0i 19694. LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 22 Mei. Tweede Blad. Anno I924c BINNENLAND. EERSTE KAMER. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. IET PLEEGKIND VAN DE DRIE CELIBATAIRS. De arbeid in broodbakkerijen. I), Minister van Arbeid, Handel en Nijver- lil beeit bij den Hoogen Raad van Arbeid inbangig gemaakt het volgende vooront- frp van wet lot wijziging van de bepalin- b der Arbeidswet 1919 betreffende den ar id in broodbakkerijen: Artikel L In" artikel 31, eerste lid, onder b t Arbeidswet 1919 wordt in plaats van: voor zooveel de artikelen 35 tot en met "betreft" gelezen: „voor zooveel artikel 35, rj|-\ zesde, zevende, achtste, negende en rade' lid, en artikel 36, tweede lid, betreft." Artikel II. In artikel 35 der Arbeidswet 19 worden de volgende wijzigingen aan bracht: Pe eerste zes leden worden gelezen als Ift: „1. Het is verboden des Zondags bakkers- beid te verrichten, behalve: j tiet stoken van heeteluchlovens, het met indstof vullen van ovens met directe ver- lting, het halen van roggebrood uit de tns en het verrichten van werkzaamheden met de broodbereiding geen verband hou- een en ander, voor zoover dit geschiedt or het hoofd of den bestuurder der ontfer ming; b. bet halen van roggebrood uit de oven3 or één of meer bakkersgezellen, indien het ilrictshoofd, of in beroep ingevolge het ;tde lid Onze Minister, daartoe vergunning ctt verleend. 2. Een bakkersgezel mag geen bakkersar- id verrichten lusschen 8 uur des namid- igs en 5 uur des voormiddags, behalve: i. op Zaterdag lusschen 3 en 5 uur des ormiddags; b. op tien andere dagen in het kalenderjaar sschen 3 en 5 uur des voormiddags, mils dagen zijn aangegeven op de arbeidslijst door het hoofd of den bestuurder der on tneming ten minsle twee dagen vóór den g, waarop ingevolge deze bepaling bak- tsarbeid tusschen 3 en 5 uur des voormid- ga wordt verricht, van zijn daartoe strek- ad voornemen in den vorm door Onzen uister vastgesteld, aan het districtshoofd nnis gegeven is en een afschrift dier ken- ing naasl de arbeidslijst is opgelian- op Maandag lusschen middernacht en 5 1 des voormiddags voor zoover betreft het ken van ovens door één persoon in de lodbakkerij. Een vergunning, als bedoeld in liet eer lid, onder b, wordt voorwaardelijk en een bepaalden tijd verleend. Aan zoo- ïige vergunning wordt steeds de voor- arde verbonden, dat lusschen het begin bel einde van den arbeid van een bak- rsgezel op Zondag ten hoogste vier uren u gelegen en dat dezelfde bakkersgezel ten ogsle éénmaal in drie achtereenvolgende ten op Zondag arbeid verricht. 4 Tegen de beschikking van het dislricls- •o!i op eon verzoek om eene vergunning, i bedoeld in het eerste lid, onder b, kan hei ofd of de bestuurder binnen veertien da- ria de dagleekening der beschikking in roep komen bij Onzen Minister. Pordt in beroep de vergunning gewijzigd, li treedt de gewijzigde vergunning in de lafs van die waartegen beroep was inge- tld 5. k plaats van op Zaterdag lusschen 3 en uur des voorniiddag3 mag in een brood- kkerij door bakkersgezellen bakkersarbeid irden verricht op een anderen werkdag sschen 3 en 5 uur des voormiddags, in- ;o het hoofd of de bestuurder der onderne- ing bij het districtshoofd een desbelreffen- verklaring heeft ingeleverd in den door ren minister vastgestelden vorm. Deze tklaring geldt, zoolang zij niet is inge- tkken C Het is verboden deeg oi brood, dat na uur des namidags van den vorigen dag ™ken, opgewarmd of warm gehouden is. ér 9 uur des voormiddags uil het gebouw tl aanhoorigheden. waarin zich de brood- kkerij bevindt, te vervoeren, alsmede deeg luik brood vóór 10 uur des voormiddags le 'koopen ol af le