De Kl
uizenaar van
Far-End,
No. 19812
LEIDSCH OAGBLAD, Vrijdag 10 October
Tweede Blad. Anno 1924.
BINNENLAND.
Begrafenis-Onderneming
KEEREWEER
TWEEDE KAMER.
FEUILLETON.
Begrafenis van Staatsraad prof. mr.
J. Oppenhelm.
Bjj do begrafenis van Staatsraad prof.
Oppenheim, gisterenmiddag te 's-Gravenha
ge, waren, behalve de reeds door ons ge
noemden, tegenwoordig de gezant jhr. mr.
F. Beelaerts van Blokland, de oud-secre-
taris-g ener aal van het Dep. van Buitenl.
Zaken mr. B. J. H. Pattjn en de secretaris
generaal van het Departement jhr. mr.
A. M. Snouck Hurgronje, de administrateur,
chef van de afd. Juridische Zaken van het
Dep. van Buitenl. Zaken mr. W1. C. Beucker
Andreae, administrateur, chef van de afd.
Kunsten en Wetenschappen bjj het Dep.
van Onderwijs mr. Duparc en de referen
daris brj dat Dep. jhr. mr. De Jong©,
de voorzitter van het Intern. Inter-mediair
Instituut mr. Loder, lid van het Permanente
Hof van Intern. Justitie, en de secretaris
van dat instituut mr. Krabbe, benevens den
directeur mr. Torley Duwell, de raadsheer
in bet Haagsch Gerechtshof mr. Van Sloo-
ten. de president van de Haagsche recht
bank mr. Du Mosch, de rechters in de
Rotterdamsche rechtbank mrs. Canes en
Warren, de president van Je Dordtsche
rechtbank mr. J. Limburg, de secretaris
generaal van het Dep. van Arbeid mr.
Scholtens, de landsadvocaat mr. J. H. Tel-
ders en de kantonrechter de 's-Gravenhage
mr. Hollander; mr. Jonker namens de Ver.
van Nederlandsche gemeenten (de voorzitter,
mr. Fockema Andreae, burgemeester van
Utrecht, was verhinderd), de directeur van
het Kabinet der Koningin, jhr. mr. Van
Tets, de oud-vice-president van den Raad
tan Nederl.-Indië, dr. E. Moresco, de grif
fier van den Hoogen Raad, jhr. mr. Van
Panhuys; het Israëlietisch Seminarium wa9
vertegenwoordigd door den rector, dr. Wa
genaar en den raadsheer in den Hoogen
Raad, mr. L. E. Visser, het NederL Israëlie
tisch Kerkgenootschap door de heeren A.
Simon3 Mzn., voorzitter van het Israëlietisch
kerkbestuur te 's-Gravenhage dr. Sluys.
Verder waren er deputaties van het bestuur
van de afdeeling 's-Gravenhage van de
Maatschappij tot Nut der Israëlieten, van
het bestuur van De Joodsche Invalide en
van de Israëlietische gemeenten in het
Synagogaal ressort Groningen. Nog waren
aanwezig de hoofdredacteur van de „N. R.
Ct." mr. G. G. van der Hoeven, de eere
voorzitter van den Ned. Journalisten Kring
Joar. L. J. Plemp van Duiveland, de voor-
zittor^ van de Haagsche Journalisten Ver-
eeniging mr. J. J. van Bolhuis, en nog
tal van oud-leerlingen uit alle deelen des
lands.
Nadat de kist in de groeve was neer-
felaten, sprak de rabbijn Van Gelder een
ort woord, waarna Prins Hendrik de eerste
schop zand op de kist wierp. Opperrabgn
Van Loen en de minister-president jhr. mr.
Ruys de Beerenbrouck volgden onder meer
en toen de beurt aan den Groningschen
hoogleeraar prof. dr. B. Svraons was. hield
deze de volgende rede:
De ontslapene heeft beschikt, dat aan
zijn groeve geen redevoeringen gehouden
zouden worden, tenzij zijn vrouw het ge-
wenscht vond, dat één van de drie perso
nen, die hijzelf genoemd heeft, een kort
woord 9prak te zijner nagedachtenis.
