelpudding en daar hielden
*ij juist zooveel van!
Op eens begon de pereboom ons te ver
reien. We verbeeldden ons, dat wij stijf
leerden van het zitten. Wij lieten ons er dus
zakken en liepen daarbij een paar
tabben op. Maar wat gaf dat 1
We slenterden juist door den tuin, toen
j ons door iemand hoorden roepen
„Wim! Jennie! Wim! Jennie!"
•Het is Rosa!" zei ik. ,,'k Hoop maar,
de oude heer ons niet weer wil zien."
„Dat hoop ik ook!" zei Wim, terwijl hij
Iciar zijn beenen keek. Er was een groote
[winkelhaak in zijn broek.
Ik had mijn jurk wel niet gescheurd, maar
|het klimmen in den pereboom was er toch
■niet bepaald goed voor geweest.
Rosa, die nooit over veel geduld beschik-
|te, werd boos, omdat wij niet onmiddellijk
I kwamen, en wij waren eigenlijk wel een
■beetje bang voor haar.
Zij wachtte totdat wij bij haar gekomen
In veel Engetecfre huififeudens wordt
gegetetu
waren. Toen zeide ze, dat Tante He6ter
ons liet roepen.
,,En jullie moeten heel behoorlijk en be
daard zijn, want je tante voelt zich vandaag
niet erg lekker," voegde Rosa er nog aan
toe.
Zij liet ons echter geen tijd om wat te
vragen, maar dreef ons naar huis en naar
boven. Ze liet me mijn gezicht en mijn
handen wasschen, borstelde mijn haar, trok
mijn jurk af, totdat er niets meer af te
trekken viel. En nadat zij zich overtuigd
Had, dat wij er zoo netjes uitzagen, als in
de gegeven omstandigheden mogelijk was
Wim had haastig een andere broek aan-
gertokken zei ze, dat wij naar de zit
kamer moesten gaan.
,,Ga jij maar eerst," fluisterde Wim zoo
dicht bij mijn oor, dat het er van kriebelde.
Vóór ik-er iets tegen kon doen, deed hij
de deur open en trad ik, op de hielen
gevolgd door Wim, de zitkamer binnen.
Daar zat de oude heer met Tante Hester
te praten.
Wij gaven hem de hand en hij keek ons
beiden oplettend aan. Ik had een gevoel,
alsof ik in de kerk was en niet het minste
geluid mocht maken.
Ik weet niet, wat Wim dacht, maar wel,
dat ik Tante Hester aankeek in de hoop,
dat zij iets zeggen zou om de pijnlijke
stilte te verbreken. Tot mijn gróote ver
wondering zag ik echter, dat zij geschreid
had.
Haar oogen waxen erg rood en de tranen
liepen haar nog over de wangen. Ik schrikte
er natuurlijk niet weinig van.
Waarom huilde zij nu Was het, omdat
oude heer haar een bezoek was komen
brengen 1
Het was de oude heer, die het eerst
sprak.
„Herinner jullie je nog, wat ik gisteren
zei naar aanleiding van 't brood en 't
zout?" vroeg hij.
Wim knikte bevestigend.
„Goed!" ging de oude heer voort; „wij
zijn dus vrienden. Maar nu kom ik jullie
aan je woord houden. Ik zei jullie reeds,
dat ik Blake heette. Maar ik wilde jullie nog
meer over mezelf vertellen. Als je alles
gehoord hebt, zul je begrijpen, waarom ik
hier vandaag gekomen ben, want ik wi6t wel
degelijk, wie jullie waren, al wisten jullie
dan niet, wie ik was.
„Ik had eens een broerbij deze
woorden kuchte de oude heer even, alsof
hij iets in de keel had...... „en wij hielden
heel veel van elkaar, totdat er iets tusschen
ons kwam en we dwaas genoeg waren,
ongenoegen te krijgen. Ik geloof, dat hij
het graag weer bijgelegd had, ik eveneens,
maar 't is oneindig gemakkelijker twist te
maken, dan de vrede to herstellenont
houdt dat goed, kinderen.
