De meening der Tweede Kamer
over de nieuwe Tariefwet,
No. 19760
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 9 Augustus
Tweede Blad. Anno 1924.
Wijziging van de Loterijwet.
Aan liet Voorloopig Verslag der Tweede
Kamer over het ontwerp van wet tot vast
stelling van een nieuwe tariefwet ontleenen
WJ-
De indiening en behandeling.
Verscheidene leden protesteeren tegen de
.wijze, waarop dit ontwerp is ingediend en
tegen de omstandigheden, waaronder de Ka
mer het tot dusverre heeft behandeld en
Wellicht verder behandelen zal. Ze betreu
ren zeer, dat besloten, is dit onrijpe wets
ontwerp in de afdeelingen te onderzoeken
en bovendien op een zoodanig tijdstip, dat
het voor de leden onmogelijk was zich op de
hoogte te stellen van al de bezwaren, welke
ongetwijfeld tegen het stelsel van hel ont
werp en tegen tal van onderdeelen zullen
rijzen. Ternauwernood kan men zich eenig
denkbeeld vormen van de gevolgen, die de
artikelen van het tarief voor handel, scheep
vaart, land- en tuinbouw en nijverheid zur-
len hebben. Hiervoor is een bestudeering
der stuken niet voldoende. Het ware wen-
schelijk geweest het ontwerp in handen te
stellen van een commissie van voorberei
ding. Nu zal noodzakelijkerwijs de schrifte
lijke voorbereiding hoogst onvolledig zijn en
dit zal zich, gelijk steeds, bij de mondelinge
behandeling wreken.
De handelwijze der regeering brengt zoo
wel den goeden gang van den parlementai
ren arbeid als den inhoud van onze tarief-
wetgeving in gevaar en drijft een onverant
woordelijk spel met de grootste economische
belangen van ons land.
Deze leden behouden zich dan ook de be-
yoegdheid voor bij de openbare be
handeling aan elk artikel van het tarief uit
voerige beschouwingen te wijden, ook al
wordt daaromtrent in het Voorloopig Verslag
niets vermeld en wijzen bij voorbaat elk ver
wijt van obstructie af, dat ter zake mocht
worden geuit.
Andere leden vinden voor zich in deze
zaak het alles overheerschende feit, dat met
alle kracht steun moet worden verleend aan
de pogingen der regeering om het evenwicht
in de staatsfinanciën te herstellen en als du
doel bereikt is, ook te- geraken tot de ver
mindering van sommige belastingen, die de
kapitaalvorming en dientengevolge de wel
vaart van het geheele volk ber.adeelen. In
dit licht moet het voorstel om uit de invoer
rechten een hoogere opbrengst te verkrijgen
in de eerste plaats worden bezien. Dit brengt
mede, dat de voorbereiding van dit voorstel
in korter tijdsverloop moet worden samengo-
drongen dan er onder andere omstandighe
den voor beschikbaar zou zijn gesteld. Dit
is wellicht te betreuren, maar het is onver
mijdelijk. Om het beoogde doel zoo spoedig
mogelijk te bereiken, wilden deze leden
zich daarbij nederleggcn, in de overtuiging
dat uit de Memorie van Antwoord zal blij
ken dat de regeering een open oog heeft voor
gegronde opmerkingen, welke haar van wel
ke zijde ook zullen geworden en dat zij daar
bij op dusdanige wijze van handhaving of
eventueele wijziging van de gedane voor
stellen zal rekenschap geven, dat de open
bare behandeling zal kunnen plaats hebbea
zonder dat al te veel bezwaren worden on
dervonden van deze eenigszins verkorte
wijze van behandeling
Zij zijn de meening toegedaan, dat het een
materie betreft, bij uitstek ongeschikt oir.
bij amendement te worden geregeld. Slechts
over vragen van principieelen aard kan na
gevoerd debat op goede gronden bij meer
derheid van slemmen een beslissing worden
genomen. De uitwerking echter van die
principieele beslissingen op de verschillende
onderdeelen dient zooveel mogelijk eenvor
mig te "geschieden door de ontwerpers van 't
tarief, die het in al zijn onderdeelen door
en door kennen.