Eén van deze drie, zijn vriend sinds 45
jaren, was spr., de anderen waren prof.
Van Vollenhoven en prof. Eysinga, twee
van zijn meest geliefde leerlingen. Daar
mee gaf de ontslapene blijk van zijn liefde
voor zijn leerlingen.
Spreker voldeed aan den wensch van de
weduwe, die hem verzocht zich te kwij
ten van deze zware taak, niet alleen zwaar,
omdat hij voor zoovelen moest 3preken,
maar vooral omdat hij stond aan de
groeve van een groot Nederlander.
Diep ontroerd staan wij hier, zeide spr.;
diep ontroerd, maar niet verslagen. Immers,
wanneer wij uitschakelen het laaUte pijn
lijke halve jaar, dan mogen wij zeggen, dat
Oppenheim een gelukkig, een mooi leven
gehad heeft.
Gelukkig; ik vermoed, dat hij zelf dit niet.
zou toestemmen, maar voor wie hem mocht
jadeslaan was zijn leven inderdaad geluk-
Zijn huiselijk leven, naast een hoogstaan
de vrouw en geliefde kinderen, was harmo
nisch, en ook zijn ambtelijk leven was ge
lukkig. Begonnen als journalist werd hij
vervolgens leeraar, secretaris van Gronin
gen, opvolger van mr. Tellegen, vervolgens
van iemand minder dan Buys en eindelijk
lid van het hoogste Staatscollege, den Raad
van State.
Men zal moeilijk kunnen tegenspreken,
dat de glansperiode van zijn leven het Leid-
sche professoraat was van 18931907. Ik
heb het meegemaakt hoe hij er tegen op zag,
om van Groningen naar Leiden over te gaan.
Zouden zijn eigenaardigheden, zijn hebbe
lijkheden, waaraan men in Groningen ge
woon was geraakt, ook gedoogd worden op
de deftigen katheder van den deftigen
Buys? Oppenheim was luidruchtig, levendig,
weinig gesoigneerd; dat ging in Groningen,
zou het ook in Leiden gaan?
Het waren dagen van bangen Iwijfei.
Maar het heeft Oppenheim geen moeite ge
kost Leiden te veroveren. Hij doceerde geen
staatsrecht; hij leefde staatsrecht.
Hij wist met zijn scherpen juridischen blik
en zijn warme, menschclijke gevoeligheid
dc sympathie van zijn leerlingen te wekken;
als leeraar was hij zonder weerga en on
verminderd zijn werkzaamheid ten bate van
het Jodendom, zal hij dan ook in de eerste
plaats voortleven als professor Oppenheim.
Onder alle mooie dingen, die hem ten
deel gevallen zijn in zijn gelukkige leven,
moeten er drie in het bijzonder genoemd
worde; in de eer9le plaats, dat zijn zooa,
zij het dan lijdelijk, in zijn faculteit be-
noemd werd, ten tweede, dat hem het eere-
docloraat in de Staatswetenschap werd ver
leend; en in de derde plaats heeft van alle
eervolle Regeeringsopdrachten, die hem ge
geven werden, geen hem meer vreugde go-
sohonken, dan de benoeming döor zijn
ouden vriend Gort van der Linden lot cu
rator der Leidsche Hoogeschool.
Hij is niet overmatig lang professor g>.
weest: acht voorbereidende jaren in Gro
ningen, veertien jaren van vervulling in
Leiden. Toen is hij afgetreden, omdat hij
voelde, dat het niet meer ging. College geven
zooals hij deed, waarbij elk college een
krachtproef was, kon niet worden voortge
zet op den duur.
Daarna is hij lid van den Raad van State
geworden. Dit was geen „AufsLieg"; de
overgang van het Rapenburg naar het
Buitenhof was geen grootere eer; hij heeft
Oppenheim afgevoerd van zijn levenstaak.
Het geluk, dat de overledene in zijn
leven had, is hem niet in den schoot ge
vallen; hij heeft er voor moeten werken.
