VC30R DE JEUGD o 29. Zaterdag 19 Jufl. Anno 1924 ■BP^ffimmmmHrt i iiiïiiiiüiii ii»i i i» t IEIDSCH DAGB1AD De Ezeltjes. Hannie's Tuintje. Daar stonden op het gele strand zeven ezeltjes, grijze en bruine. Ze stonden er zoo geduldig, hun koppen gebogen. Af en toe werden er een paar tusschen uitgenomen, waar dan kinderen op gingen rijden. En ook werden ze telkens gestreeld over hun grauwe koppen. Dan lieten ze nooit merken, dat ze dit wel prettig vonden. De ezeltjes hadden veel vriendjes. Dat zou je niet zeggen, 3ls je ze daar zoo stil zag staan. Maar ze staan dag aan dag bjj de zee en ze weten er meer van dan de menschen. Eén van hun vriendjes was Vleugeling, een groote zeemeeuw. Als ze zoo eenzaam en geduldig stonden op het gele strand, als luisterend naar het bruisen van de golven, dan kwam vaak Vleugeling naar ze toe gevlogen en bet ze zien, hoe mooi hjj kon vliegen. - i Soms zat hjj ook dicht bjj ze en vertelde hun van wat hij had beleefd, sinds hjj uit een ei was gekropen om te leven op én bjj de zee. Zoo kwam óp een dag Vleugeling naax één van de ezeltjes toegevlogen en zei, .Grauw t aen, je Zing-Zang, de kleine zee meermin?" „Nee," zei Grauw en schuddelangzaam sjjn grooten kop heen en weer. H5j vond t zoo jammer, dat hjj niet vliegen kon als Vleugeling. En hg begreep maar niet, waarom vogels vleugels hadden gekregen en ezeltjes niet. „Well" zei Vleugeling en. hg streek zjjn mooie, witte veeren gelijk met zjjn snav'eL „Wel, Zing-Zang woont onder in de zee. en als de maan schjjnt 's nachts komt ze naar 't strand en daar zingt ze dan en komen alle zeemeeuwen naar h3ar luisteren. Ieder een houdt van Zing-Zang, de kleine "zee meermin". „Ochl" zei Grauw, „wat zou ik Zing- Zang dan graag zienr en weer schudde hg zjjn grooten kop en keek Vleugeling aan met zjjn groote goedige oogen. Hij voelde zich zoo groot en plomp bjj vleugeling ver geleken, en toch was hij maar een kleine ezel De zeemeeuw keek nadenkend naar de rol lende golven en toen zei hij: „Grauw, vertel me, waar de wei is, waar ze je voor den nacht heenbrengen. Dan wil ik probeeren jullie te komen halen, zoodat je Zing-Zang zult loeren kennen." Grauw sprong bjjna de lucht in van ple zier. Heel gauw vertelde hg, waar de weide was, en over welke straten Vleugeling móest vbegen. Toen kwam de baas er .aan en Grauw moest een klein meisje naar de pier brengen en dan weer terug. Vleugeling vloog weg en weldra wiegde de zeemeeuw op de golven, als een dansend wit vlekje. In den avond werden de ezeltjes naar de weide gebracht. Heel geduldig liepen', ze naast elkaar voort. De jongen, die ze weg bracht, floot een vrooljjk deuntje en soms aaide hij er een over den kop. De ezeltjes waren vol verwachting. En toen ze in de weide stonden, bogen ze de koppen naar elkaar toe en dachten allemaal 'i zelfde: óf Vleugeling werkelijk den Weg zou vinden. Toen de ezeltjes bijna de hoop hadden opgegeven, hoorden ze geklepper van vlen- gels en zagen ze iets wits het duister van den nacht doorklieven. Daar was de groote zeemeeuw toch ge komen. „Dag ezeltjes l" riep hjji en weldra zat hij bij hen op een hek. „Nu moeten jullie uit de weide komen!" zei Vleugeling. Grauw wist wel een plekje, waar het hek stuk was en ze gemakkelijk er nit konden. .Vleugeling vloog ze voor. De weide was niet zoo heel ver weg van 't strand. Hg leidde ze door andere weiden en over een paar akkers heen, en soms door stille straten. .Want de menschen machten de ezeltjes niet zien. En het was moeilijk voor Vleugeling daarvoor te zorgen. Want er waren ook 's nachts nog menschen op. Maar Vleugeling wachtte telkens, tot ze weg waren en leidde dap de zeven ezeltjes verder. ,?ji Endeijjk bereikten ze 't strand. Dat zag er nu heel anders uit dar over dag. De ezel'y-3 stonde: met de ko .pen ojï- laag en snoven van verrassing. „Stil! Stif!" zei Vleugeling. „Dadelijk komt Zing-Zang. Dan zul je eens wat zien!" Hét maanlicht zdlverde tot ver over zee. En *t strand was héél veriaten en rustig. De zee zong haar vreemd, geheimzinnig lied. Honderden zeemeeuwen kwamen aange vlogen, en streken neer op het zand. Eerst waren ze verbaasd zeven ezeltjes op *t strand te vinden. Maar toen ze Vleu