De meening der Tweede Kamer over de nieuwe Tariefwet, No. 19760 LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 9 Augustus Tweede Blad. Anno 1924. Wijziging van de Loterijwet. Aan liet Voorloopig Verslag der Tweede Kamer over het ontwerp van wet tot vast stelling van een nieuwe tariefwet ontleenen WJ- De indiening en behandeling. Verscheidene leden protesteeren tegen de .wijze, waarop dit ontwerp is ingediend en tegen de omstandigheden, waaronder de Ka mer het tot dusverre heeft behandeld en Wellicht verder behandelen zal. Ze betreu ren zeer, dat besloten, is dit onrijpe wets ontwerp in de afdeelingen te onderzoeken en bovendien op een zoodanig tijdstip, dat het voor de leden onmogelijk was zich op de hoogte te stellen van al de bezwaren, welke ongetwijfeld tegen het stelsel van hel ont werp en tegen tal van onderdeelen zullen rijzen. Ternauwernood kan men zich eenig denkbeeld vormen van de gevolgen, die de artikelen van het tarief voor handel, scheep vaart, land- en tuinbouw en nijverheid zur- len hebben. Hiervoor is een bestudeering der stuken niet voldoende. Het ware wen- schelijk geweest het ontwerp in handen te stellen van een commissie van voorberei ding. Nu zal noodzakelijkerwijs de schrifte lijke voorbereiding hoogst onvolledig zijn en dit zal zich, gelijk steeds, bij de mondelinge behandeling wreken. De handelwijze der regeering brengt zoo wel den goeden gang van den parlementai ren arbeid als den inhoud van onze tarief- wetgeving in gevaar en drijft een onverant woordelijk spel met de grootste economische belangen van ons land. Deze leden behouden zich dan ook de be- yoegdheid voor bij de openbare be handeling aan elk artikel van het tarief uit voerige beschouwingen te wijden, ook al wordt daaromtrent in het Voorloopig Verslag niets vermeld en wijzen bij voorbaat elk ver wijt van obstructie af, dat ter zake mocht worden geuit. Andere leden vinden voor zich in deze zaak het alles overheerschende feit, dat met alle kracht steun moet worden verleend aan de pogingen der regeering om het evenwicht in de staatsfinanciën te herstellen en als du doel bereikt is, ook te- geraken tot de ver mindering van sommige belastingen, die de kapitaalvorming en dientengevolge de wel vaart van het geheele volk ber.adeelen. In dit licht moet het voorstel om uit de invoer rechten een hoogere opbrengst te verkrijgen in de eerste plaats worden bezien. Dit brengt mede, dat de voorbereiding van dit voorstel in korter tijdsverloop moet worden samengo- drongen dan er onder andere omstandighe den voor beschikbaar zou zijn gesteld. Dit is wellicht te betreuren, maar het is onver mijdelijk. Om het beoogde doel zoo spoedig mogelijk te bereiken, wilden deze leden zich daarbij nederleggcn, in de overtuiging dat uit de Memorie van Antwoord zal blij ken dat de regeering een open oog heeft voor gegronde opmerkingen, welke haar van wel ke zijde ook zullen geworden en dat zij daar bij op dusdanige wijze van handhaving of eventueele wijziging van de gedane voor stellen zal rekenschap geven, dat de open bare behandeling zal kunnen plaats hebbea zonder dat al te veel bezwaren worden on dervonden van deze eenigszins verkorte wijze van behandeling Zij zijn de meening toegedaan, dat het een materie betreft, bij uitstek ongeschikt oir. bij amendement te worden geregeld. Slechts over vragen van principieelen aard kan na gevoerd debat op goede gronden bij meer derheid van slemmen een beslissing worden genomen. De uitwerking echter van die principieele beslissingen op de verschillende onderdeelen dient zooveel mogelijk eenvor mig te "geschieden door de ontwerpers van 't tarief, die het in al zijn onderdeelen door en door kennen. Nog merken zij op, dat, al mocht het voor de Kamer verkieslijk zijn reeds bij haar voorbereidend onderzoek over meer gegevens en adviezen te beschikken dan op 't oogen- blik het geval