Zeer terecht heeft de „N. R. Ct." van henl
getuigd, dat Oppenheim niet philosofisch
was, maar wijs bij intuïtie; hij had een
wonderbaarlijken kijk op menschen en het
vermogen om met verwonderlijke snelheid
door te dringen lo"t de kern der zaken,
waarin hij zich verdiepte. Hoe Iaat het
zich anders denken dan dat hij bestormd
werd met vragen om advies? En zooals hij
zijn adviezen gaf, wist hij vertrouwen in
té boezemen.
Hoe groot de invloed van Oppenheim
geweest is in alle vertakkingen van het
openbare leven, valt moeilijk te schatten;
hij is nooit lid geweest van eenig Regee-
ringslichaam, maar zijn invloed achter de
schermen was buitengewoon en deze laat
zich niet onder woorden brengen.
Oppenheim wa3 een trouw man, niet al
leen tegenover zijn familie, ook tegenover
zijn vrienden, zijn jeugd, zijn geloof. Hij
heeft nimmer getracht zijn Jodendom te
verstoppen; integendeel, hij voelde het al3
een trots, hij afficheerde het. Het was bij
hem niet de behoefde aan een religie in
vasten vorm, het was voor hem in de
eerste plaats een kwestie van ras, een over
tuiging, die hem bond aan zijn jeugd en
innig verweven was met de piëteit voor zijn
ouders.
Het was dezelfde liefde, die hij heeft
toegedragen aan den Groningschen burge
meester Van Royen, die hem „ontdekte";
dezelfde liefde, die hij koesterde voor zijn
leermeester mr. Tellegen.
Oppenheim wilde het liefst sterven in de
synagoge op den Grootcn Verzoendag.
Bijna is deze wensch in vervulling gegaan.
Zich wendend tot den zoon van den over
ledene, verzocht hij dezen bij zijn moeder,
de hoogstaande vrouw, met wie prof. Oppen
heim in innig, voorbeeldig huwelijksleven
verbonden was, de tolk te zijn van allen en
haar le zeggen, dat, hoe sober ook deze uit
vaart geweest is, een uitgelezen schare van
Nederlandsche mannen aan haar overleden
echtgenoot de laatste eer heeft bewezen.
Met de verzekering, dat de nagedachte
nis van Oppenheim bij allen zal voortleven
als de herinnering aan een groot, een
knap en een wijs, maar vooral een trouw
man, eindigde spr.
Nadat velen door het werpen van aarde
op de kist de laatste eer aan den doode
hadden bewezen, dankte de zoon namens
de familie, waarmede de plechtigheid ge
ëindigd was.
RECLAME.
CREMATIE, AUTO-TRANSPORT
OPGtKILHl 1871
AALMARKT 10 TELEF. 801
7797
(Vervolg van gisteren)
Drieploegen-steisel.
Aan de orde is het wetsontwerp lot wij
ziging van eenige artikelen der Arbeids
wet 1919, waarvan de bedoeling i6 defini
tief het drieploegen-steisel toe te laten in
de vol-continu-bedrijven.
De heer VAN DER WAERDEN (S. D.)
herinnert er aan, dat hel elhisch-sociale
argument den doorslag gaf bij de beslis
sing over het drieploegen-steisel, dat de
minister nu weer wil toelaten uit vrees
voor de concurrentie van het buitenland.
Spr. erkent het gewicht van dit laatste ar
gument, maar z. i. maakt het deze belang
rijke wijziging niet absoluut noodzakelijk.
Hij wijst op de onrust, die gewekt is door
de plannen der kunslzijdefabrikanten be
Arnhem en te Ede en op de stappen, die de
heer Idenburg ten aanzien van den Zon-
dagsarbeid deed. De kwaliteit der Neder
landsche kunslzijdefabricage staat op een
hoog peil en maakt den maatregel niet noo-
dig. De ondernemingen rendeeren zonder
dezen zeer goed.
Verlenging van den overgangsmaatregel
voor eenige jaren ondervindt bij spr. geen
bezwaar. Definitief-vaststellen echter acht
hij niet ge wensch t.
In dien geest heeft hij amendementen in
gediend.
