Op Kersenoord.
gevangen zat. „Een ruwe bende zeeroovera
Houdt haar gevangen in een rotshol, waaT-
oit zij niet kan ontsnappen", zeiden zij tot
de fee. En de fee zei tot de vogels, dat zij
den vorst zou influisteren, een machtig le
ger naar de rotsen te zenden.
De zee-arenden schudden hun koppen.
„Geen leger zoo sterk, dat de zeeroovers
kan overwinnen", 'zeiden zij. ,,'t Zijn allen
reuzen, die tooveren kunnen. Alleen als hun
drie kruinharen worden uitgetrokken,, dan
eerst kan men ze overwinnen. Dan kunnen
zij bijna niets meer zien en hun macht over
de menschen zijn ze kwijt."
„'t Is goed," zei de fee, en toen riep rij
'de havikken en sprak tot hen: „Volgt de
zeearenden naar de woeste rotsen, daar
zult ge in één der rotsholen de zeeroovers
vinden, die de prinses van Nietland gevan
gen houden. Pikt iederen roover drie kruin-
haren uit en brengt die aan mij." Daarna
sprak zij tot de zwarte kraaien„Vliegt
naar de rotsen en roept door iedere spleet,
die ge ziet: ,,De bevrijding volgt spoedig!"
En allés gebeurde, zooals de fee het had
beslist. De zee-arenden brachten haar ai
spoedig de kruin-haren, en de kraaien kwa
men haar vertellen; dat het prinsesje nen
hüdverstaan, want dat zij haar stem had
den gehoord, die aan iemand vertelde, dat
de bevrijding nabij was.
Toen kon de fee het eindelijk den vorst
influisteren, en nu trok al heel spoedig een
reüsachtig leger naar het verblijf der roo-
vers. En de nu kortzichtige reuzen, die
ook hun macht over de menschen verloren
hadden, werden overrompeld en nu zelf in
de rotsgewelven opgesloten. Daar moesten
zij blijven hun leven lang.
Maar toen met de prinses óók de reeds
zoo lang verdwenen prinsen uit het rots
hol te voorschijn kwamen, was het geluk
van het geheele hof niet te beschrijven.
Groote feesten werden gegeven. Daarop
verscheen ook Wilskracht, de groote, sterke
fee weer, die de drie vorsten-kïnderen kwam
vertellen, dat de booze fee, Caprice, nu
voorgoed het paleis verlaten had. Ze wa3
verjaagd, omdat door haór schuld de prins
jes, die even grillig waren geweest als
Gpudkopje was, in de onderaardsche ge
welven waren verdwaald. En allen ver
heugden zich over Caprice's heengaan. Zelfs
de bloemen op het zijden kussen, en het
vogeltje.; Want de bloemen stonden fris-
scher clan ooit. En het vogeltje sprong weer
op Goudkopje's hand en zong daar een
prachtig jubellied
Nooit meer was Goudkopje grillig of nuk
kig. En ook de twee prinsen werden goede
vorsten, toen zij regeerden over verschil-
lepde rijken.
Naar iet Eagelsch van M. HAYCRAFT.
Vrrji bewerkt door C. HL
Hoofdstuk I.
Een klein, wit Rozeknopje.
Eigen haard is goud waard.
Dit spreekwoord kennen jullie natuurlijk
allemaal en de kinderen, die op Kersen-
oord woonden, waren van de waarheid, die
deze woorden bevatten, geheel overtuigd.
Z$ hielden allen van het oude huis; niet
omdat het zoo grootsch of indrukwekkend
was, of dat het geheime kamers of onder
aardsche gangen had, maar omdat het de
heerlijkste plaats was, die zrj kenden om
verstoppertje te spelen. Kersenoord had al
heel wat bewoners gehad en op het oogen-
blik, dat mijtn verhaal begint, werd het
door dokter Bramley en zrjn gezin bewoond.
Iedereen in den omtrek kende dokter Bram
ley en hij was algemeen bemind.
Zyn huis was omgeven door een grooten
tuin, waarin de heerlijkste bloemen groei
den, dis een verrukkel ij ken geur verspreid
den. Doordat er in den loop der jaren tel
kens een stuk bij het huis was aangebouwd,
was het vol donkere hoeken en kasten, waar
uit de jongens dikwijls met een iuid otoe!
te voorschijn sprongen.
Ik weet zeker, dat jullie dolgraag door
den grooten kersenboomgaard geloopen zoudt
hebben, vooral met de vergunning zooveel
kersen te eten, als je maar wilde.
Kersenoord was wijd en zijd beroemd
om zijn heerlijke kersen en menigeen zou
graag eenige ponden gekocht hebben. Dok
ter Bramley vilde ze echter ifiet verkoo-
pen; hij gaf er zrjn armen en zieken van
en ZQtn eigen gezin hielp hem er ook flink
door.