Nog merken zij op, dat, al mocht het voor
de Kamer verkieslijk zijn reeds bij haar
voorbereidend onderzoek over meer gegevens
en adviezen te beschikken dan op 't oogen-
blik het geval is, niet over het hoofd mag
worden gezien, dat aan het gedurende lan
gen lijd hangende blijven van plannen lot
tariefsherzienig voor handel en bedrijf ook
groole bezwaren verbonden zijn. Onzeker
heid is in dit opzicht in vele gevallen doo-
dend.
Technische of fiscale herziening?
Verscheiden leden zijn er mede ingeno
men, dat een herziening van ons tarief van
invoerrechten aan de orde is gesteld. Aan
het bestaande tarief, dat uit 18621877 da
teert, kleven zeer groote gebreken.
Verscheidene andere leden komen op te
gen het betoog der M. v. T., dat de voorge
stelde regeling van hel tarief vooral bestaat
in een technische herziening Zij betwisten
niet, dat aan een technische herziening van
de invoerrechten ongetwijfeld behoefte be
staat. maar dit neemt niet weg, dat de voor
gestelde herziening geenszins in hoofdzaak
eon technisch karakter heeft. Zij moet in
de eerste plaats als een fiscale herziening
worden opgevat, terwijl ook protectionisti
sche bedoelingen daaraan geenszins vreemd
zijn. Het protectionistisch karakter blijkt
zeer sterk uit de belasting van versche
vruchten. Het fiscale recht is in een be
schermend recht omgezet.
Uit het verzet dat gerezen is legen het
wegvallen van het beslaande recht van
6 pCt. voor sommige artikelen blijkt duide
lijk hoezeer dit tamelijk geringe recht reeds
protectionistisch gewerkt heeft. Het kan dan
ook niet worden volgehouden, dat een ver
hooging van het heffingspercenlage van
6 pCt. tot 8 pCt. geen protectionistische
strekking zou hebben Met een beroep op de
waardedaling van het geld kan de verhoo
ging niet worden verdedigd.
Dat het wetsontwerp een minder onschul
dig karakter heeft dan men voorgeeft, blijkt
zoo betoogden deze leden, ook uit de raming
van de opbrengst, welke 13 millioen meer
zal bedragen.
De leden kunnen, zoolang dit wetsont
werp een protectionistische strekking ver
toont, hun stem daaraan niet geven. H. i.
is hel thans allerminst de lijd om tot ver
hooging van het tarief over te gaan, omdat
dit moet leiden tot een stijging van de kos
ten van levensonderhoud.
Sommige van deze leden vestigen de
aandacht op de gevolgen van de tariefsver-
hooging voor de duizenden gezinnen der
laagst bezoldigde boerenarbeiders, wier le
venspositie nog slechter zal worden dan zij
nu reed9 is.
Deze leden achten voorts de indiening
van dit ontwerp niet in overeenstemming
met de houding der regeering ten aanzien
van de economische en financieeie crisis.
Andere leden -ontkennen, dat de voorge
stelde herziening een protectionistische
strekking heeft. Ook zij zouden de voorkeur
hebben gegeven aan een sluitend maken
van het budget door drastische bezuiniging
en zij dringen bij de regeering aan op door
gaan in die richting. Nu de tot dusver inge
voerde bezuinigingen nog niet tot een slui
tend maken van het budget hebben geleid,
zal de voorgestelde tariefsverhooging als
middel daartoe niet kunnen worden ont
beerd.
Dat de regeering aan de thans voorge
stelde herziening een protectionistisch ka
rakter heeft onthouden had hen zeer ver
heugd.
Aan hel karakter van dit wetsontwerp
zal h. i. niet te kort worden gedaan, indien
de regeering een of meer Nederlandsche
industrieën, die door abnormale oorzaken
dreigen ten onder te gaan, een bescheiden
bescherming zou geven of laten.
Intusschen zal men met het toepassen
van bescherming tegen buitenlandsche con
currentie uiterst voorzichtig moeten zijn,
omdat onnoodige bescherming verzwakt en
verslapt en ook het leven duurder maakt.
Een tijdelijke maatregel?
Eenige leden, die in het algemeen zich
tegen de voorgestelde verhooging van in
voerrechten zouden verzetten, doch thans
alleen zich daarbij zouden kunnen neerleg
gen wegens de bijzondere nooden der schat
kist. willen daaraan hunnerzijds de voor
waarde verbinden, dat de hoogste heffing
als van (ijdelijken aard zal worden aan
gemerkt.