leveren." Het elfde artikel ven-alt. tóikel in. In artikel 3G der Arbeidswet 19 worden de volgende wijzigingen aange leid: Het tweede, derde, vierde en vijfde lid wor den gelezen als volgt:. „2. Het is verboden gedurende den Israé- lietischen Sabbath bakkersarbeid te verrich ten behalve. a. het stoken van heeteluchlovens, het met brandstof vullen van ovena met directe ver hitting, het halen van roggebrood uit de ovens en het verrichten van werkzaamheden die met de broodbereiding geen verband houden, een en ander, voor zoover dit ge schiedt door het hoofd of den bestuurder der onderneming b. het halen van roggebrood uit de ovens door één of meer bakkersgezellen, indien het districtshoofd, of in beroep ingevolge het vijfde lid onze minister, daarloe vergunning heeft verleend. 3. Een bakkersgezel mag geen bakkersar beid verrichten tusschen 8 uur des namid dags en 5 uur des voormiddags behalve: a. op Vrijdag tusschen 3 en 5 uur des .voormiddags; b. in het etmaal, dat op den Sabbath volgt en bovendien in vijftien andere etmalen van het kalenderjaar gedurende de uren, bij al- gemeenen maatregel van bestuur aangewe zen, mits voldaan wordt aan de bij dien al- gémcenen maatregel gestelde voorwaarden. A Een vergunning, als bedoeld in het 2de lid, onder b, wordt voorwaardelijk en voor een bepaalden tijd verleend. Aan zoodanige vergunning wordt steeds de voorwaarde verbonden, dat tusschen het begin en liet einde van den arbeid van een bakkersgezel gedurende den Israëlietischen Sabbath ten hoogste vier uren zijn gelegen en dat de zelfde bakkersgezel ten hoogste éénmaal in drie achteenvolgende weken gedurende den Israélielischen Sabbath arbeid verricht. 5. Tegen de beschikking van het districts hoofd op een verzoek om een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onder b. kan het hoofd of de bestuurder binnen veertien da gen na de dagleekening der beschikking in beroep komen bij onzen minister. Wordt in beroep de vergunning gewijzigd, dan treedt de gewijzigde vergunning in de plaats van die, waarlegen beroep was ingesteld". Het elfde lid vervalt. Artikel IV. Artikel 37, eerste lid, eerste volzin, der Arbeidswet 1919 wordt gelezen als volgt: „1. Het districtshoofd, of in beroep inge volge het vierde lid onze minster, kan voor waardelijk vergunnen, dat in eene broodbak kerij, waarin ten minste ze3 bakkersgezel len bakkersarbeid plegen te verrichten, door bakkersgezellen gedurende twee uren voor het tijdstip, waarop zij ingevolge artikel 85 of artikel 86 mot den bakkersarbeid aldaar mogen aanvangen, arbeid wordt verricht, be slaande in het gereedmaken van deeg en ovens". Artikel V. Artikel 38 der Arbeidswet 1919 vervalt. Artikel VI. In artikel 10, vierde lid-der Ar beidswet 1919 wordt in plaats van: „6 uur" gelezen „5 uur". Artikel Vn. Aan artikel 12 der Arbeidswet 1919 wordt een achtste lid toegevoegd, lui dende al3 volgt: „Indien het in liet belang der broodvoor ziening in verband met het stilstaan van de broodproductie op één of meer der vooraf - gaande of volgende dagen noodig is, dat op Zondag in afwijking van het bepaalde bij arlikel 35, eerste lid, bakkersarbeid wordt verricht, kan Onze Minister daartoe vooreen bepaalden Zondag voorwaardelijk of onvoor waardelijk vergunning verleenen. Het zesde en het zevende lid kunnen bij het verleenen van zoodanige vergunning overeenkomstige toepassing vinden." Arlikel VIII. In artikel 73 der Arbeidswet 1919 wordt in plaats van: „de artikelen 35, 36, 37 en 38" gelezen: „de artikelen 35, 36 en 42". Arlikel IX. Deze wet treedt in werking op een door 0n3 te bepalen tijdstip. RECLAME. Mevr. Marthe Régnicr, van het Thé&tre du Gymnase. zegt lil heb nog nooit een zeep ge bruikt, die op de huid zulk een heerlijke uitwerking heeft als Recalzeop Recal- zeep, bereid uit rte allerbeste grondstof fen, zonder overmaat van alcallsche be- standdeelen. maaki de huid zacht en soepel, en is zoowel zuinig, als aangenaam in het gebruik. 