De heer KERSTENS (Slaatk. Ger. Partij)
acht den achlurendag demoraliseerend
voor de arbeiders en ongerijmd voor de be
drijven. Hij begrijpt niét, hoe men den
actyurendag heeft kunnen invoeren terwijl
men wist, dat hei buitenland dien weg niet
zou op gaan
In dat ontwerp wordt de vrijheid voor
Zondagsarbeid verruimd en aangezien spr.
daartegen is, zal hij zijn slem niet aan het
ontwerp kunnen geven.
De heer SMEENK (A R.) zegt, dal dit ont
werp velen in moeilijkheden brengt. Hij is
legen den Zondagsarbeid, die juist door dit
ontwerp weer wordt toegelaten.
Daarnaast wil de minister definitief toe
laten wat lijdelijk geoorloofd was. Het ge
volg daarvan zal zijn, dat meer bedrijven
thans van de nieuwe vrijheden gebruik zul
len maken, vooral nu de Zondagsarbeid
wordt toegestaan.
Daarom slaat spr. aarzelend tegenover
dit ontwerp en hij wil liever nog eenige
jaren de definitieve beslissing opschorten.
Zondagsarbeid acht spr. ten slotte al
leen' toelaatbaar als de technische nood
zakelijkheid dezen vereischt, maar wan
neer dit niet liet geval is, moet spr. zich
logen dien arbeid verzetten. De grootst
mogelijke beperking van den Zondagsarbeid
is z. i. gewenscht. Hel tweeploegenslelsel
brengt hooge kosten met zich mee, maar
het dricploogonstelsel neemt een krachtige
rem tegen Zondagsarbeid weg en daarom
blijft spr. aarzelen ten opzichte van dit ont
werp. De minister moet feitelijk ieder geval
op zichzelf beschouwen en vragen of de bui-
tenlandsche concurrentie inderdaad zóó
ernstig is, dat zij Zondagsarbeid en drie-
ptoegen-slelsel noodig en onvermijdelijk
maakt.
De heer SNOECK HENKEMANS (C.-H.)
vreest eveneens een toeneming van den
Zondagsarbeid en bepleit een verlenging
van den bestaanden locstand.
De minister van Arbeid, de heer AAL-
BERSE, begint met te wijzen op een mis
verstand Dit ontwerp brengt geen wijziging
in de vrijheid van Zondagsarbeid. Die vrij
heid is in de wet geregeld en die regeling
blijft onaangetast. Art. 22, 3e lid, rogelt dit
punt reeds nauwkeurig en daarin stelt spr.
geen wijziging voor.
Het punt van den Zondagsarbeid ligt
dus volstrekt buiten dit ontwerp.
Vervolgens verdedigt spr. het ontwerp.
Alles wat hij 4 jaar geleden heeft gezegd,^
handhaaft hij onverkort. De ethisch-sociale
motieven zijn ongewijzigd, maar argumen
ten van economischen en techniscben aard
zijn thans prevaleerend.
Hoe men vreesL dat dit ontwerp den
Zondagsarbeid zal vermeerderen, is spr. on
begrijpelijk. Spr. vermoedt eer het legen-
deel. In den nieuwen algemeenen maat
regel van bestuur zal eer minder dan meer
Zondagsarbeid worden toegestaan. De gas-
en electriciteitsfabrieken vallen hier builen,
maar te dien aanzien is het onderzoek nog
gaande.
De Kunstzijdefabrieken hebben reeds vier
jaar gelegenheid gehad om Zondags te wer
ken 3'/» jaar hebben zij daarvan geen ge
bruik gemaakt en daarin ligt du3 geen argu
ment tegen dit wetsontwerp.
Spr. blijft vóór een vierploegenstelsel en
blijft hartelijk hopen, dal dit stelsel inter
nationaal wordt ingevoerd. Bij wijze van
overgang moest hij hot drieploegen-steisel
toestaan en hij betreurt het, dat dit thans
gehandhaafd moet worden. In alle landen,
waarmede wij concurreeren, geldt helaas
die regeling nog en dus moet spr. tot een
handhaving besluiten. Mocht er verande
ring komen helaas ziet spr. ze niet ko
men dan zou hij zich haasten om wijzi
gingen voor te stellen. In Engeland is toe
gezegd dat een Arbeidswet zal worden inge
diend op de basis van de overeenkomst van
Washington ,dus een drieploegenslelsel.