Zij vragen daarom of de regeering bereid
zou zijn in dit ontwerp een bepaling op te
nemen, dat de beffing automatisch binnen
een niet te langen termijn, b.v. van 5 jaren,
lot den bestaanden norm van 5 pCL zal
worden teruggebracht Een afloopende
schaal, waarbij b.v. na 2 jaren de heffing
met een pCt. per jaar lot het bereiken van
het thans geldende percentage toe zou wor
den verminderd, scheen hun alleszins aan
bevelenswaardig toe.
Andere leden, die legen dit denkbeeld
overwegend bezwaar hebben, vestigen er de
aandacht op, dat de bedrijven, die door de
voorgestelde verhooging van invoerrechten
in zekere male bescherming zullen genie
ten, de inrichting en de productie van hun
fabrieken daarnaar zullen regelen. Zou die
bescherming na eenigen lijd vervallen, dan
zullen die bedrijven daarvan veel nadeel
ondervinden
Protectie.
Sommige leden juichen het wetsontwerp
toe, omdat het bestaande tarief, behalve de
in de M. v. T. genoemde bezwaren nog een
nadeel van bijzonderen aard medebrengt.
Dit tarief is ofschoon Nederland zooge
naamd een vrijhandelsland is in zijn
wezen door de onderscheiding van grond
stoffen, half- en heelfabrikaten, een voor de
eigen nijverheid, zij het ook in geringe j
male, beschermend tarief. Elke verandering j
in eenig heffingspercentage, hetzij verhoo- i
ging of verlaging, brengt dus onmiddellijk I
de vraag aan de orde of die bestaande be- I
schorming vermeerderd of verminderd moet i
woeden. Door de netelige vragen, die daarbij J
aan de orde komen, is het huidige tarief van
invoerrechten een belemmering gebleken
voor het voeren in de betrekkingen van Ne
derland tot andere staten van een handels
politiek, welke dien naam verdient. Onze
exportnijverheid, maar vooral ook onze
grootendeels voor export werkende land- en
tuinbouw zijn in den loop der jaren en ook
nog in hel jongste verleden herhaaldelijk
het slachtoffer gebleken van de starheid en
de naïviteit van onze zoogenaamde handels
politiek. Wordt nu het oude tariefstelsel
losgelaten en door een ander op zuiver fis
cale grondslagen vervangen, dan vervalt
een van de hoofdbcletselen tegen het actief
bevorderen van onzen uitvoer op de wijze,
als schier alle andere landen dat welen te
doen. Het overgaan tot een nieuw systeem
in onze Tariefwet zal voor onzen export
een betere toekomst openen.
Sommige leden zijn door dit wetsontwerp
zeer teleurgesteld, omdat het met de be
langen van de industrie geen rekening
houdt en maar al te zeer is een technische
en fiscale herziening. In verband met de
tijdsomstandigheden en de heerschende ma
laise had er alle aanleiding bestaan om de
herziening van het tarief dienstbaar te ma
ken aan de bescherming van de Nederland
sche industrie tegen de abnormale concur
rentie van het buitenland.
Ware met de belanghebbende organisaties
overleg gepleegd, dan zou vermoedelijk met
de belangen van de nijverheid rekening zijn
gehouden. Thans is dit geenszins het geval.
Takken van bedrijf, die de laatste jaren met
den meesten aandrang om.bescherming heb
ben gevraagd, worden in het ontwerp niet
genoemd of zien het bestaande invoerrecht
van 6 pCt. vervallen. Zoo b.v. de leder
industrie en de tegel- en buizen-industrie.
eijs. .exesehtmafag zex vevtc cectcv veb
Deze leden dringen er dan ook op aan
het tarief alsnog om te werken in dezen
zin, dat het, zonder den invoer van vreemde
fabrikaten te beletten, toch de voor de ng-
verheid noodzakelijke basis verzekert.
Verscheiden leden, die een matige be
scherming gewenscht achten, betwisten, dat
dit zou leiden tot verzwakking of verslapping
van de industrie en tot evenredige verhoo-
ging van de prijzen. En ook, dat de Twent-
sche textielindustrie haar plaats op de we
reldmarkt zon hebben veroverd door toe
passing van lhet stelsel van vrijen handel.
Deze ledep wijzen er voorts nog op,
dat reeds thans door de opheffing van een
aantal ondernemingen en het kwijnen van
de industrie in het algemeen veel kapitaal
verlbren is gegaan.