2021 (Vervolg van gisteren». Begrootiiig Bnitenl. Zaken. Na de rustpoos wordt bet woord verleend aan prof. VAN EMBDEN (V.D.) Deze wenscht kritiek uit te oefenen op de houding des ministers bij de behandeliug der Vloot wet Zijn houding komt niet overeen met een door hem geuite aanvaarding van "de vierle dige verklaring van de. conferentie te Washington in zake erkenning van de posi tie van Nederland ten opzichte van de Stille Zuidzee. Toen was bij pacifistisch maar pla tonisch. Bij do behandeling der Vlootwet heeft de minister echter onzen plicht betoogd om ons voor oorlog paraat te houden. Dat is met zijn vroegere houding tegenover de declaratie van Washington vierkant in strijd. Het leekent hem trouwens, dat hij deel uitmaakt van den algemeenen raad van de vcreeniging Onze Vloot. Het is naar sprekers opvatting funest telkens aan te komen met de i vrees, dat onze neutraliteit wordt bedreigd, i met onzen rechtsplicht om ons te bewape nen. Wie aldus redeneert, heeft geen ver trouwen in de doordringende pacifistische kracht van het internationaal recht. Spr. zet dat nader uiteen met een uiteenzetting van de bepalingen van het tractuat van 1907. Waarom brengt de minister de militaire fac toren van onzen plicht tot handhaving van onze neutraliteit zoo naar den voorgrond? Spr. acht dit een zeer schadelijke politiek voor ons land, omdat daarbij vóórondersteld wordt, dat andere landen aan hun rechtsge voel hel zwijgen zullen opleggen om onze neutraliteit te schenden, en trouwbreuk le plegen. Spr. duidt daarom aan minister van Karnebeek de onderleekening van de Vloot wet euvel, omdat hij daarmede wantrouwen heeft gezaaid. Overigens valt er van den opbouivenden arbeid des ministers weinig goeds te zeggen. Hij is in de eerste plaats inactief geweest, doch weet daaraan een glimp van aanneme lijkheid te geven, door te beweren, dat spe ciale vredeslractalen een beleedigiug zouden zijn voor de Volkenbondgedachte. Maar hoe kan hij dan toejuichen de verklaring van Washington, welk tractaat toch ook een pa cifistisch karakter draagt. Het statuut van den Volkenbond laat wel degelijk ruimte voor speciale tractaten, zooals spr. nader uit eenzet. We kunnen best in de eerste plaats met onze naaste buren overeenkomen, dal we elkaar nimmer met de wapenen te lijf zullen gaan. Als de minister daarnaar ge tracht had, zou hij een vredes3feer hebben geschapen, volstrekt niet strijdig met den Volkenbond. Waarom loont de minister zich ook afkeerig van een regeling van do econo mische blokkade volgens het statuut van den Volkenbond? Er zou zeer goed eenvoor- i ontwerp daaromtrent zijn op le stellen; in i ieder geval lijkt dat 3pr. beter dan stilzitten. Ook dringt spr. er op aan, dal in sterker mate dan thans het gevat 13, aanraking met kleine staten wordt gezocht. Dat dient ook niet op het laatste oogenblik te geschieden, doch reeds wanneer een vergadering van den Volkenbond in uitzicht is, om gezamen lijk hun houding te bepalen. Een permanent voor-overleg acht spr. hoogst wenschelijk. Spr. wijst in verband hiermede er op, hoe wenschelijk het is bij voorbaat de bondgc- nooten te kiezen, op wier hulp men wenscht te rekenen bij een mogelijke schending onzer neutraliteit. Ten slotte critiseert spr. de opvatting des ministers van het grondwetsartikel rakende ons traclatenrecht. Verleden jaar heeft de minister erkend, dat de Staten-Generaal ge kend moeten worden bij