Verlenging van den overgangsmaatregel
is gevraagd. Voor de industrie is het noo
dig, dat zij weet waar zij aan toe is. Hei
hoogovenbodrijf heeft indertijd vóór de
slichting reeds gevraagd of het er op kon
rekenen, dat het drieploegenslelsel gehand
haafd bleef. Ware het niet met zekerheid te
zeggen, dan was dit bedrijf niet begonnen.
Wanneer de invoering met zes jaar werd
verleend, dan kan die zes jaar van verande
ring geon sprake zijn en is dus de kans op
verbetering gedurende die jaren illusoir.
Ten slotte herhaalt spr. dat aannemen
of verworpen vaai dit ontwerp geen wijzi
ging brengt in den Zondagsarbeid.
De lieer SMEENK (A. R.) is niet over
tuigd. Thans is de Zondagsarbeid niet in
gevoerd, omdat men voorzag, dat beëindi
ging der overgangsbepalingen daarin weer
wijziging zou brengen. Wanneer men ech
ter weet, dal het drieploegenslelsel blijft, is
de toestand anders en zal men eerder tot
Zondagsarbeid overgaan.
De MINISTER zet nog uileen, dat het hier
alleen gaat om het vol-conlinu-bedrijf en dat
dat met den Zondagsarbeid niets heeft te ma
ken. Hel gaat niet aan den toestand van de
industrie slechter tc maken alleen om het
moeilijker te maken dat Zondagsarbeid wordt'
verricht. Dit is geen economisch stelsel op
bouwen en daartegen verzet spr. zich.
Artikelen.
Art. 1.
De heer VAN DER WAERDEN (S.D.) licht
hierbij zijn amendement toe, dat den Minister
vrijheid wil geven om vergunning te verlee-
ncn voor het drieploegenstelsel. De Minister
kan dan ieder geval op zichzelf beoordeelen
cn zich vergewissen van de noodzakelijkheid
van de gevraagde vergunning.
De heer SNOECK HENKEMANS (C.H.)
stelt voor den overgangstermijn met drie jaar
tc verlengen.
De heer DRESSELHUYS (V.B.) acht dit
laatste voorstel een gansch nieuw ontwerp
en heeft bezwaar dit l'improviste te beoo*-
deelen. Hij kan de gevolgen daarvan niet
overzien.
De MINISTER kan het amendemenl-
Snocck Ilenkemans niet geheel overzien. Wel
is het gevolg er van, dat de termijn in art. 27
ook met drie jaar wordt verlengd en dan gaat
het verder dan het wetsontwerp van den Mi
nister.
liet amendement-v. d. Waerden zal zeer
veel moeilijkheden brengen en veel romp
slomp. Het zal onmogelijk zijn daaraan ta
voldoen en bovendien worden twee autori -
teilen met dezelfde kwestie belast. Het ia
ook hopeloos moeilijk om over ieder geval
afzonderlijk overleg te gaan plegen met orga
nisaties. Op die wijze is een uitvoering niet
mogelijk meer.
Het amendement-Snoeck Henkemans
wordt verworpen met 42 tégen 41 stemmen.
Vóór de Christ.-bist., anti-revolutionairen
en sociaal-democraten.
Het amendement-Van der Waerden wordt
verworpen met 5G tegen 27 stemmen.
De heer SNOECK HENKEMANS (C.-H.l
zal vóór het ontwerp stemmen, omdat ver
werping automatisch onmiddellijk zou ver
plichten lot' invoering van het vierploegen
stelsel.
Het wetsontwerp wordt goedgekeurd njet
49 tegen 34 stemmen.
Verschillende onderwerpen.