Dit kapitaalverlies zal echter nog belang-
lfc'k toenemen, indien onze industrieelen door
de ongunstige concurrentievoorwaarden ge
noodzaakt zouden worden hun zaken naar
het buitenland te verplaatsen. Door een
betere handelspolitiek zou daarentegen ka
pitaalvorming in de hand worden gewerkt.
Zij zou ook voor de klein-industrie een
prikkel tot uitbreiding zgn en vooral deze
verdient de bijzondere aandacht der re
geering.
Nu bestaande rechten vervallen
Zeer vele leden vroegen of het vervallen
van bestaande rechten in de tegenwoordige
omstandigheden voor onze nijverheid niet
een te gevaarlijke proef zal zijn en vreesden,
dat daardoor zeer ongewenschte storingen
in het bedrijfsleven zouden ontstaan en dat
do reeds heerschende werkeloosheid nog
worden vermeerderd.
De opgeofferde rechten vertegenwoordi
gen een totaal van 4 millioen. In het bij
zonder zullen de aardewerkindustrie en de
metaalnijverheid hiervan de nadeelen onder
vinden. Van deze 4 millioen komt bijna 3
millioen ten laste van laatstgenoemde in
dustrie. Van sbmmige dezer is het weg
vallen van bestaande rechten hun hoofd
bedenkingen tegen het wetsontwerp. Zij
vroegen of de regeering het alsnog niet
in dien zin zou kunnen wijzigen, dat met
behoud overigens van de gewone grond
slagen, geen der industrieën, welke thans
xioor een heffing van het concurreerende
"buitenlandsche product worden beschermd,
deze bescherming zal komen te ontberen,
ztf het, dat die maatregel wellicht slechts van
tgdelgken aard zoude zijn. Van het antwoord
op die vraag hing voor hen voor een goed
deel de beslissing af over de andere vraag,
of de behandeling van een tariefsvoorstef
thans opportuun moet worden geacht.
De leden, die voorstanders waren van
een matige en verstandige btscherming van
de industrie, zijn niet eenstemmig over de
te nemen maatregelen. Terwijl sommigen
van vele producten een hooger invoerrecht
willen heffen, zijn anderen van oordeef,
dat met eenige maatregelen van bijzonderen
aard kan worden volstaan. Ze willen de
regeering de toepassing van retorsie-maat
regelen geven.
Verscheiden leden hebben daar echter
overwegend bezwaar tegen. Onder de maat
regelen van bijzonderen aard, waarop door
de voorstanders .van matige bescherming
werd aangedrongen, rekenden dezen ook
het bg de wet verleenen van een bevoegd
heid aan de regeering om de Nederlandsche
nijverheid te beschermen tegen abnormale
concurrentie ten gevolge van valuta-schom
melingen en verlaging van levenspeil 'in
het buitenland. Vele andere leden kwamen
hiertegen op.
Verscheiden leden hebben bezwaar tegen
de grondslagen van de nieuwe regeling en
achten de vervanging van de onderscheiding
in grondstoffen, halffabrikaten door een
onderscheiding in toonbank artikelen enniet-
toonbankartikelen niet gelukkig on zeer ge
brekkig toegelicht.
Verscheidene leden merkten op, Sat het
technisch verbeterde tarief weer tal van
nieuwe technische fouten bevat.
De kwalificatie van toonbankartikelen is
hoogst willekeurig en geeft aanleiding tot
tal van inconsequenties.
Eenige leden vreezen, dat de kwalificalio
de mogelijkheid uitsluit om voorname lakken
van nijverheid, die andere, dan toonbank-
artikelen fabriceeren, den noodzakelgken
voorsprong op het buitenland te geven, ter
wijl niet-loonbankartiktlen, waarvoor thans
een invoerrecht wordt geheven, vrg zullen
worden en daardoor hun voorsprong op het
buitenland zullen verliezen.
Verscheidene léden voeren in aansluiting
aan de door de hèeren Vliegen, J. ter Laan,
Sannes> v. d, Waerden en IJzerman inge
diende nota als bezwaar aan, dat het voor
gestelde tarief geen onderscheid maakt tus-
schen voorwerpen van algemeen gebruik
en luxe-artikelen. Een groot aantaf echte
volksartikelen worden zwaarder belast.
Andere leden echter waarschuwen met
nadruk tegen de aanbevolen doorvoering
van een onderscheid tusschen artikelen van
algemeen gebruik en luxe arlikrien.