De dokter had negen kinderen vijf
jongens en vier meisjes dus je begrijpt
zeker wel, dat er nooit fruit te veel was
op Kersenoord. Altijd had er iemand trek
dit was ten minste de meening van
Dora, het keukenmeisje, en ik geloof, dat
mevrouw Bramley hetzelfde dacht, terwijl
de dokter dagelijks zag, hoe gauw een
stapel boterhammen in de grage magen
verdween.
De kleine negenjarige Kitty, die niet
loopen en niet springen kon zooals de
anderen, maar bij mooi weer op een rust
stoel in het heerlijkste hoekje van den
tuin lag, at echter volgens haar broertjes
„met genoeg om een musch in het leven
te houden". Maar dokter Bramley hoopte
toch, dat zijn „klein wit rozeknopje'' een
maal weer gezond en sterk zou worden en
dan vanzelf goed eten zou.
Toen Kitty zeven jaar was, had zij' het
ongeluk gehad van de trap te vallen en
daarbij' haar ruggegraat ernstig te kwetsen.
Het was inderdaad een ware beproeving-
voor het kleine ding, de ééne maand na
de andere te moeten liggen, terwjjl haar
broertjes en zusjes allerlei vroolgke spel
letjes om haar heen deden. De arme Kitty
beschouwde* zichzelf al heel gauw als het
allerongelukkigste kind ter wereld en haar
haar gemopper en lichtgeraaktheid gaven
haar lieve, geduldige moeder veel verdriet.
Deze behoorde zelf niet tot de sterksten,
doch was altftd even vriendelijk en op
gewekt.
„Ik zou wel eens willen weten, waar
over de jongens het toch zoo druk hebben!"
hoorde mevrouw Hesketh, een oud-tante der
kinderen, Kitty op een zomermiddag mom
pelen, terwijl zij' met een ontevreden ge
zichtje door het raam keek naar haar
broertjes in den tuin. „Ze konden wel dade
lijk binnenkomen en niet in den tuin blijven
praten, zoodat ik er niets van verstaan
kan. Kijk nou, daar is Hanna ook al! Hoe
vervelend, dat ik niet naar buiten mag,
alleen omdat het vanmorgen een beetje ge
regend heeft! Het zou me heelemaal niet
hinderen, maar iedereen is al even onaardig
vandaag en niemand denkt er aan, hóe
ongelukkig ik ben met mijn akeligen rug en
geen ander verzetje dan dag-in dag-uit op
deze oude rustbank te liggen.
„In jezelf aan het praten, Kitty?" vroeg
mevrouw Hesketh vriendelijk, terwijl zij
naast het meisje ging zitten en haar brei
werk te voorschijn haalde. „Wel. waar is
de jongedame, die vóór Maud's verjaardag
nog een jurk moet aanhebben? Herinner je
je wel, dat je gisteren zoo'n aardig jurkje
op het oog had? Als ik jou was, zou ik
daar maar eens aan beginnen."
„0, naaien verveelt me zoo, tante Amy,
en lezen verveelt me, en mijn speelgoed en
alles verveelt mei" zei het kind op klagen-
den toon. „Ik geloof heusch, dat ik nooit
beter word, want mijn rug doet zoo'n pijn
en ik kan bijna niet langer liggen. 0. wat
zou ik graag naar buiten willen loopen en
hooren, waarover de anderen praten. Ze
zijn ook zoo onaardig en laten mij altijd
overal buiten.
„Maar lieve kind, ik dacht, dat de ande
ren er altijd op uit waren je genoegen te
doen. Het is zoo'n zegen, Kitty, dat je al
tijd veel broertjes en zusjes om je heen hebt.
Je hebt hun geduld nog niet uitgeput en
Moeder nog niet ziek gemaakt, niet echt
ziek ten minste," zei mevrouw Hesketh,
terwijl zij een weerspannige lok van Kitty's
voorhoofd wegstreek.
„Moeder ziek gemaakt, tante Amy?"
„Het kan zijn, dat ik het mij verbeeld
antwoordde de oude dame, „maar ik vind
dat Moeder er erg bleek uitziet en ik merk
heel goed aan haar, dat zij veel verdriet
heeft en weinig eet, als haar Kitty zoo on
gelukkig is. Zou je niet wat opgewekter
kunnen zijn, kindje? Je weet toch, dat je
op Vader kunt vertrouwen en hij zegt, dat
je weer heelemaal beter zult worden. Eeni-
gen tijd geleden hadt je heelemaal geen ge
voel in je rug en je beenen, heb je mij zelf
verteld en nu spreek je van pijn de ge
voelloosheid gaat dus over. Ik heb iemand
gekend, die meer jaren ziek was, dan jij
nog geleefd hebt en ""iemand hoorde haar
ooit klagen. Ze was zóó opgewekt eaj
vriendelijk, dat iedereen veel van haaij
hield!"