atto tractaten van oeuige beteekenis. In het afgeloopen jaar heeft de minister echter tractaten gesloten, rakende zelfs wettelijke rechten, zonder de Staten-Generaal er in le kennen. Zoo het handelslractaat met Finland, het handelsver drag met Oostenrijk en een overeenkomst met Frankrijk over het luchtverkeer. De ver dediging van zijn houding ten deze acht spr. te eenenmale onbevredigend. Tut het sluiten dier tractaten buiten de Staten-Generaal om, is de minister onbevoegd, De heer DE JONGE (S.D.A.P.) bespreekt den invloed van het dop. van Builenl. Zaken op ons economisch leven en betoogt de wen- schelijkheid van de aanstelling van attaché's bij onze legatie's voor sociale zaken. Ook spr. is niet ingenomen met de wijze, waarop minister van Karnebeek art. 58 van de Grondwet nakomt. De vrijheid, die de minister zich yeroor- lootl, steunt echter op de jongste redactie van art 68, welke hij verre van gelukkig acht. Spr. oefent wijders critiek op de verdediging des ministers van het 3treven naar geheim houding bij de diplomatie. Zijn bewering, dal goede diplomatie op een sfeer van vertrou wen moet berusten, gaat te ver. Openhartig heid is veel aanbevelenswaardiger, al mag onderling vertrouwen niet ontbreken. De briefwisseling lusschen MacDonald en Poin- caré is egn bewijs voor spr.'s beweren. En als de onderhandelingen met Rusland te Berlijn niet zijn gelukt, dan wijt spr. dit aan noode- looze geheimzinnigheid, waarbij vermeden werd uitdrukkelijk le zeggen waarop het slaat. Als Nederland openhartiger politiek dreef, zou het ook kunnen aansturen op een coalitie tusschen kleinere staten. Discretie is goed, maar de geest van kameraadschap en vertrouwen mag niet ontbreken. Prof. Struycken heeft terecht opgemerkt, dat de Volksverlegenwoorodiging zich meer met huitenlandsche aangelegenheden moest op houden, edoch, als dat niet het geval is, dan is de hoofdoorzaak hiervan te zoeken hij den weinig mededeelzaraen minister. Spr. put nadere bewijzen hiervoor uit het verstag van de jongste Volkcnbondszitling. Spr. vraagt den minister, welk perspectief wij mogen koesteren in zake de toekomst van den Volkenbond, speciaal wal betreft het onlwapeningsvraagstuk. De heer VERKOUTEREN (C.H.) komt op tegen te veel openhaarheid bij de diploma tie, welke bij opheffing der geheimzinnigheid machteloos staat, vooral wanneer de steun van leger en vloot moei worden ontbeerd. De beslissing over vrede en oorlog ligt bij de- diplomatic; verandert men dit, laat men de beslissing aan de militairen, dan loopl hel mis. Te veel geheimzinnigheid is natuurlijk ook dwaasheid, maar aan de te groote be moeizucht van de democratie moet men weerstand bieden. Den democralen valt het moeilijk geheimen le bewaren men vrage maar eens den burgemeesters van groole sleden hoe het gaat met de geheimhouding van besloten vergaderingent Spr. besluit met voorbeelden uit de geschiedenis, hoe noodig geheimhouding is in belangrijke aangelegen heden. De heer BLOMJOUS (R.K.) verklaart mee te gaan met de politiek door de regeering te genover Rusland gevolgd. De VOORZITTER soberst hierop de be raadslagingen over de begrooting van Bul- tenlandsche Zaken Goedgekeurd worden het handelsverdrag met Tsjecho-Sloivakije en de wijziging van deel XIII, art. 893, van het Vredesverdrag van Versailles. Aan de orde is alsnu de Begrooting van Binnenl. Zaken en Landb. De heer DE VRIES (C.H.) bepleit een wij ziging der Gemeentewet inzake de bereke ning van het gemiddeld inkomen voor den aanslag in de gem. inkomstenbelasting. Daar de verdere sprekers zich er niet op voorbereid hadden om nog heden het woord te voeren, verdaagt de VOORZITTER de ver gadering tot heden 11 uur. (Vervolg van gisteren). Uitlokking. Aan de orde is hel wetsontwerp tot wij ziging en aanvulling van het Wetboek van strafrecht met betrekking lot de uitlokking. De heer KLEEREKOPER (S.