De opbrengst
Verscheiden leden meenen, dat de mede-
deelingen der regeering over de vermoede
lijke opbrengst van dit wetsontwerp op
een misrekening moet berusten. In de eerste
plaats is de opgave, dat de hoogere bate
op 10 millioen wordt gesteld, in strgd met
de raming, die een voordeelig verschil geeft
van 13.2' millioen. Overigens is het bereke-
ningssysteem op zichzelf minder duidelijk.
Immers op de begrooting van het loopende
dienstjaar is de opbrengst van het bestaande
tarief geschat op 36 millioen.
Aannemende, d^t de nieuw te scheppen
vrijstellingen een verlies van 4.351 millioen
voor de schatkistc zullen medebrengen, zou
de re3teerende ruim 31.5 millioen bg een
stgging van het percentage van 5 pet
tot 8 pet met 60 pet. moeten stggen,
waaruit zou volgen, dat de meerdere op
brengst ongeveer 9 millioen zal bedragen.
Indien men voorts nog rekening houdt met
de extraverhoogingen boven 8 pet. en met
de belasting van artikelen, welke tot dus
ver vrg waren, dan zou men hieruit kunnen
afleiden, dat de meerdere opbrengst gp
belangrijk meer dan 20 millioen moet wor
den becgferd. Ook is de raming van do
regeering gebaseerd op den invoer gedu
rende 1923, derhalve op een tijdperk van
groote malaise en beperkten invoer; bg een
herstel van de economische omstandigheden
zal de invoer belangrgk grooter zgn en
zullen ook de invoerrechten veel meer op
brengen.
Enkele leden, die in het algemeen met
de voornemens der regeering instemmen,
vreezen dat de opbrengst lager zal zgn
dan geraamd wordt, omdat door de ver
hooging van invoerrechten de invoer be
langrgk zal afnemen, vooraf van artikelen,
die tot dusver vrij waren en thans met 8
pet. zullen worden belast.
Nu de verhoudipgen in de omliggende
landen meer en meer normaal beginnen te
worden en de valuta-concurrentie vrijwel
verdwenen is, zal het voor buitenlandsche
fabrikaten vrgwel niet mogelgk zgn te
concurreeren, waardoor de import tot een
minimum zal worden gereduceerd.
Vele leden zien in dit wetsontwerp een
bescheiden poging om de vroeger in ona
land bestaande verhouding tusschen de
middelen, verkregen door directe en door
indirecte belastingen, eenïgermate te her
stellen.
Verscheidene leden herinneren er aan,
dat de regeering heeft medegedeeld, dat de
bate uit een verhoogiug van het tarief van
invoerrechten verkregen, dienstbaar zou
worden gemaakt aan een verlaging van de al
te drukkende directe belastingen. Welke
zjjn thans de voornemens der regeering
dienaangaande en waarom is niet een daar
toe strekkend wetsontwerp tegelijk met dit
wetsontwerp ingedieml7 Zij vreezeu, dat van
de toegezegde belastingverlaging niets z^l
kompn.
Enkele leden vroegen hoe de regeeiring
denkt over een tolum'e met Ne(L-Indië of
over een handelspolitiek, zooals Engeland
die voert ten opzichte van zgn koloniën
en dominions. Een nauwer economisch ver
band met Indië zou, zoo meenden deze leden,
zoowel aan Indië als aan het moederland ten
goede komen.
Het voorloopig verslag gaat vergezeld
van een afzonderlijke nota van do heeren
Vliegen, J. ter Laan, Sannes, v. d. Woerden
en IJzerman. Deze leden hebben zich af
gevraagd of het wetsontwerp voor zoodanige
wijziging vatbaar ware, dat het ook hel
goede, dat het huns inziens bevat, behoudt,
doen het huns inziens verkeerde er uit
verwijderd wordt. Zg hebben die vraag ont
kennend moeten beantwoorden. Het groote,
overwegende bezwaar tegen het ontworpen
tarief ligt in het uniform belasten van lieele
categorieën van artikelen, die zoowel de
hoogste weelde- als de eenvoudigste volks-
art'i'elen bevatten.
De stellers der nota meenen, dat zonder
overwegende moeilijkheden een tarief ware
te ontwerpen op de volgende basis:
1. Grondstoffen en hulpmiddtten voor
het bedrijfsleven, benevens artikelen, di£
in het gezin denzelfden dienst doen, dienen
te worden vrijgesteld.