is, niet over het hoofd mag worden gezien, dat aan het gedurende lan gen lijd hangende blijven van plannen lot tariefsherzienig voor handel en bedrijf ook groole bezwaren verbonden zijn. Onzeker heid is in dit opzicht in vele gevallen doo- dend. Technische of fiscale herziening? Verscheiden leden zijn er mede ingeno men, dat een herziening van ons tarief van invoerrechten aan de orde is gesteld. Aan het bestaande tarief, dat uit 18621877 da teert, kleven zeer groote gebreken. Verscheidene andere leden komen op te gen het betoog der M. v. T., dat de voorge stelde regeling van hel tarief vooral bestaat in een technische herziening Zij betwisten niet, dat aan een technische herziening van de invoerrechten ongetwijfeld behoefte be staat. maar dit neemt niet weg, dat de voor gestelde herziening geenszins in hoofdzaak eon technisch karakter heeft. Zij moet in de eerste plaats als een fiscale herziening worden opgevat, terwijl ook protectionisti sche bedoelingen daaraan geenszins vreemd zijn. Het protectionistisch karakter blijkt zeer sterk uit de belasting van versche vruchten. Het fiscale recht is in een be schermend recht omgezet. Uit het verzet dat gerezen is legen het wegvallen van het beslaande recht van 6 pCt. voor sommige artikelen blijkt duide lijk hoezeer dit tamelijk geringe recht reeds protectionistisch gewerkt heeft. Het kan dan ook niet worden volgehouden, dat een ver hooging van het heffingspercenlage van 6 pCt. tot 8 pCt. geen protectionistische strekking zou hebben Met een beroep op de waardedaling van het geld kan de verhoo ging niet worden verdedigd. Dat het wetsontwerp een minder onschul dig karakter heeft dan men voorgeeft, blijkt zoo betoogden deze leden, ook uit de raming van de opbrengst, welke 13 millioen meer zal bedragen. De leden kunnen, zoolang dit wetsont werp een protectionistische strekking ver toont, hun stem daaraan niet geven. H. i. is hel thans allerminst de lijd om tot ver hooging van het tarief over te gaan, omdat dit moet leiden tot een stijging van de kos ten van levensonderhoud. Sommige van deze leden vestigen de aandacht op de gevolgen van de tariefsver- hooging voor de duizenden gezinnen der laagst bezoldigde boerenarbeiders, wier le venspositie nog slechter zal worden dan zij nu reed9 is. Deze leden achten voorts de indiening van dit ontwerp niet in overeenstemming met de houding der regeering ten aanzien van de economische en financieeie crisis. Andere leden -ontkennen, dat de voorge stelde herziening een protectionistische strekking heeft. Ook zij zouden de voorkeur hebben gegeven aan een sluitend maken van het budget door drastische bezuiniging en zij dringen bij de regeering aan op door gaan in die richting. Nu de tot dusver inge voerde bezuinigingen nog niet tot een slui tend maken van het budget hebben geleid, zal de voorgestelde tariefsverhooging als middel daartoe niet kunnen worden ont beerd. Dat de regeering aan de thans voorge stelde herziening een protectionistisch ka rakter heeft onthouden had hen zeer ver heugd. Aan hel karakter van dit wetsontwerp zal h. i. niet te kort worden gedaan, indien de regeering een of meer Nederlandsche industrieën, die door abnormale oorzaken dreigen ten onder te gaan, een bescheiden bescherming zou geven of laten. Intusschen zal men met het toepassen van bescherming tegen buitenlandsche con currentie uiterst voorzichtig moeten zijn, omdat onnoodige bescherming verzwakt en verslapt en ook het leven duurder maakt. Een tijdelijke maatregel? Eenige leden, die in het algemeen zich tegen de voorgestelde verhooging van in voerrechten zouden verzetten, doch thans alleen zich daarbij zouden kunnen neerleg gen wegens de bijzondere nooden der schat kist. willen daaraan hunnerzijds de voor waarde verbinden, dat de hoogste heffing als van (ijdelijken aard zal worden aan gemerkt. Zij vragen daarom of de regeering bereid