Dat staat je te wachten Pie „Wat zou er te doen zijn?"'dacht Hen drik, terwijl "hij voor 't raam ging staan, doch het was een eind verder, zoodat hij niets kom zien. Hij kreeg nu het drankje, ging naar buiten en zag iets, dat hem hevig deed ontstellen. lie sinaasappelman hield een jongen bij den kraag en die jongen wa3 niemand anders dan Jaap. „Ik denk. dat hij dien man een poets ge speeld heeft," dacht Hendrik, want hij zag een bijna leege mand op straat staan en eenige jongens met sinaasappelen wegloo- pen. ,,Ik ben benieuwd, wat de man met hem doen zal." Uit de nu volgende woorden van den si naasappelman begreep hij diens plannen. „Nou bengel," riep deze uit, „als je mij geen gulden geeft, zal ik je naar het politie bureau brengen en dan zul je beboet wor den. Wat ben je dus van plan te doen?" „Ik heb maar twee kwartjes, maar ik zal je morgen de rest wel brengenant woordde Jaap. jfNee, dank je well Dat kennen we," bromde de oude man. „Bovendien ben ik morgen niet hier. Waar woon je?" Jn Vierburg, op Hose Villa." „Goed- maar je gaat zeker hier school#*' „Ja". „Dan zullen we samen naar je onder wijzer gaan. Misschien zal hij je het geld willen voorschieten. Kom, laten we dadelijk gaan." Op dit oogenbhk werd Jaap Hendrik ge waar. „Hier, Hendrik, kom eens gauwl" riep hij. Hendrik kwam nu zoo hard hij kou aan-: loopen en de sin aa sappelman keek van den een naar den ander. „Hij werkt bij mijn tante", legde Jaap "it. „en heeft hier boodschappen gedaan. Hij zal wel geld bij zich hebben en dan zijn we meteen klaar." „Wat is er gebeurd?" vroeg Hendrik. ,»Dat zal ik je vertellen," antwoordde de oude man. „Deae kwajongen gaf mijn mand een duw en gooide daardoor al mijn sinaasappelen over de straat. Van de veer tig heb ik er nog maar vijftien over en hij moet dus een galden voor de andere vijf-en- twintig betalen, desa prijs, waarvoor ik ze hefc ingekocht" Maar nu vroeg Jaap: „Heb je geld, Hen drik, of niet? Ik heb twee kwartjes noodig." „Ik heb mijn eigen geld niet bij me en aJteeti maar een kwartje van de juffrouw," hridde het antwoord. „Heb fè niet gewisseld voor Mi™» of den «*ten Joris. Ja? Geef dat dan om mij mt <te moeüijfcheid te helpen." „Het. geld, dat ik verder bij me heb, is VQ3i ^oris," zei Hendrik. „Hij heeft mij een rijksdaalder meegegeven en ik moest rna^r |twerj gulden en vxjf-en-twixztif cent be talt" „Prachtig] Geef mij dan dat kwartje en fo* van Tante ook, dan is de zaak in orde." Jaap stak zijn hand reeds uit om bet in ontvangst te nemen. i Jk won, dat het mijn eigen kwartjes wa ren," zuchtte Bendrik, terwijl hfj hem het 3eèd gaf. _JKÜ kan het niet schelen, van wie ze zga," zei Jaap carveischiffig. Daarop gal hij aenoet zijn eigen geld aan den sinaasap- DesKS 0*10 se zei: „Ziezoo, nu zul je mij m het yesvblg wel snet ïnst laten P Jaap maakte, dat hij uü de voeten kwam en Hendrik volgde hem. Tben de beide jon- ®öob den boek der straat waren amgesta- ©au, bleven zij een oogenblik stilstaan. JSe je, Hendrik," begon Jaap, „ik zal je "wat verteöen. Vanmorgen heb i een brief van Vader gekregen, waarin bij me belooft, dat Tante mij de volgende maand met mijn verjaardag een tientje mag gewen, als ik goed opgepast heb. Je begrijpt dus, dat ze hiervan niets mag merken, anders krijg ik het geld niet Je mag dos tegen niemand eetk woord zeggen van betgeen er ge hemd is." „Maar als ik afreken, moet ik toch zeg gen, dat ik jou geld geleend heb en dat jij het zult teruggeven." „Hier is geen sprake van moeten," luidde het besliste antwoord. „Luister: ik ga met