geling zagen, begrepen ze, dat zé diens vriendjes waren en zeiden ze er niets Van. En toentoen kwam over het lichtpad, dat de maan over de zee had getooverd, de kleine zeemeermin aangezwommen. Heur haar glansde in het licht. Van heel ver kon je haar zien. De' ezeltjes keken vol verwondering toe en hun harten klopten van verwachting. Zing-Zang kwam nader en nader. De zeemeeuwen vlogen op en wiekten om haar heen en riepen haar toe met luide kreten. „Daar is Zing-Zang, de kleine zeemeer- mip. In den lichten maannacht is ze geko men naar het rustige, stille strand. Daar zal ze voor ons zingen. Zing-Zang! Zing- Zang!" En de kleine zeemeermin lachte vrooljjk en wentelde zich om en om in het „water, zoodat ze telkens door het witte schnim werd bedekt. Toen kroop ze voorzichtig op 't strand, opdat ze haar staart geen pijn zou doen aan de schelpen. En ze gooide heur lang blond haar naar achteren. Toen zag ze de ezeltjes staan en ze keek verwonderd naar ze. „Ezeltjes!" riep ze, „wat doen ezeltjes hier?" „Luisteren naar Zing-Zang!" antwoordde Vlengeling en vloog naar de zeemeermin toe en raakte 't gouden haar aan met zgn snavel. Toen knikte Zing-Zang. En ze begon te zingen. Dat was iets heerljjks! Zóó kunnen men schen niet zingen, zóó bin en zóó jubelend. Want pok af wonen ze dicht bjj <fe zee, ze kennen de zee tooh niet. En het was de zee, die Sng-Zang haar i lied leerde. Ze song; hoe bef ze de golvea wei had l en de meeuwen en de schelpen ec ai de verborgen schatten van de zee. Ze zong, hoe big ze wel was, dat M mocht zwemmen in de groote zee en heela- maal vrij was, en mooi en klein. Dat dè zee zoo groot was, dat niemand haar diepten kende. Maar dat qg, kleine zeemeermin, een deel van de zee was en dat heerlijk vond. Zoo zong Zing-Zang op 't strand. En zelfs de duinen luisterden er naar, gehuld in t rustige maanlicht. De ezeltjes stonden roerloos te luisteren. De zeemeeuwen stonden allemaal op *t strand en geen een bewoog zijn vleugels. De zee begeleidde met gemisch den zang. Zoo vredig en mooi was 't nn op 't strand, dat de ezeltjes voor 't eerst begrepen, hoe' mooi de zee kan zjjn. Ze hielden hnn koppen gebogen en luister den 'toe. Wat zong de kleine zeemeermin schoon! Hóe werd Dti het strand als gevuld met klanken! Toen Zing-Zarg gezongen had, riep ze ae ezeltjes bg zich. Eén voor één jcwanien ze naar haar toe en één voor één 'streelde ze hen over t zachte vet En ze naai eiken kop tusschen haar twee kleine handjes en lachte vrien delijk. Ze vond die ezeltjes met hnn groote oogen en hnn zachte huid ook zoo liefl Toen kwam Vleugeling en zei, dat de ezel tjes terug moesten naar de weide. En zoo zjjn ze teruggegaan, de zeven ezeltjes, ais in een droom. Grauw ging voorop en hjj zei, dat hjj 't na nietmeer zoo erg zou vinden, als ze slaag kregen. Want ze hadden Zing-Zang gezien en gehoord, boe ze zong. En dat was zoo heerljjk geweest, zóó heerlgk, dat ze er altjjd aan zonden den ken, als ze naast elkaar op t strand ston den. 's Morgens, toen de jongen de ezeltje* kwam halen, stonden ze alle zeven in bon weide hjj een sloot. Fluitend nam hjj ze met zich mee. En de ezeltjes keken elkaar aan en haddei plezier. Die domme jongen wist niets az van Vleugeling en Sng-Zang en de groot* Tooversee. iO SULES. door O. EL In den tuin van „Sonnatanck" stond alie» volop in bloei: appel- en pereboomen waren één-en-al bloesem, de blauwe regen liet zijn sierlijke trossen langs het huis neervallen en de rhododendronstruiken vormden één groot, veelkleurig bouquet. Alle groen en bloemen waren door den kouden winter en het gure voorjaar bijzonder laat geweest dit jaar, maar nu scheen alles zijn schade ie willen inha len. Pinksteren zou een heeP'nk, moei lente feest worden. „Sonnevanck" was een gezellige, meuwer- wetsche villa, omringd door een heerlijken tuin. In boeken zijn het dikwijls de ouderwet- sche landhuizen, die ale bijzonder gi. leitti beschreven worden. Nu, dal kunnen z» ook zijn, maar een ruime, moderne villa aal eer rieten dak, aardige, kleine roitjee. waarvóór roode geraniums prijken, sea genoeglijk** veranda m «aoroadiga mrmh rèu, die ie tw-t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 15