zou zijn in dit ontwerp een bepaling op te nemen, dat de beffing automatisch binnen een niet te langen termijn, b.v. van 5 jaren, lot den bestaanden norm van 5 pCL zal worden teruggebracht Een afloopende schaal, waarbij b.v. na 2 jaren de heffing met een pCt. per jaar lot het bereiken van het thans geldende percentage toe zou wor den verminderd, scheen hun alleszins aan bevelenswaardig toe. Andere leden, die legen dit denkbeeld overwegend bezwaar hebben, vestigen er de aandacht op, dat de bedrijven, die door de voorgestelde verhooging van invoerrechten in zekere male bescherming zullen genie ten, de inrichting en de productie van hun fabrieken daarnaar zullen regelen. Zou die bescherming na eenigen lijd vervallen, dan zullen die bedrijven daarvan veel nadeel ondervinden Protectie. Sommige leden juichen het wetsontwerp toe, omdat het bestaande tarief, behalve de in de M. v. T. genoemde bezwaren nog een nadeel van bijzonderen aard medebrengt. Dit tarief is ofschoon Nederland zooge naamd een vrijhandelsland is in zijn wezen door de onderscheiding van grond stoffen, half- en heelfabrikaten, een voor de eigen nijverheid, zij het ook in geringe j male, beschermend tarief. Elke verandering j in eenig heffingspercentage, hetzij verhoo- i ging of verlaging, brengt dus onmiddellijk I de vraag aan de orde of die bestaande be- I schorming vermeerderd of verminderd moet i woeden. Door de netelige vragen, die daarbij J aan de orde komen, is het huidige tarief van invoerrechten een belemmering gebleken voor het voeren in de betrekkingen van Ne derland tot andere staten van een handels politiek, welke dien naam verdient. Onze exportnijverheid, maar vooral ook onze grootendeels voor export werkende land- en tuinbouw zijn in den loop der jaren en ook nog in hel jongste verleden herhaaldelijk het slachtoffer gebleken van de starheid en de naïviteit van onze zoogenaamde handels politiek. Wordt nu het oude tariefstelsel losgelaten en door een ander op zuiver fis cale grondslagen vervangen, dan vervalt een van de hoofdbcletselen tegen het actief bevorderen van onzen uitvoer op de wijze, als schier alle andere landen dat welen te doen. Het overgaan tot een nieuw systeem in onze Tariefwet zal voor onzen export een betere toekomst openen. Sommige leden zijn door dit wetsontwerp zeer teleurgesteld, omdat het met de be langen van de industrie geen rekening houdt en maar al te zeer is een technische en fiscale herziening. In verband met de tijdsomstandigheden en de heerschende ma laise had er alle aanleiding bestaan om de herziening van het tarief dienstbaar te ma ken aan de bescherming van de Nederland sche industrie tegen de abnormale concur rentie van het buitenland. Ware met de belanghebbende organisaties overleg gepleegd, dan zou vermoedelijk met de belangen van de nijverheid rekening zijn gehouden. Thans is dit geenszins het geval. Takken van bedrijf, die de laatste jaren met den meesten aandrang om.bescherming heb ben gevraagd, worden in het ontwerp niet genoemd of zien het bestaande invoerrecht van 6 pCt. vervallen. Zoo b.v. de leder industrie en de tegel- en buizen-industrie. eijs. .exesehtmafag zex vevtc cectcv veb Deze leden dringen er dan ook op aan het tarief alsnog om te werken in dezen zin, dat het, zonder den invoer van vreemde fabrikaten te beletten, toch de voor de ng- verheid noodzakelijke basis verzekert. Verscheiden leden, die een matige be scherming gewenscht achten, betwisten, dat dit zou leiden tot verzwakking of verslapping van de industrie en tot evenredige verhoo- ging van de prijzen. En ook, dat de Twent- sche textielindustrie haar plaats op de we reldmarkt zon hebben veroverd door toe passing van lhet stelsel van vrijen handel. Deze ledep wijzen er voorts nog op, dat reeds thans door de opheffing van een aantal ondernemingen en het kwijnen van de industrie in het algemeen veel