-D.) zegt dat niet bekend is waaruit gebleken i3 dat dit ontwerp noodig is. Gaarne vernam hij de aanleiding tot dit voorstel. Spr. begrijpt niet hoe de Minister zich de werking van dit artikel denkt. Er is ge zegd, dat zoo dikwijls tot meineed word', aangezet. Kan de Minister niet meer mede- RECLAME. SLAPELOOSHEID Overspanning, Gejaagdhoid, l'rikkelbaar- hoid, Examenvrees. Gebruik hiertegen do zonuwstillende en zenuwsterkende Mijti- hardt's Zenuwtabletten ioi? Koker 76 ets. Bij Apotb. en Drogiatoo. deelingen doen. Mevrouw BAKKER—HORT (V.-D.) heeft ook juridische bezwaren tegen dit vooratol. De rechtsorde is niet verstoord door het uit lokken en het zal steeds ver moeilijk zijn de uitlokking le bewijzen. De heer DRESSELHU I'S (V. B.) acht di{ voorstel in strijd mot ons strafstelsel, Gé- lukt de poging lot uitlokking maar blijft du handeling uit, dan Is d< poging niet straf baar De heer SASSE VAN IJSSELT (R.-K,j zegt, dat er nog meer leemt/en ter zake zijn. Hij heeft echter vertrouwen in het O. M, en hij aanvaardt dit voorste Minister HEEMSKERK z.gt, dat er geen bepaalde feiten zijn, omdat het feit ntet strafbaar is. Er zijn echter vermoedens, dat de uitlokking vaak voorLomt, Enkele geval len van dergelijk vermoeden zijn reeds ge noemd. Als de poging ni gelukt is er dan geen „moreele schade" aangericht? Een onbewezen mislukte poging zal moei lijk strafbaar zijn, maar een bewezen pogkig wel en juist voor dit laatste geval wense-ht spr. een strafbaarstelling Een poging tot uitlokking is strafbaar volgens dit artikel, ook al is de poging tot misdrijf, die er het gevolg van is niet strafbaar. De heer VAN RAVESTEYN (G. Fr.) vernet zich ook op gronden door den heer Droasoi- huys aangevoerd, tegen dit ontwerp, Art 1 en 2 worden goedgekeurd. Het wetsontwerp wordt goedgekeurd met 38 tegen 20 stemmen, rechts tegen links, Misdrijven op watergebieden. Aan de orde is liet wetsontwerp tot voor ziening der bestrijding van de begunstiging van misdrijven op watergebieden. De heer VAN SASSE VAN YS3ELT (R, K.) wenscht dat ook andere misdrijven dan heling zullen worden bestreden. De MINISTER VAN JUSTITIE zal met deze opmerkingen rekening houden. Het wetsontwerp wordt aangenomen z, h\ st. •Zonder discussie en zonder hoofdelijk» stemming worden aangenomen do vroteont werpen tot wijziging van de artikelen 118 o. v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, lot aanvulling van do wet van 12 Februari 1901 met bepalingen be treffende verhaal van de ko3tcn van tor- beschikbaarstellingen van jeugdige perse nen, tot wijziging van den eersten en den tweeden libel van het tarief van justitie- kos'.en en salarissen in burgerlijke zaken. Aan de orde is daarna het wetsontwerp tot regeling omtrent het dragen der kosten van openbare verpachtingen en het uitleven van premies hij openbare verknopingen en verpachtingen. De lieer BRAAT (P. P.) verdedigt een amendement om ook de kosten van ondera- handsche verpachtingen ten koste der ver pachters te brengen. De heer VAN SASSE VAN A'SSELT (R. K.) en Minisler HEEMSKERK wijzen er op, dat het ontwerp alleen betrekking heeft op openbare verpachtingen. Het amendement wordt verworpen met 40 tegen 23 stemmen, waarna hel ontwerp wordt aangenomen z. h. at. Aan de orde is de herziening van verschil lende titels van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel en wijziging van de daarmee samenhangende artikelen in andere Wetboeken en in de Faittisseincnts- wet. Aan de regeeringstafet neemt als