0i 19694.
LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 22 Mei.
Tweede Blad. Anno I924c
BINNENLAND.
EERSTE KAMER.
TWEEDE KAMER.
FEUILLETON.
IET PLEEGKIND VAN DE
DRIE CELIBATAIRS.
De arbeid in broodbakkerijen.
I), Minister van Arbeid, Handel en Nijver-
lil beeit bij den Hoogen Raad van Arbeid
inbangig gemaakt het volgende vooront-
frp van wet lot wijziging van de bepalin-
b der Arbeidswet 1919 betreffende den ar
id in broodbakkerijen:
Artikel L In" artikel 31, eerste lid, onder b
t Arbeidswet 1919 wordt in plaats van:
voor zooveel de artikelen 35 tot en met
"betreft" gelezen: „voor zooveel artikel 35,
rj|-\ zesde, zevende, achtste, negende en
rade' lid, en artikel 36, tweede lid, betreft."
Artikel II. In artikel 35 der Arbeidswet
19 worden de volgende wijzigingen aan
bracht:
Pe eerste zes leden worden gelezen als
Ift:
„1. Het is verboden des Zondags bakkers-
beid te verrichten, behalve:
j tiet stoken van heeteluchlovens, het met
indstof vullen van ovens met directe ver-
lting, het halen van roggebrood uit de
tns en het verrichten van werkzaamheden
met de broodbereiding geen verband hou-
een en ander, voor zoover dit geschiedt
or het hoofd of den bestuurder der ontfer
ming;
b. bet halen van roggebrood uit de oven3
or één of meer bakkersgezellen, indien het
ilrictshoofd, of in beroep ingevolge het
;tde lid Onze Minister, daartoe vergunning
ctt verleend.
2. Een bakkersgezel mag geen bakkersar-
id verrichten lusschen 8 uur des namid-
igs en 5 uur des voormiddags, behalve:
i. op Zaterdag lusschen 3 en 5 uur des
ormiddags;
b. op tien andere dagen in het kalenderjaar
sschen 3 en 5 uur des voormiddags, mils
dagen zijn aangegeven op de arbeidslijst
door het hoofd of den bestuurder der on
tneming ten minsle twee dagen vóór den
g, waarop ingevolge deze bepaling bak-
tsarbeid tusschen 3 en 5 uur des voormid-
ga wordt verricht, van zijn daartoe strek-
ad voornemen in den vorm door Onzen
uister vastgesteld, aan het districtshoofd
nnis gegeven is en een afschrift dier ken-
ing naasl de arbeidslijst is opgelian-
op Maandag lusschen middernacht en 5
1 des voormiddags voor zoover betreft het
ken van ovens door één persoon in de
lodbakkerij.
Een vergunning, als bedoeld in liet eer
lid, onder b, wordt voorwaardelijk en
een bepaalden tijd verleend. Aan zoo-
ïige vergunning wordt steeds de voor-
arde verbonden, dat lusschen het begin
bel einde van den arbeid van een bak-
rsgezel op Zondag ten hoogste vier uren
u gelegen en dat dezelfde bakkersgezel ten
ogsle éénmaal in drie achtereenvolgende
ten op Zondag arbeid verricht.
4 Tegen de beschikking van het dislricls-
•o!i op eon verzoek om eene vergunning,
i bedoeld in het eerste lid, onder b, kan hei
ofd of de bestuurder binnen veertien da-
ria de dagleekening der beschikking in
roep komen bij Onzen Minister.
Pordt in beroep de vergunning gewijzigd,
li treedt de gewijzigde vergunning in de
lafs van die waartegen beroep was inge-
tld
5. k plaats van op Zaterdag lusschen 3 en
uur des voorniiddag3 mag in een brood-
kkerij door bakkersgezellen bakkersarbeid
irden verricht op een anderen werkdag
sschen 3 en 5 uur des voormiddags, in-
;o het hoofd of de bestuurder der onderne-
ing bij het districtshoofd een desbelreffen-
verklaring heeft ingeleverd in den door
ren minister vastgestelden vorm. Deze
tklaring geldt, zoolang zij niet is inge-
tkken
C Het is verboden deeg oi brood, dat na
uur des namidags van den vorigen dag
™ken, opgewarmd of warm gehouden is.