kapitaal verlbren is gegaan. Dit kapitaalverlies zal echter nog belang- lfc'k toenemen, indien onze industrieelen door de ongunstige concurrentievoorwaarden ge noodzaakt zouden worden hun zaken naar het buitenland te verplaatsen. Door een betere handelspolitiek zou daarentegen ka pitaalvorming in de hand worden gewerkt. Zij zou ook voor de klein-industrie een prikkel tot uitbreiding zgn en vooral deze verdient de bijzondere aandacht der re geering. Nu bestaande rechten vervallen Zeer vele leden vroegen of het vervallen van bestaande rechten in de tegenwoordige omstandigheden voor onze nijverheid niet een te gevaarlijke proef zal zijn en vreesden, dat daardoor zeer ongewenschte storingen in het bedrijfsleven zouden ontstaan en dat do reeds heerschende werkeloosheid nog worden vermeerderd. De opgeofferde rechten vertegenwoordi gen een totaal van 4 millioen. In het bij zonder zullen de aardewerkindustrie en de metaalnijverheid hiervan de nadeelen onder vinden. Van deze 4 millioen komt bijna 3 millioen ten laste van laatstgenoemde in dustrie. Van sbmmige dezer is het weg vallen van bestaande rechten hun hoofd bedenkingen tegen het wetsontwerp. Zij vroegen of de regeering het alsnog niet in dien zin zou kunnen wijzigen, dat met behoud overigens van de gewone grond slagen, geen der industrieën, welke thans xioor een heffing van het concurreerende "buitenlandsche product worden beschermd, deze bescherming zal komen te ontberen, ztf het, dat die maatregel wellicht slechts van tgdelgken aard zoude zijn. Van het antwoord op die vraag hing voor hen voor een goed deel de beslissing af over de andere vraag, of de behandeling van een tariefsvoorstef thans opportuun moet worden geacht. De leden, die voorstanders waren van een matige en verstandige btscherming van de industrie, zijn niet eenstemmig over de te nemen maatregelen. Terwijl sommigen van vele producten een hooger invoerrecht willen heffen, zijn anderen van oordeef, dat met eenige maatregelen van bijzonderen aard kan worden volstaan. Ze willen de regeering de toepassing van retorsie-maat regelen geven. Verscheiden leden hebben daar echter overwegend bezwaar tegen. Onder de maat regelen van bijzonderen aard, waarop door de voorstanders .van matige bescherming werd aangedrongen, rekenden dezen ook het bg de wet verleenen van een bevoegd heid aan de regeering om de Nederlandsche nijverheid te beschermen tegen abnormale concurrentie ten gevolge van valuta-schom melingen en verlaging van levenspeil 'in het buitenland. Vele andere leden kwamen hiertegen op. Verscheiden leden hebben bezwaar tegen de grondslagen van de nieuwe regeling en achten de vervanging van de onderscheiding in grondstoffen, halffabrikaten door een onderscheiding in toonbank artikelen enniet- toonbankartikelen niet gelukkig on zeer ge brekkig toegelicht. Verscheidene leden merkten op, Sat het technisch verbeterde tarief weer tal van nieuwe technische fouten bevat. De kwalificatie van toonbankartikelen is hoogst willekeurig en geeft aanleiding tot tal van inconsequenties. Eenige leden vreezen, dat de kwalificalio de mogelijkheid uitsluit om voorname lakken van nijverheid, die andere, dan toonbank- artikelen fabriceeren, den noodzakelgken voorsprong op het buitenland te geven, ter wijl niet-loonbankartiktlen, waarvoor thans een invoerrecht wordt geheven, vrg zullen worden en daardoor hun voorsprong op het buitenland zullen verliezen. Verscheidene léden voeren in aansluiting aan de door de hèeren Vliegen, J. ter Laan, Sannes> v. d, Waerden en IJzerman inge diende nota als bezwaar aan, dat het voor gestelde tarief geen onderscheid maakt tus- schen voorwerpen van algemeen gebruik en luxe-artikelen. Een groot aantaf echte volksartikelen worden zwaarder belast. Andere leden echter waarschuwen met nadruk tegen de aanbevolen doorvoering van een onderscheid tusschen artikelen van