mijn fiets, c5e hier vlak baj staat, naar huis gm Kd bijna een haéf tno» eerder thuis zijn d^n jij. Dan haal ik gauw het geld, kom je bij de brug tegemoet en geef je de twee kwartjes, zoodat je kunt afrekenen, zonder iets te vertellen. Begrijp je dat?" „Jaja", antwoordde Henderik weife lend. „Dan komen wij aan een ander punt. Ik heb geen twee kwartjes en als ik er Tante om vraag, zal zij willen weten, waarvoor ik ze noodig heb. Je moet dus het geld uit jouw spaarpot leenen. Natuurlijk krijg je het zoo gauw mogelijk terug. Ik zag laatst, dat Mina je twee kwartjes gaf voor werk, dat je extra gedaan hebt. Heb je die er nog niet uitgenomen?" „Nee," luidde het antwoord. „Goed; dan zal ik naar je kamertje gaan, je spaarpot in mijn zak steken en je tege moet komen. Je ziet wel, het plan is zoo eenvoudig mogelijk ais jij het ten minste goed vindt en belooft niets van het gebeurde te vertellen." Na een oogenblik geaarzeld te hebben, stemde Hendrik toe. „Gelukkig 1" zei Jaap. „Nu maak ik. dat ik weg kom en ik denk, dait ik nog eerder aan de brug zal zijn dan jij." Dit was inderdaad het geval, maar tot Hendriks ontsteltenis begroette Jaap hem met de mededeeling, dat hij het geld niet had kunnen krijgen. „En dat alleen door Mina's kat," zei hij, terwijl hij lachte, als een boer, die kies pijn heeft, „Ja, de oude Minet lag op het matje vóór je bed, toen ik in de kamer kwam en daar mijn oogen natuurlijk alleen ,op den spaarpot gevestigd waren, zag ik Mar niet en trapte ik op haar staart. Toen begon.ze zóó te miauwen, dat Mina boven kwam. Ze dacht dadelijk, dat ik kattekwaad uitvoerde in je kamer en zei, dat ik daar weg moest gaan. Zoodra zij echter weer veilig in haar keuken was, ging ik er op nieuw heen en ik was er nauwelijks voor den tweeden keer, of Sara kwam binnen en zei, dat ik jou geen poets behoefde te bakken en dat zij Tante zou waarschuwen, als ik niet onmiddellijk naar beneden ging. Je ziet dus, dat ik je spaarpot met geen mo gelijkheid heb kunnen bemachtigen. Het beste is, dat je probeert naar binnen te sluipen, zonder dat iemand je ziet, zelf het geld krijgt en daarna verantwoording doet van je boodschappen." „Ik ben bang, dat het toch niet lukt," antwoordde Hendrik. „Bijna altijd kom Ik iemand bij de deur tegen en dan reken ik dadelijk af." „Nou, als je het geld niet eerder halen kunt, moet je maar zeggen, dat je het ge leend hebt aan iemand, die in nood ver keerde," zei Jaap. „Dan spreek je de waar heid en niemand zal er iets van zeggen, als je zelf de twee kwartjes bijpast. Maar na tuurlijk," zei hij met nadruk, „moet je er niet op zinspelen, aan wien je ze geleend hebt, want als je dat deedt, zou je je be lofte breken en mij leelijk in verlegenheid brengen. Kijk nou niet zoo schaapachtig; alles zal best afloop en en en je krijgt wat van mijn tientje mee." Na deze laatste woorden liet Jaap hem alleen sbaan. „Och, och, wat zit ik toch in de benauwd- heidl" zuchtte de arme Hendrik en zijn on gerustheid nain nog toe, toen Joris hem al bij het hek tegemoet kwam. „Gelukkig, dat je terug bent, begon hij; „je bent langer uitgebleven dan gewoonlijk. Nee, je hoeft me de pakjes nog niet dade lijk te geven," ging hij voort, toen hij zag, dat Hendrik ze uit de mand wilde nemen. „Geef mij het kwartje maar, dat je hebt overgehouden, want ik moet een fooitje ge ven aan den man, die een mand voor me' van bet station heeft gebaald. Mina en Sara hadden geen van beiden een kwartje es hij kon niet wisselen." Het gezicht van den armen Hendrik verried duidelijk zijn