Aan de orde zijn:
1. Conclusie van het verslag der Commis
sie voor de Staatsuitgaven omtrent de mist
sive van de Algemecne Rekenkamer betreft
fende de besteding van de aan de Centrale
Commissie voor de Internationale Tentoon -
stelling le San Francisco in 1915 over de ja-,
ren 1913, 1914 en 1915 toegekende subsidies.
2. Wetsontwerp wettelijke maatregelen te
gen aantasting van metalen voorwerpen in
den bodem door zwerfstroomen, afkomstig
van de spoorstaven van eleclrische spoor- cn
tramwegen.
3. Wetsontwerp goedkeuring van de op 11
Juli 1923 le 'sGravenhage getroffen voorloo-
pige luchlvaarlschikking lusschen Nederland
en Groot-Brilannië en Ierland.
No. 1-goedgekeurd.
Bij no. 2 vraagt de heer RUTGERS (A R.)"
eenige inlichtingen over de regeling der
koslenverdceling wanneer verschillende be-,
langhebbenden bij de zaak zijn betrokken.
Hier wordt een beslissing aan den Minister
gelaten, die z. i. bij den rechter behoort.
De Minister van Waterstaat, de heer VAN
SWAAY, wijst er op, dal het hier om kleine
bedragen zal gaan en dat het dus niet de
moeite waard is daarvoor de bemiddeling va»
den rechter in te roepen.
No. 2 en 3 goedgekeurd.
Crediet Handelskamer.
Aan de orde is het wetsontwerp in zake
het crediet aan de Handelskamer, groot
f 649.000.
De heer STAALMAN (V.B.) herinnert aan
de lijdensgeschiedenis van de Handel9kamer.
De middenstand werd door de steunverlee-
ning ondermijnd. Thans is de bom verkeerd
gesprongen. De middenstand mag nu door
de belastingen bijdragen om het tekort te dek
ken.
De regeering was veel le optimistisch ten
opzichte van het beleid dezer Handelskamer,
hetgeen 'spr. met tal van voorbeelden toe
licht. Gaat het nu aan, dat wij een aanzien
lijk bedrag geven om de Handelskamer te
steunen? Op de rekening komen allerlei
posten voor die spr. verbazen. Was b.v. de
groole aflossing wel noodig of had men er
buiten gekund? Wat denkt de minister van
de deposilo-cijfers? Naar spr.'s meening is
het schip sterk zinkende en daarom zal de
regeering goed doen te trachten te redden
wat er le redden 13. Als de II. K. verdwijnt,
zal geen enkel belang geschaad worden.
De heer MICHIELSE (R.K.) meent, dat de
Staat hier voor een verplichting staat en-het
gaat er om of de Staal' than3 hel verlies ac
cepteert of alsnog tracht er uit te komen met
de kans, dat het grooler wordt. Verwerping
van dit ontwerp heeft eigenaardige gevolgen.
Het bedrag aan de Ned. Bank rnoet dan aan
stonds worden voldaan cn wij weten niet of
er iets van terug komt. Spr. heeft nog goed
vertrouwen in de II. K.
De heer VAN WIJNBERGEN (R.K.) is be
reid het ontwerp te aanvaarden, omdat het
doel niet is de II. K. te steunen, maar wel
om grooler verlies te voorkomen voor den
Staat. Dat acht hij een wijze daad.
door MARGARET PEDLER.
Geautoriseerde vertaling van W. E. PONT
60)
Hij nam haar in zijn armen, lichtte haar
bijna van den grond en klemdie haar tegen
zijn borst, terwijl zijn lippen brandden op
haar mond, haar hals, haar witte, gesloten
oogleden en de stijve omklemming van zijn
armen een physieke pijn was; maar een
pijn, waarvan bet ondergaan een heerlijk
heid was.
„Dus dus je hebt me lief?" Zij leunde
tegen hem aan, ademloos; haar slem was
onzeker en haar slanke lichaam trilde van
hartstocht.
„Je liefhebben?'" De greep van zijn
armen om haar heen was het antwoord.
„Je liefhebben? Ik heb jo lief met mijn ziel
en mijn lichaam, hier en wat er hierna
maals komen mag. Je bent mijn aarde en
mijn hemel, de beteekenis van alle dingen."