2. Van volksartikelen (daaronder te ver
staan die voorwerpen, die ook de groote
massa dient te gebruiken om op het door
snee-niveau van den Nederlandschen werk
man en kleinen burger te kunnen leven)
die thans met 5 pet. of een daaraan even
redig recht naar anderen maatstaf belast
zijn, wordt het bestaande invoerrecht niet
verhoogd.
3. Artikelen vau weelde en wat in het
algemeen geen volksartikel is, te belasten
met een hooger invoerrecht.
Mocht de regeering het voordedragen ta-
I rief willen terugnemen en de hierboven
J aangegeven richting inslaan, dan zou zij
i daarbij op medewerking en steun van de
stellers der nota kunnen rekenen.
RECLAME.
5289
Maatregelen tegen de „Premieleeningen".
Ingediend is een wetsontwerp tot wijzi
ging en aanvulling der Loterijwet 1905.
In de Memorie van Toelichting merkt de
minister op, dat het wel geen betoog behoeft
dat op het stuk van premieleeningen een
toestand heerscht en geheerscht heeft, welke
ndet mag worden bestendigd en dat het dan
ook geen verwondering kan baren, dat van
verschillende zijden 9lemmen opgingen, die
op een beëindiging van dien toestand aan
drongen.
Gebleken is wel, dat de goede verwach
tingen, welke door de regeering bij de tot
standkoming van de huidige Loterijwet wer
den gekoesterd, ten aanzien van de uitgifte
en afwikkeling van bepaaldelijk door de wet
uitgezonderde premieleeningen op ernstige
wijze zijn teleurgesteld en dat zinsneden
als: Veeleer worden premieleeningen ge
bruikt als geldbelegging" en „ongetwijfeld i9
daarbij speelzucht veel minder de drijfveer
dan bij vele andere operaties ter effecten
beurs", welke in de Memorie van Toelich
ting op de Loterijwet 1905 worden aange
troffen, thans niot meer veler instemming
zuilen hebben.
Bezwaarlijk kan immers nog worden aan
genomen, dat de uitgifte in den 1 aalsten tijd
van tal van zoogenaamde premieleeningen
inderdaad als geldbelegging voor de deelne
mers zijn te beschouwen en niet slechlt
worden aangelegd tot exploitatie van de
speelzucht, ook al wordt bij de voor die pre
mieleeningen opgezette reclamecampagne,
hetzij in den naam van de instelling, die de
uitgifte doet, hetzij anderszins, een doel voor
de leening genoemd.
Het wil den minister voorkomen, uit de
wijze, waarop de betrokken bepalingen
than3 het begrip premieleening weergeven
en de omstandigheid, dat zulk een leening
met de voorwaarden, in de wet genoemd, al9
uitzondering is gesteld op het regelmatig in
de wet gelegde verbod en op het eventueel
preventief toezicht, niet kunnen worden be
houden, wil men aan de beslaande excessen
een einde maken.
Weliswaar wordt door ons hoogsto rechts
college aan de betrokken bepalingen der Lo
terijwet een loyale uitlegging gegeven, doch
is ernstige twijfel gerechtvaardigd, of in de
toekomst de bezwaren daarmede zijn opge
heven, waar bij iedere premieleening op
eenige ander? wijze ingericht, als waarover
de uitspraak is gevallen, een nieuwe beslis
sing moet worden uitgelokt, of men met een
werkelijke dan wel gesimuleerde premielee
ning te doen heeft. Het Openbaar Ministerie
ziet zich daarbij voor een steeds moeilijker
taak gesteld, waar het met de tegenwerking
welke het van de aanleggers zal ondervin
den, hel bewijs van de ai of niet aanwezig
heid van een werkelijk doel voor die leenin-
gen "moet leveren.
Voor een meer ingrijpende wijziging kan
in het algemeen een keus worden gedaan uit
twee. stelsels, te weten: A. de uitgifte van
iedere premieleoning zonder uitzondering
verbieden; B. de toelating van de uitgifte,
aan zekere voorwaarden gebonden, blijft ge
handhaafd doch zij wordt afhankelijk gesteld
van een voorafgaande machtiging van de
Kamer; derhalve een preventief toezicht
van de regeering op de uitgifte van premie
leeningen.