„Tante Amy", zei Kitty nu, „ik wist)
eigenlijk niet, dat ik zoo onaardig was;j
vindt u me werkelijk zoo'n knorrepot?"
„Soms wel, kindje. Probeer maar eensj
alles van den prettigsten kant te bekijken^
en je zult zien, hoe gelukkig je je gaat
voelen. Kijk, daar komen zes praatgrage^
mondjes binnen! Hanna heeft een paar ro-;
zen voor je meegebracht uit haar eigen,
tuintje. Zie eens waf 'n pracht-exemplaren!'J
HOOFDSTUK H.
Tante Amy's Prijs.
Lachend en babbelend stonden de jeug-,
dige Bramley's om Kitty's rustbank heen en:
Hanna, een blondinetje tusschen de twaalf-
en dertien jaar, gaf baar jonger zusje een
kus, terwijl zij haar de bloemen liet zien,
die zij daarna in een vaasje op Kitty's ta
feltje zette. De kinderen zorgden altijd, dat
daar een bloemetje op stond.
Het bleek al dadelijk, dat het onderwerp,
hetwelk de jongens zoo bezig hield, was:
een opstellenwedstrijd, uitgeschreven door
het hoofd der school, waarop alle vijf jon
gens gingen. Elk jaar in November - wan
neer de stichting der 9chool werd gevierd
werd een opstellenwedstrijd gehouden,
waarvoor het hoofd zelf het onderwerp op
gaf. Iedere leerling, die dit graag wilde,
mocht mededingen.
„Dit jaar", riepen de jongens door elkaar,t
„heeft mijnheer Percival zoo'n leuk onder
werp opgegeven: Mijn liefste heldl Wij
mogen zelf onzen held kiezen en we moeten,
alles vertellen, wat we van hem weten en
waarom we hem bewonderen."
„Ik wou, dat ik mocht meedoen," zei,
Hanna, een vlug kind, dat altijd tot de eer-|
sten van haar klas behoorde. „Ik vind het'
een heerlijk onderwerp en zou over Shackle-
ton schrijven."
Nico, de oudste jongen, die veertien en
een half jaar was, zei, dat hij Christoffel
Columbus zou kiezen, terwijl krullebol Jim
zich tot Livingstone bepaalde en de acht
jarige Frank zei, dat hij dit jaar ook wilde
meedoen en over Willem Teil za/u sclnij »en.
AUred en Bob waren de tienjarige twee
lingen. Zij konden maar geen beslissing ne
men, wie hun „liefste held" was en daai
Alfred's laatste poging in het maken van
een opstel na drie en een halven regel al
was uitgeput en Bob niet verder dan den
titel kwam. hadden zij heel weinig hoop den
prijs te winnen.
Maud en Doddy, „half vijf" en twee jaar
oud, waren de kleintjes en gingen nog niet
naar school. Maud kwam juist binnen met
een theepot-aanvatter in haar handje. Het
was haar trots, zelf een handwerk voor
tante Amy te maken, ten minstede gemak
kelijkste gedeelten er van te doen. maar zij
had zich in haar vingertje geprikt en een
paar fouten gemaakt, zoodat zij haar hoofdje
schreiend in mevrouw Hesketh's schoot
legde en zuchtte:
„Ik kan het niet, tante Amy".
„Laten wij het samen eens probeeren."
zei haar tante vriendelijk, terwijl zij het
werk weer in orde maakte. „Den moed niet
te gauw opgeven, kleine meid! Kom maar
eens bij me op schoot, dan zal ik je wijzen,
hoe je de naald moet houden. Wat
scheelt er aan, Kitty?
„,Bob staat zoo vlak op me, lk wil
niet. dat hij zoo tegen mijn rustbank leunt,"
zei het kind gemelijk, „en ik wou dat Al
fred en Frank niet zoo duwden. Laat ze
toch weggaan!"
„Je moest eigenlijk Robinson Crusoe hee-
ten en op een verlaten eiland wonen," zei
Fred. „Je wilt altijd, dat we weggaan en
als we je aan je lot overlaten, zeg je, dat we
alleen maar aan ons zelf denken."
„Stil Fred", zei mevrouw Hesketh nu,
„we kunnen best met Kitty praten, zonder
zoo vlak op haar staan. Ik weet zeker, dat
ze dolgraag wat meer hoort over de opstel
len, die jullie van plan zijn over je meest
geliefde helden te schrijven.
Maud, die altijd graag het naadje van de
i kous wilde weten, vroeg, of een held „iets
lekkers was om te eten", en Nico legde
haar uit, dat het iemand was, die heel moe
dig was, een reis, om de wereld maakte of in
Aanvoerder der Zuid-pooLexpeditie-