Ik weet zeker, dat, als hij hier in de
kamer was, hij de schuld op zich zou
nemen, al lag zij gedeeltelijk aan mij en
dat er niets dan liefde tusschen ons zou
zijn. Ik zal hier op aarde zijn stem echter
nooit meer hooren. Hij is gestorven
Jullie begrijpt dus, dat ik hem niet meer
zeggen kan, hoe het mij spijt en dat ik
niets liever zou willen, dan het „weer in
orde" te kunnen maken, zooals wij vroeger
op school zeiden Nu", hier hield de
vreemde ou.de heer even op en sloeg hij ons
aandachtig gade, „hoe denken jullie, na
hetgeen je gehoord hebt, over mij? Mis
schien heb je medelijden met me. Ik hoop
het, want het spijt mij zoo vreeselijk!"
Hij streek nu zijn lange, witte snor op
en scheen aan het verleden te denken,
durfden hem niet storen.
Even later ging hij weer voort:
„Toen hij erg ziek was en stierf, de
arme jongen! schreef hij mij een brie£
waarin hij mij vroeg hem alles te willen ver
geven. Hij zei, dat hij aanvankelijk ongelijk
had gehad en hoopte, dat ik vergeten zou,
dat er een tijd geweest was, dat wij zoo
koel tegenover elkaar gestaan hadden en
luister nu goed, want nu kom ik aan het
gedeelte van mijn verhaal, dat jullie beiden
zeker belang inboezemen zal hij liet mij
zijn twee kinderen na, een jongen en een
meisje, die hij geheel aan mijn zorgen toe
vertrouwde."
Wim en ik keken eerst den vreemden
ouden heer, daarna Tante Hester heel ver
baasd aan.
Het leek alles een droom. De geschiedenis
van dien ouden heer begon hoe langer hoe
meer op de onze te gelijken. Ekx waaro*o
sprak mijnheer Blake. die toch heelemaal
geen familie van ons was, zoo ernstig en
keek hij ons zoo doordringend aan?
„Die brief", ging hij weer voort, „kreeg
ik niet eerder dan een paar dagen geleden.
Ik had hem natuurlijk veel eerder moeten
ontvangen, maar de persoon, die hem op de
post had moeten doen, vergat dit heelemaal
en dacht er pas veel later weer toen
hij hem toevallig terug vond en hij hem
mij stuurde.
Hij hield nn weer op met praten. Ver
wachtte hij misschien, dat wij iets zouden
zeggen, dat wij het vreemde raadsel zouden
oplossen? Wim nooh ik vermochten echter
iets te zeggen.
De oude heer moest wel zien, hoe zajn
verhaal ons verwaarde.
„Natuurlijk stond mij slechts óón ding te
doen," zed hij, „en ik ben hier gekomen om
het uit te voeren."
Hij haalde zijn zakdoek te voorschijn,
veegde zijn lorgnet af, zette 'm weer op em
keek ons aan.
„Ze begrijpen het niet", zei Tante Hester
nu met haar lieve, zachte stem, die nog
zachter Honk dan gewoonlijk.
„Natuurlijk niet", zei de oude heer. ,Het
was ook dwaas van mij om bij het begin te
beginnen en niet te zeggen, wie ik eigenlijk
was. Maar ik wilde hun niets vertellen,
vóór ik met u gesproken had en het ijs tus
schen ons gebroken was. Ook wilde ik a
eenigen tijd geven om u te herstellen. Dat
was ik u verplicht: u, die zooveel voor
mijn niahtje en neefje gedaan hebt
Zijn nichtje en neefje?! Dat sloeg na
tuurlijk op Wim en mij. Maar boe konden
wij zijn nichtje en neefje zijn? Want hij waS
toch meneer Blake en wij hadden nog nooit
van hem gehoord. Bovendien had Tante
Hester, dat wisten wij heel zeker, nooit
voor andere kinderen gezorgd.
Toen zei de oude heer tegen Tante Hes
ter:
„Wilt u het hun alsjeblieft verder uit
leggen V'
„Deze meneer is jullie oom," zei Janig