algemeen gebruik en luxe arlikrien. De opbrengst Verscheiden leden meenen, dat de mede- deelingen der regeering over de vermoede lijke opbrengst van dit wetsontwerp op een misrekening moet berusten. In de eerste plaats is de opgave, dat de hoogere bate op 10 millioen wordt gesteld, in strgd met de raming, die een voordeelig verschil geeft van 13.2' millioen. Overigens is het bereke- ningssysteem op zichzelf minder duidelijk. Immers op de begrooting van het loopende dienstjaar is de opbrengst van het bestaande tarief geschat op 36 millioen. Aannemende, d^t de nieuw te scheppen vrijstellingen een verlies van 4.351 millioen voor de schatkistc zullen medebrengen, zou de re3teerende ruim 31.5 millioen bg een stgging van het percentage van 5 pet tot 8 pet met 60 pet. moeten stggen, waaruit zou volgen, dat de meerdere op brengst ongeveer 9 millioen zal bedragen. Indien men voorts nog rekening houdt met de extraverhoogingen boven 8 pet. en met de belasting van artikelen, welke tot dus ver vrg waren, dan zou men hieruit kunnen afleiden, dat de meerdere opbrengst gp belangrijk meer dan 20 millioen moet wor den becgferd. Ook is de raming van do regeering gebaseerd op den invoer gedu rende 1923, derhalve op een tijdperk van groote malaise en beperkten invoer; bg een herstel van de economische omstandigheden zal de invoer belangrgk grooter zgn en zullen ook de invoerrechten veel meer op brengen. Enkele leden, die in het algemeen met de voornemens der regeering instemmen, vreezen dat de opbrengst lager zal zgn dan geraamd wordt, omdat door de ver hooging van invoerrechten de invoer be langrgk zal afnemen, vooraf van artikelen, die tot dusver vrij waren en thans met 8 pet. zullen worden belast. Nu de verhoudipgen in de omliggende landen meer en meer normaal beginnen te worden en de valuta-concurrentie vrijwel verdwenen is, zal het voor buitenlandsche fabrikaten vrgwel niet mogelgk zgn te concurreeren, waardoor de import tot een minimum zal worden gereduceerd. Vele leden zien in dit wetsontwerp een bescheiden poging om de vroeger in ona land bestaande verhouding tusschen de middelen, verkregen door directe en door indirecte belastingen, eenïgermate te her stellen. Verscheidene leden herinneren er aan, dat de regeering heeft medegedeeld, dat de bate uit een verhoogiug van het tarief van invoerrechten verkregen, dienstbaar zou worden gemaakt aan een verlaging van de al te drukkende directe belastingen. Welke zjjn thans de voornemens der regeering dienaangaande en waarom is niet een daar toe strekkend wetsontwerp tegelijk met dit wetsontwerp ingedieml7 Zij vreezeu, dat van de toegezegde belastingverlaging niets z^l kompn. Enkele leden vroegen hoe de regeeiring denkt over een tolum'e met Ne(L-Indië of over een handelspolitiek, zooals Engeland die voert ten opzichte van zgn koloniën en dominions. Een nauwer economisch ver band met Indië zou, zoo meenden deze leden, zoowel aan Indië als aan het moederland ten goede komen. Het voorloopig verslag gaat vergezeld van een afzonderlijke nota van do heeren Vliegen, J. ter Laan, Sannes, v. d. Woerden en IJzerman. Deze leden hebben zich af gevraagd of het wetsontwerp voor zoodanige wijziging vatbaar ware, dat het ook hel goede, dat het huns inziens bevat, behoudt, doen het huns inziens verkeerde er uit verwijderd wordt. Zg hebben die vraag ont kennend moeten beantwoorden. Het groote, overwegende bezwaar tegen het ontworpen tarief ligt in het uniform belasten van lieele categorieën van artikelen, die zoowel de hoogste weelde- als de eenvoudigste volks- art'i'elen bevatten. De stellers der nota meenen, dat zonder overwegende moeilijkheden een tarief ware te ontwerpen op de volgende basis: 1. Grondstoffen en hulpmiddtten voor het bedrijfsleven, benevens artikelen, di£ in het gezin denzelfden dienst doen, dienen te worden vrijgesteld. 