verlegenheid. ,Jk ik heb het niet bij me," stamelde hij. „ik zal het gauw even halen." „Wat?I Heb je het niet bij je?" vroeg de tuinman. „Wat beb je er dan mee uit gevoerd?" - „Ik ik heb het aan iemand geleend maar ik zal het int mijn spaarpot terug geven," antwoordde Hendrik. VI „Dat lijkt me niet in den haak," zei Joris „Doch haal het nu maar gauw." Hendrik gehoorzaabde, maar nog vóórda hij zijn kamertje bereikt had, kwam hij juf fiouw Van Doorn tegen. „Je komt jui9t op tijd om deze twee brie ven naar het postkantoor te brengen, Hen drik," begon zij. „Het kwartje, dat je no hebt, i3 voldoende. Doe het maar dadel ijl dan zal ik het medicijnfle9chje wel naa mevrouw Lans brengen." Toen zij echter zag, dat Hendrik scheen te wachten, vroeg zij: „Heb je me nog iets te zeggen?" „Ja, juffrouw," stamelde hij; „ik moet eerst even naar mijn kamer gaan om om geld te halen." „Om geld te halen?" riep juffrouw Va Doorn verbaasd. „Heb je het kwartje da verloren?" „Nee, juffrouw, ik ik heb het iemand geleend." „Aan wie?" vroeg de juffrouw nu streLj doch niet onvriendelijk. „Dat heb ik beloofd niet te vertellen antwoordde Hendrik met een zucht. „Het spijt me, dit te moeten hooren.' juffrouw Van Doorn. „Maar je hoeft kwartje niet te halen, vóór je naar postkantoor gaat. Ik zal je er zoolang e geven- vanavond spreken wij er wel verd over." Zij gaf hem het geld en terwijl hij h aannam, ving hij een blik op uit haar ooee die hem werkelijk verdriet deed. Hoe ve n liever had hij haar de waarheid ge2e? want hij was er van overtuigd, dat i meesteres nu teleurgesteld in hem was. Zijn vurigste wensch was, dat Jaap zaak zou ophelderen, doch deze dacht da eenvoudig niet over en vatte haar heel li: op. Hij begreep, dat hij dan zelf in mo; lijkheden zou geraken en liet den arm Hendrik liever onder verdenking. Dit was inderdaad een ware beproevii voor Hendrik en hij zou het zeker niet 1 flink gedragen hébben, als hij niet overtuigd was geweest, dat de waart éénmaal aan het licht zou komen. En hij werd niet teleurgesteld. Op middag ongeveer drie weken later b derde de zaak zich plotseling op. Hij zag een man. door het hek kom Hendrik herkende onmiddellijk in hem sinaasappelman. Deze scheen hem ook herkennen, want hij.zei: „Zoo vriendje, jij bent degene, die jongeheer eenige weken geleden twee kw tjes hebt gegeven om de sinaasappelen betalen, die hij had omgegooid. Geluk voor hem, dat je er juist aankwam." Nauwelijks had hij dit gezegd, of j frouw Van Doorn kwam te voorschijn, had kamperfoelie geplukt en alles versta doöh zei geen woord over het gezegde 's avonds. Toen riep zij de beide jong in haar zitkamer en zei hun, wat zij hoord had. Juffrouw Van Doorn was heel boos haar neefje en maakte Jaap duidelijk, zelfzuchtig hij zich tegenover Hendrik dragen had, door zijn redder in den 1 zoo lang onder verdenking te laten ei schaamde zich diep. Zoo kwam de waarheid toch aan licht I its Piet logeerde de vacant!e Te Looodainen bij rijn oom. OI wat hingen er een pruimen Aan oom'a m ooien pruameboom I Sohuw keek Pietje in de rondte Oom en tante edjn er met ,/k Vol mijn sakken vei met pruim Dacht die kJeame, sfcoate Pfefc., Weldra puilden ze uit! rijn sakken En bard bolde Pietje weg Naar het aflerverste hoekje Yao den tuin vlak fcêp de beg. Zeg Piet, de gestolen1 pruimen Zijn ze lekker doe je eej ol Wacht maar, aim oom staakjes thuis Heb je wat een oorrtfg boet! W, Wi I To. aij 1 Na T Zij hl En K De L En W - I - c D; - E - II Mj Die Kr Hij Da

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 26