regee- ringscommissaris plaats prof. Molengraaff, De heer DRESSELHUVS (V. B.) brengt hulde aan de regeering en haar raadslieden voor het belangrijke werk, dat is verrioht, Ifet is len zeerste te waariecren dat ons bijna een eeuw oude zeerecht op de belting is gekomen. Evenwol heeft spr. een zeer ernstig bezwaar legen de voorstellen. Deze zijn le nationaal. Er is niet voldoende reke ning gehouden met de „Hague Rules 1921", met de afspraken en regelingen .gemaakt op Geaulhoriseerde vertaling naar hel -fgelsch van E. PHILIPS—OPPENUElM, door Mevrouw v. d. W. (Nadruk verboden). Oi'er de Hol jaren, die zij bij ons was, zal aan «immer gerept worden. Zijzelf zat bMig ieeren om daarop terug le zien ais «n eigenaardtge episode in haar leven." geloot jij zeil niet, Arnoldl" «een de Ilemet weet, wat ik geloof," «voordde ik bitter. 1' p,aren in de Rue Sl.-Anloino. Isobel :a op ong |2 wachten en Arthur was ver- nen. j. HOOFDSTUK VU. spoorwegbiljetten na en borg n J °P- Daarna stak ik een sigaret v»riiet het kantoor. Nauwelijks was Di Hi'' 'k voe'de een hand op mijn me-l- oefl keurig gehandschoende 'oen opkeek, ontmoette ik de ogen van lady Delahaye. n'el bl'i m'i z'en?" nfï1 ®'Jn hoed af. des llatiens," zeide ik, „is i1 iwu 'Izonder geschikte plaats geweest te loonen." ?robeer de Rue Slrétitz," anl- tkfej'!'achend. fckbod a aan' was nog siuaakvof- oan gewoonlijk, van top lot teen een Parisienne. Zij had hel bekoorlijk zelf vertrouwen van de vrouw, die weet, dat zij er goed uit ziet. Ik glimlachte Het was mij niet mogelijk haar ernstig op te vatten. „Je uitnoodiging klinkt verleidelijk, al teen ben ik benieuw naar hetgeen met mij in de Rue Slrétitz zal gebeuren. Zal mij ver gif worden aangeboden in een gouden bo kaal of zal ik worden blootgesteld aan nog vrccselijker folteringen? Laat mij eerst mijn laatstei) wil maken en dan ga ik mee. Ik ben werkelijk nieuwsgierig." „Arnold, je bent brutaal." „Dal is niet geheel juist." „Ik zat je iets vertellen. Mag ik je daarom vragen mij een eind te vergezellen. Op de Boulevards voel ik mij niet op mijn gemak." „Je zoudt er daar moeilijk aan kunnen ontkomen, om de aandacht van den Franscliman te trekken, die boven alles een goed oog heeft voor de vrouwelijke sekse. Ik zal je gaarne een oogenblik gezelschap hou den. Zullen wij een rijtuig nemen?" „Ik zou liever wandelen. Heb je er iets op tegen om deze straat in te slaan?" „Ik heb twee volle uren le mijner beschik king en die zijn geheel tot je dienst," „Waar is Isobel dan?" „Inkoopen doen met Tobain." „Heb je geen angst om haar alleen met Tobain uit te laten gaan?" „Heeleinaal niet. Het hoofd van de politie, i een goede vriend van monsieur Feurgères, is zoo vriendelijk belang in ons te stellen. Iso bel wordt goed bewaakt." „Ik bon benieuwd of jij nog eenig vertrou wen in mij hebt." „Mijn besle mevrouw!" „Ik zou willen, dat je mij geloofde. Hare Hoogheid zij geeft er de voorkeur aan om hier Madame genoemd te worden heeft andere plannen en weoscht je te spreken." „13 dat een uitnoodiging om aan een kom- plot deel le nemen? Moet ik een moordenaar worden of giftmenger of ontvoerder of wal?" Lady Delahaye beet op haar lippen „Jij maakt hét al te erg. Madame beseft, dat zij zich heeft vergist. Zij vindt bet goed. dat Isobel naar haar grootvader terug gaal. Dat beleekent ongeveer een millioen minder bruidsschat voor Adelaide, maar daarbij wil zij zich neerleggen. Madame wenscht vrede mol je te sluiten." „Ik ben verrukt. Mag ik vragen, wat dat beteekenl?" „De Aartshertogin zal je dat zelf uitleg gen. Ik zal je bij haar brengen." Ik begon iels laodzamer te loopen. „Daarvoor gevoel ik niet veel. Om je de waarheid te zeggen, vertrouw