Plotseling brak hij af, en zij voelde, dat zijn
armen verslapten en langzaam loslieten als
gelrokken door een onzichtbare macht.
1 'J zeï gloed van den harts-
lociu was uit zijn slem verdwenen, die nu
\vla-k en toonloos klonk.
„De beteekenis van alle dingen?" Een
recrade, korte lach, gesmoord, als de kreet
,1€man<i' die gepijnigd wordt. ..Dan
n>bbe n de dmgen geen beteekenis
m<er
Sja staarde hem aan, ontael en vol
ïmgs.
„Garlhl Wat is er?" fluisterde zij. „Wat
is er gebeurd?"
Ilij draaide zich om, liep een paar pas
sen van haar weg én bleef daar staan, heel
stil, met gebogen hoofd, zijn o.ogen met zijn
eene hand bedekkend.
De zonneschijn, die door hel groene bla
derdak Sijpelde, tewerde vrodijke, huppe
lende plekjes van goud gp het pad en de
bladeren dansten in den wind, en waar de
ineengestrengelde rozetakken een opening
hadden gelaten, wierp het eon bundel van
heldere, trillende straten dwars door de per
gola. Het scliillerde als een lichtend zwaard
tusschen den man en de vrouw, alsof het
hen van elkaar scheidde en ieder naar zijn
eigen schaduwkant drong.
Garth
Bij hel hooren van haar stem liet li ij zijn
hand neervallen en kwam langzaam terug
naast haar. Zijn gelaat was bijna grauw en
de gemartelde uitdrukking van zijn oogen
deed haar pijn alsof zij door een mes ge
wond werd.
„Je moet trachten mij le vergeven," zei
hij, heel zacht en snol sprekend. „Met geen
recht ter wereld mocht ik je zeggen, dat ik
je liefheb, omdat. omdat ik je niet kan
vragen met mij te trouwen. Ik heb je vroe
ger verteld, dat ik mijn aanspraak op de
mooie, goede dingen in het leven heb opge
geven. Dat was waar. En omdat ik dat weet,
had ik ver weg van je moeten blijven, want
ik wist, hoe hot mij gaan zou, van af het
eerste oogonblik, dat ik je zag. Ik vocht er
tegen in het begin, ik probeerde je niet lief
te hebben. Naderhand gaf ik het op. Maar
ik dacht nooit, dat.jij.ook van mij
zoudt houden. Dat scheen me iets, dat,
menschelijker wijs gesproken, niet mogelijk
was.
„Niet mogelijk? Ik zie niet in waarom."
„Begrijp je dat niet?" Hij glimlachte toen.
„Wanneer jij oen man was geweest, die
meer dan twintig jaar onder een druk heeft
j geteeld, die niets ter aanbeveling beeft in de
I wereld en alleen oen bevlekte reputatie zijn
levenswerk kan noemon, dan zou hij óók
gedacht hebben, dat het onmogelijk was. In
elk geval: ik dacht het en omdat ik zoo
dacht, durfde ik mijzelf het genoegen gun
nen je een .enkele maal le zien en nu en dan
in je gezelschap te zijn. Misschien," zei hij
grimmig, „was het oen even groole kwel
ling als een genot. Ik was dicht bij je.
Ik kon je zienje hand aanrakenje
kleine diensten bewijzen, wanneer dal mis
schien eens voorkwam. Dat was alles
iots.iets heel heerlijks in ©en leven, dat
geen verder dool of nut meer had. En ik
dacht, dat ik mezelf in bedwang kon hou
den. je nooit kon laten bemerken, dat ik
je liefhad...."
„Je hebt ten minste genoeg je best gedaan
mij te overtuigen, dat je dat niet dood," viel
zij hem bitter in de rede.
„Ja, ik probeerde het," zei hij eenvoudig.
„En het gelukte mij niet. En nu is het
eenige. dat mij overblijft, weg te gaan. Ik
zal mijzelf nooit vergeven, dat ik pijn in je
leven gebracht heb ik, die zoo zielsgraag
je enkel geluk zou hebben gebracht.,..