ér 9 uur des voormiddags uil het gebouw
tl aanhoorigheden. waarin zich de brood-
kkerij bevindt, te vervoeren, alsmede deeg
luik brood vóór 10 uur des voormiddags le
'koopen ol af le leveren."
Het elfde artikel ven-alt.
tóikel in. In artikel 3G der Arbeidswet
19 worden de volgende wijzigingen aange
leid:
Het tweede, derde, vierde en vijfde lid wor
den gelezen als volgt:.
„2. Het is verboden gedurende den Israé-
lietischen Sabbath bakkersarbeid te verrich
ten behalve.
a. het stoken van heeteluchlovens, het met
brandstof vullen van ovena met directe ver
hitting, het halen van roggebrood uit de
ovens en het verrichten van werkzaamheden
die met de broodbereiding geen verband
houden, een en ander, voor zoover dit ge
schiedt door het hoofd of den bestuurder der
onderneming
b. het halen van roggebrood uit de ovens
door één of meer bakkersgezellen, indien het
districtshoofd, of in beroep ingevolge het
vijfde lid onze minister, daarloe vergunning
heeft verleend.
3. Een bakkersgezel mag geen bakkersar
beid verrichten tusschen 8 uur des namid
dags en 5 uur des voormiddags behalve:
a. op Vrijdag tusschen 3 en 5 uur des
.voormiddags;
b. in het etmaal, dat op den Sabbath volgt
en bovendien in vijftien andere etmalen van
het kalenderjaar gedurende de uren, bij al-
gemeenen maatregel van bestuur aangewe
zen, mits voldaan wordt aan de bij dien al-
gémcenen maatregel gestelde voorwaarden.
A Een vergunning, als bedoeld in het 2de
lid, onder b, wordt voorwaardelijk en voor
een bepaalden tijd verleend. Aan zoodanige
vergunning wordt steeds de voorwaarde
verbonden, dat tusschen het begin en liet
einde van den arbeid van een bakkersgezel
gedurende den Israëlietischen Sabbath ten
hoogste vier uren zijn gelegen en dat de
zelfde bakkersgezel ten hoogste éénmaal in
drie achteenvolgende weken gedurende den
Israélielischen Sabbath arbeid verricht.
5. Tegen de beschikking van het districts
hoofd op een verzoek om een vergunning, als
bedoeld in het tweede lid, onder b. kan het
hoofd of de bestuurder binnen veertien da
gen na de dagleekening der beschikking in
beroep komen bij onzen minister. Wordt in
beroep de vergunning gewijzigd, dan treedt
de gewijzigde vergunning in de plaats van
die, waarlegen beroep was ingesteld".
Het elfde lid vervalt.
Artikel IV. Artikel 37, eerste lid, eerste
volzin, der Arbeidswet 1919 wordt gelezen
als volgt:
„1. Het districtshoofd, of in beroep inge
volge het vierde lid onze minster, kan voor
waardelijk vergunnen, dat in eene broodbak
kerij, waarin ten minste ze3 bakkersgezel
len bakkersarbeid plegen te verrichten, door
bakkersgezellen gedurende twee uren voor
het tijdstip, waarop zij ingevolge artikel 85
of artikel 86 mot den bakkersarbeid aldaar
mogen aanvangen, arbeid wordt verricht, be
slaande in het gereedmaken van deeg en
ovens".
Artikel V. Artikel 38 der Arbeidswet 1919
vervalt.
Artikel VI. In artikel 10, vierde lid-der Ar
beidswet 1919 wordt in plaats van: „6 uur"
gelezen „5 uur".
Artikel Vn. Aan artikel 12 der Arbeidswet
1919 wordt een achtste lid toegevoegd, lui
dende al3 volgt:
„Indien het in liet belang der broodvoor
ziening in verband met het stilstaan van de
broodproductie op één of meer der vooraf -
gaande of volgende dagen noodig is, dat op
Zondag in afwijking van het bepaalde bij
arlikel 35, eerste lid, bakkersarbeid wordt
verricht, kan Onze Minister daartoe vooreen
bepaalden Zondag voorwaardelijk of onvoor
waardelijk vergunning verleenen. Het zesde
en het zevende lid kunnen bij het verleenen
van zoodanige vergunning overeenkomstige
toepassing vinden."