2. Van volksartikelen (daaronder te ver staan die voorwerpen, die ook de groote massa dient te gebruiken om op het door snee-niveau van den Nederlandschen werk man en kleinen burger te kunnen leven) die thans met 5 pet. of een daaraan even redig recht naar anderen maatstaf belast zijn, wordt het bestaande invoerrecht niet verhoogd. 3. Artikelen vau weelde en wat in het algemeen geen volksartikel is, te belasten met een hooger invoerrecht. Mocht de regeering het voordedragen ta- I rief willen terugnemen en de hierboven J aangegeven richting inslaan, dan zou zij i daarbij op medewerking en steun van de stellers der nota kunnen rekenen. RECLAME. 5289 Maatregelen tegen de „Premieleeningen". Ingediend is een wetsontwerp tot wijzi ging en aanvulling der Loterijwet 1905. In de Memorie van Toelichting merkt de minister op, dat het wel geen betoog behoeft dat op het stuk van premieleeningen een toestand heerscht en geheerscht heeft, welke ndet mag worden bestendigd en dat het dan ook geen verwondering kan baren, dat van verschillende zijden 9lemmen opgingen, die op een beëindiging van dien toestand aan drongen. Gebleken is wel, dat de goede verwach tingen, welke door de regeering bij de tot standkoming van de huidige Loterijwet wer den gekoesterd, ten aanzien van de uitgifte en afwikkeling van bepaaldelijk door de wet uitgezonderde premieleeningen op ernstige wijze zijn teleurgesteld en dat zinsneden als: Veeleer worden premieleeningen ge bruikt als geldbelegging" en „ongetwijfeld i9 daarbij speelzucht veel minder de drijfveer dan bij vele andere operaties ter effecten beurs", welke in de Memorie van Toelich ting op de Loterijwet 1905 worden aange troffen, thans niot meer veler instemming zuilen hebben. Bezwaarlijk kan immers nog worden aan genomen, dat de uitgifte in den 1 aalsten tijd van tal van zoogenaamde premieleeningen inderdaad als geldbelegging voor de deelne mers zijn te beschouwen en niet slechlt worden aangelegd tot exploitatie van de speelzucht, ook al wordt bij de voor die pre mieleeningen opgezette reclamecampagne, hetzij in den naam van de instelling, die de uitgifte doet, hetzij anderszins, een doel voor de leening genoemd. Het wil den minister voorkomen, uit de wijze, waarop de betrokken bepalingen than3 het begrip premieleening weergeven en de omstandigheid, dat zulk een leening met de voorwaarden, in de wet genoemd, al9 uitzondering is gesteld op het regelmatig in de wet gelegde verbod en op het eventueel preventief toezicht, niet kunnen worden be houden, wil men aan de beslaande excessen een einde maken. Weliswaar wordt door ons hoogsto rechts college aan de betrokken bepalingen der Lo terijwet een loyale uitlegging gegeven, doch is ernstige twijfel gerechtvaardigd, of in de toekomst de bezwaren daarmede zijn opge heven, waar bij iedere premieleening op eenige ander? wijze ingericht, als waarover de uitspraak is gevallen, een nieuwe beslis sing moet worden uitgelokt, of men met een werkelijke dan wel gesimuleerde premielee ning te doen heeft. Het Openbaar Ministerie ziet zich daarbij voor een steeds moeilijker taak gesteld, waar het met de tegenwerking welke het van de aanleggers zal ondervin den, hel bewijs van de ai of niet aanwezig heid van een werkelijk doel voor die leenin- gen "moet leveren. Voor een meer ingrijpende wijziging kan in het algemeen een keus worden gedaan uit twee. stelsels, te weten: A. de uitgifte van iedere premieleoning zonder uitzondering verbieden; B. de toelating van de uitgifte, aan zekere voorwaarden gebonden, blijft ge handhaafd doch zij wordt afhankelijk gesteld van een voorafgaande machtiging van de Kamer; derhalve een preventief toezicht van de regeering op de uitgifte van premie leeningen. Volgens den Minister verdient overweging het tweede stelsel. Door het daarbij gedach te toezicht kan in ieder concreet geval de ernst van de leening, het werkelijk bestaan van het