Volgens den Minister verdient overweging
het tweede stelsel. Door het daarbij gedach
te toezicht kan in ieder concreet geval de
ernst van de leening, het werkelijk bestaan
van het aangegeven deel worden onder
zocht, kunnen waarborgen worden geëischt
en voorwaarden worden gesteld. De vraag
rijst echter, of het volgen van dit stelsel,
hetwelk zonder twijfel belangrijk admini
stratief werk met zich kan brengen, niet in
zekere mate ware te beperken en wel ten
aanzien van premieleeningen, welke zullen
worden uitgegeven door lichamen, voor wie
een preventief Regecringsloezichl, niet al
leen om haar aard, doch ook om de finan
cieeie contróle, waaraan zij zijn onderwor
pen, als niet noodzakelijk mag worden be
schouwd.
De minister heeft hierbij het oog op geval
len, dat door een publiekrechtelijk lichaam,
dus door den Staat, door een provincie, ge
meente of waterschap een premieleening,
onder de voorwaarden overigens door de wet
zelf gesteld, wordt uitgegeven.
Daarnaast blijven de premieleeningen,
aahgobgd door anderen, dan publiekrechte
lijke lichamëir.
Moge ten aanzien van dé openstelling van
dergelijke particuliere premieleeningen CCD
voorafgaande toestemming en het daaraan
verbonden onderzoek een zekeren waarborg
geven voor de deugdelijke bedoelingen bij
die openstelling, toch mag naar 's ministers
oordeel ook dit preventieve toezicht, mede
gelet op de omstandigheid van nog groo
ter befceekenis bij een mogelijk meer aan
zienlijk aantal premieleeningen dat hel
verloop daarvan zich wellicht over een lan
gen tijdsduur uitstrekt, niet worden over
schat. Nadere voorschriften zullen derhalve
niet kunnen worden gemist.
Het komt den minister daarom nuttig voor
dal naa9t den eisch tot verkrijgen van voor
afgaande toestemming, welke alleen zal
kunnen worden verkregen, als de aanlegster
is een naamlooze vennootschap, een coöpe
ratieve of andere rechtspersoonlijkheid be
zittende verecniging, of een stichting, nog
nageleefd zullen moeien worden nadere
voorschriften, die bij algemeenen maatregel
van bestuur zullen kunnen worden gesteld.
Onder een nieuw nummer 2 van alinea 2
van art. 1 wordt de meest gangbare, doch
ook de meest eenvoudige wijze van constel
latie eener premieleening voorgesteld en wel
als volgt:
De tegen een niet hoogeren dan den pari-
koers opengestelde werkelijke geldleoning
die oen jaarlijksche en jaarlijks ter beschik
king te stellen rente geeft van ten minste
drie ten honderd, terwijl aan de schuldbe
wijzen van die leening bijkomstig een kans
op het winnen van premiön is verbonden.
Een nieuw artikel 2 bis opent de moge
lijkheid, dat door de Kroon in bijzondere ge
vallen vergunning kan worden verleend lot
het openstellen van premieleeningen, die
volg-ens de voorgestelde wijziging van art.
1 door de wet worden beschouwd als lote
rijen.
Het artikel geeft dezelfde overschrijving
van de drie ten honderd rentende premie
leening als de nieuw voorgestelde bepaling
van art. 1 lid 2 sub 2o.
Ten slotte wordt nog opgemerkt, dat het
niet in de bedoeling ligt het veelvuldig in
het leven roepen van door privaatrechte
lijke lichamen uit te geven premieleenin
gen te bevorderen. VeeleeT ligt het in het
voornemen van den minister, de bevorde
ring van een toeslemming lot de uitgifte van
zulk een premieleening tot meer bijzondere
gevallen te beperken.
Nu de Kroon eventueel zal hebben te ba-
oerdeejen of al dan niet toestemming tot de
uitgifte van premieleeningen zal worden
verleend, komt het den minister, ten behoe
ve van eenige vereenvoudiging der regeling
geraden voor, indien de wet het geven van
vergunningen voor de eenvoudige loterijen,
strekkende tot een liefdadig doel of Ier be
vordering van eenig algemeen belang, waar
van de gezamenlijke waarde van prijzen f-n
premiën meer bedraagt dan één honderd
gulden, aan den minister van Justitie op
draagt.
Ten einde een goeden overgang te verkrij
gen in verband met hel inwerking treó?n
van de voorgestelde wijzigingen wordt in
dit ontwerp een speciale bepaling daartoe
voorgesteld