Groole Hemel," fluisterde hij hij zichzelf,
alsof de gedachte bijna overweldigend was
van de duizeling wek kende gedachte, „de
gene be zijn. die je het geluk zou hebben ge
geven!.. Hij zweeg; zijn mond vertrok
zich pijnlijk.
Nu kwam haar slem weer, zacht, smee-
kend. „Ik zal het" je nooit vergeven, wan
neer je weggaat en mij achterlaat," zei ze.
,„Ik Icaji nu niet meer zonder je, nu ik weet,
dat je mij liefhebt."
„Maar ik moet weggaan! Ik kan niet met
je trouwenJe hebt het niet begre
pen.
„Heb ik dat niet?" Zij glimlachte, een
zachte, wijze, wonderlijke glimlach, die diep
uil haar hart kwam .even haar lippen streel
de en in haar oogen bleef toeven.
„Zeg mij eens," zei ze. „Ben je ge
trouwd, Garth?"
Hij vloog op.
„Getrouwd? Dat verhoede de Hemel?"
„En wanneer je met mij trouwde, zou je
dan iemand een onrecht aandoen?"
„Alleen jou zelf," antwoordde hij bitter.
„Dan doet al hel andere er niets toe. Jij
bent vrij en ik ben vrij. En ik heb je
Boft"
Zij boog zich naar hem toe met uitge
strekte handen, om haar mond speelde nog
die wonderlijke glimlach. „Toe, zeg mij nog
eens hoe lief je mij hebt."
Maar er kwam geen antwoord. Hij ging
een stap achteruit en keek haar aan met de
lippen streng op elkaar geperst.
„Ik moet het je leeren begrijpen." zei hij.
„Je weet niet wat je vraagt. Ik heb mijn
leven schipbreuk laten lijden en daarvoor
moet ik de boete betalen. Maar bij alles, wat
mij heilig is, ik wil jou niet mee laten beta
len 1 En wanneer je met mij trouwde, zou je
dat ook moeten doen. Je zou je leven ver
binden aan dat van een uitgestootene. Ik
kan nooit de wereld ingaan, zooals andere
menschen dat kunnen Wanneer ik het
deed," hij sprak langzaam „dan zou
ik vroeger of later verdreven worden, terug-
gestooten in mijn eenzaamheid. Ik heb nie»«
aan te bieden, niets te geven, alleen een
leven waarop van het begin af aan een
vloek rust. Begrijp mij niet verkeerd," ging
hij voort op veel haastiger toon.
„Ik l>ek!aag mij niet. ik smeek niet om je
medelijden. Wanneer een man een dwaas
is, moot hij er op voorbereid zijn voor zijn
dwaasheid te betalen, zelfs al zou dat een
levenslange boete wezen voor een dwaas
heid van een oogen blik. En ik zal moeten
betalen, tol den taatsten cent toe. Mijn
schuld is van die soort, welke nooit door het
lot wordt kwijtgescholden.'' Hij zweeg even
en ging toen voort op tartenden toon: „De
vrouw, die met mij trouwde, zou in die boete
moeten deelen, met niij de woestijn ingaan,
waarin ik leef, en zij zou dit moeten doen
zonder Le welen, waarvoor zij boette, of
waarom de deur van dc wereld voor mij ge
sloten is. Mijn lippen zijn verzegeld en ik
zal dat zegel nooit mogen verbreken. Begrijp
je nu, waarom ik nooit jou. of wie ook,
kan vragen mijn vrouw te worden.
Sara keek hem aan met een wonderlijken
blik; hij kon de uitdrukking van haar gelaat
niet begrijpen.
„Heb je niets meer te zeggen?" vroeg zij.
„Is dat alles?
„Alles? Is hel nog niet genoeg?" zei hij
met een bitteren lach.
„En je laat die die dwaasheid van je
jeugd tusschen ons staan?"
„De wereld gebruikt een harder woord
dan dwaasheid."
„Ik geef heelemaal niet om wat de wereld
zegt. Iloe noem j ij het?"
Hij trok de schouders op.
Wordt vervolgd).