ik de Aarts hertogin niet. Ik zie mijzelf reeds in de ka mer met een valdeur of door gehuurde kerels aangevallen en weggevoerd of iets derge lijks. Neen, lady Delahaye, ik geloof niet, dat ik dat gevaar ga loopen." Zij lachte. „Toch weet ik, dal je mee zuil gaan." „En waarom?" „Omdaf je een man bont en geen vrees kent." Ik nam mijn hoed af. „Je maakt mij in de war. Niet3 is zoo vleiend voor een lafaard als dat hem moed wordt aangewreven. Welnu, met jou ga ik overal heen." „Zelfs naar de Rue StréLitz?" „Op het laatste oogenblik zal mij wellicht de moed in d? schoenen zinken. Nu is mij alles welzelfs de Rue Slrélifz." Zij lachte wederom. „Jij houdt mij yoor den gek, Arnold, Wij welen toch allen, da', jij te Parijs, zelfs in geheel Frankrijk, veilig elk dicvenhol kun! binnengaan. Je moed is daarom geen knip van de vingers waard. Iedereen kan dapper zijn, als hij de aartsengelen van Dotaal rondom zich heeft." „Ja, dat is waar," antwoordde ik sjujtig. „Dotant wa3 Feurgères ffootste vriend en zelfs Isobel zou veilig alleen door de stra ten van Parijs kunnen gaan. Daarom kan ik vertrouwen stelten in het beminlijke ver langen van de Aartshertogin om een bespre king met mij te houden." „Mijn beste Arnold, waarom zou ik trach ten om je te bedriegen en waarom zou ik je niet openhartig zeggen, dat Madame haar spel verloren heeft? Zij heeft den moed om haar nederlaag te bekennen. Een bespre king kan werkelijk haar nut hebben. Bij voorbeeld, die biljetten voor Illghera zullen j je daar brengen, maar zij zullen je niet tot den Koning voeren. „De Koning leidt oen eenzaam leven, dat weet ik." „Juist," antwoordde lady Delahaye. „Zijne Majesteit maakt bezwaren om bezoe kers le ontvangen en het i3 vooral voor een vreemdeling een onmogelijkheid bij hem toe gelaten te worden. Hij verlaat de gronden van zijn kasteel nooit en zijn secretaris, die alle brieven opent, is op de hand van de Aartshertogin." „Je hebt de zaak aanlokkelijk voorgedra gen. Als Madame werkelijk oprecht is, zou ik wei eens willen hooren, wat zij le zeg gen heeft. l ady Delahaye haalde verlicht adem. „Eindelijk begin ik le geleeyen, dat je voor rode vatbaar wordt." Ik kon niet nalaten een vinnig anlwoord te geven, „Ik verbeeld mij," zeide ik, „dat tot nog toe mijn handelingen gerechtvaardigd waren." ,Wij gingen de trappen van het huis op. Zij keek rond en trok tiaar wenkbrau wen op. „Wij moeten geen oude koeien uit de 3loot halenI" zeide zij. „Madame heeft verklaard, dat zij voortaan alle intrige achterwege zal talen." Een bediende nam mijn hoed en stok. Lady Delahaye bracht mij in een boudoir, dat naar een ontvangkamer leidde. Ik stond tegenover de Aartshertogin. Zij verrees langzaam uit haar stoel. Zij wa3 een zeer bevallige en statige persoon lijkheid, iets gelijkend op Isobel. Zij gaf mij geen hand, doch keek mij onderzoekend aan. „Ik geef u geen hand, mijnheer Grealson, omdat ik dit, zoolang wij elkaar niet heter begrijpen, slechts oen vorm vind. Toch ver heugt liet mij, dat u hier gekomen is." „Ook mij doet het genoegen u te zien, Madame, en in het bijzonder al3 uiiju be zoek leidt tot het einde van den strijd van de laatste weken." De Aartshertogin glimlachte. „Ik moet toegeveD, dat ik verslagen b--n. Niet alleen heeft men mij slecht ter zijde gestaan, maar ook passen mijn handelingen niet meer bij den tegenwoordigen tijd." „Zij behooren meer thuis in de middel eeuwen." Madame glimlachte wederom „Een paar eeuwen terug, zou het eenvou diger geweest zijn." i „Dat geloof ik ook." Madame ging weer zitten, waaruit ik op maakte, dat de eerste schermutselingen voorbij waren. (Wordt yervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5