aangegeven deel worden onder zocht, kunnen waarborgen worden geëischt en voorwaarden worden gesteld. De vraag rijst echter, of het volgen van dit stelsel, hetwelk zonder twijfel belangrijk admini stratief werk met zich kan brengen, niet in zekere mate ware te beperken en wel ten aanzien van premieleeningen, welke zullen worden uitgegeven door lichamen, voor wie een preventief Regecringsloezichl, niet al leen om haar aard, doch ook om de finan cieeie contróle, waaraan zij zijn onderwor pen, als niet noodzakelijk mag worden be schouwd. De minister heeft hierbij het oog op geval len, dat door een publiekrechtelijk lichaam, dus door den Staat, door een provincie, ge meente of waterschap een premieleening, onder de voorwaarden overigens door de wet zelf gesteld, wordt uitgegeven. Daarnaast blijven de premieleeningen, aahgobgd door anderen, dan publiekrechte lijke lichamëir. Moge ten aanzien van dé openstelling van dergelijke particuliere premieleeningen CCD voorafgaande toestemming en het daaraan verbonden onderzoek een zekeren waarborg geven voor de deugdelijke bedoelingen bij die openstelling, toch mag naar 's ministers oordeel ook dit preventieve toezicht, mede gelet op de omstandigheid van nog groo ter befceekenis bij een mogelijk meer aan zienlijk aantal premieleeningen dat hel verloop daarvan zich wellicht over een lan gen tijdsduur uitstrekt, niet worden over schat. Nadere voorschriften zullen derhalve niet kunnen worden gemist. Het komt den minister daarom nuttig voor dal naa9t den eisch tot verkrijgen van voor afgaande toestemming, welke alleen zal kunnen worden verkregen, als de aanlegster is een naamlooze vennootschap, een coöpe ratieve of andere rechtspersoonlijkheid be zittende verecniging, of een stichting, nog nageleefd zullen moeien worden nadere voorschriften, die bij algemeenen maatregel van bestuur zullen kunnen worden gesteld. Onder een nieuw nummer 2 van alinea 2 van art. 1 wordt de meest gangbare, doch ook de meest eenvoudige wijze van constel latie eener premieleening voorgesteld en wel als volgt: De tegen een niet hoogeren dan den pari- koers opengestelde werkelijke geldleoning die oen jaarlijksche en jaarlijks ter beschik king te stellen rente geeft van ten minste drie ten honderd, terwijl aan de schuldbe wijzen van die leening bijkomstig een kans op het winnen van premiön is verbonden. Een nieuw artikel 2 bis opent de moge lijkheid, dat door de Kroon in bijzondere ge vallen vergunning kan worden verleend lot het openstellen van premieleeningen, die volg-ens de voorgestelde wijziging van art. 1 door de wet worden beschouwd als lote rijen. Het artikel geeft dezelfde overschrijving van de drie ten honderd rentende premie leening als de nieuw voorgestelde bepaling van art. 1 lid 2 sub 2o. Ten slotte wordt nog opgemerkt, dat het niet in de bedoeling ligt het veelvuldig in het leven roepen van door privaatrechte lijke lichamen uit te geven premieleenin gen te bevorderen. VeeleeT ligt het in het voornemen van den minister, de bevorde ring van een toeslemming lot de uitgifte van zulk een premieleening tot meer bijzondere gevallen te beperken. Nu de Kroon eventueel zal hebben te ba- oerdeejen of al dan niet toestemming tot de uitgifte van premieleeningen zal worden verleend, komt het den minister, ten behoe ve van eenige vereenvoudiging der regeling geraden voor, indien de wet het geven van vergunningen voor de eenvoudige loterijen, strekkende tot een liefdadig doel of Ier be vordering van eenig algemeen belang, waar van de gezamenlijke waarde van prijzen f-n premiën meer bedraagt dan één honderd gulden, aan den minister van Justitie op draagt. Ten einde een goeden overgang te verkrij gen in verband met hel inwerking treó?n van de voorgestelde wijzigingen wordt in dit ontwerp een speciale bepaling daartoe voorgesteld

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5