Arlikel VIII. In artikel 73 der Arbeidswet
1919 wordt in plaats van: „de artikelen 35,
36, 37 en 38" gelezen: „de artikelen 35, 36
en 42".
Arlikel IX. Deze wet treedt in werking op
een door 0n3 te bepalen tijdstip.
RECLAME.
Mevr. Marthe
Régnicr, van het
Thé&tre du Gymnase.
zegt lil heb nog
nooit een zeep ge
bruikt, die op de huid
zulk een heerlijke
uitwerking heeft als
Recalzeop Recal-
zeep, bereid uit rte
allerbeste grondstof
fen, zonder overmaat
van alcallsche be-
standdeelen. maaki de
huid zacht en soepel,
en is zoowel zuinig,
als aangenaam in het
gebruik.
2021
(Vervolg van gisteren».
Begrootiiig Bnitenl. Zaken.
Na de rustpoos wordt bet woord verleend
aan prof. VAN EMBDEN (V.D.) Deze
wenscht kritiek uit te oefenen op de houding
des ministers bij de behandeliug der Vloot
wet Zijn houding komt niet overeen met een
door hem geuite aanvaarding van "de vierle
dige verklaring van de. conferentie te
Washington in zake erkenning van de posi
tie van Nederland ten opzichte van de Stille
Zuidzee. Toen was bij pacifistisch maar pla
tonisch. Bij do behandeling der Vlootwet
heeft de minister echter onzen plicht betoogd
om ons voor oorlog paraat te houden. Dat
is met zijn vroegere houding tegenover de
declaratie van Washington vierkant in
strijd. Het leekent hem trouwens, dat hij deel
uitmaakt van den algemeenen raad van de
vcreeniging Onze Vloot. Het is naar sprekers
opvatting funest telkens aan te komen met de
i vrees, dat onze neutraliteit wordt bedreigd,
i met onzen rechtsplicht om ons te bewape
nen. Wie aldus redeneert, heeft geen ver
trouwen in de doordringende pacifistische
kracht van het internationaal recht. Spr. zet
dat nader uiteen met een uiteenzetting van
de bepalingen van het tractuat van 1907.
Waarom brengt de minister de militaire fac
toren van onzen plicht tot handhaving van
onze neutraliteit zoo naar den voorgrond?
Spr. acht dit een zeer schadelijke politiek
voor ons land, omdat daarbij vóórondersteld
wordt, dat andere landen aan hun rechtsge
voel hel zwijgen zullen opleggen om onze
neutraliteit te schenden, en trouwbreuk le
plegen. Spr. duidt daarom aan minister van
Karnebeek de onderleekening van de Vloot
wet euvel, omdat hij daarmede wantrouwen
heeft gezaaid.
Overigens valt er van den opbouivenden
arbeid des ministers weinig goeds te zeggen.
Hij is in de eerste plaats inactief geweest,
doch weet daaraan een glimp van aanneme
lijkheid te geven, door te beweren, dat spe
ciale vredeslractalen een beleedigiug zouden
zijn voor de Volkenbondgedachte. Maar hoe
kan hij dan toejuichen de verklaring van
Washington, welk tractaat toch ook een pa
cifistisch karakter draagt. Het statuut van
den Volkenbond laat wel degelijk ruimte
voor speciale tractaten, zooals spr. nader uit
eenzet. We kunnen best in de eerste plaats
met onze naaste buren overeenkomen, dal
we elkaar nimmer met de wapenen te lijf
zullen gaan. Als de minister daarnaar ge
tracht had, zou hij een vredes3feer hebben
geschapen, volstrekt niet strijdig met den
Volkenbond. Waarom loont de minister zich
ook afkeerig van een regeling van do econo
mische blokkade volgens het statuut van
den Volkenbond? Er zou zeer goed eenvoor-
i ontwerp daaromtrent zijn op le stellen; in
i ieder geval lijkt dat 3pr. beter dan stilzitten.
Ook dringt spr. er op aan, dal in sterker
mate dan thans het gevat 13, aanraking met
kleine staten wordt gezocht. Dat dient ook
niet op het laatste oogenblik te geschieden,
doch reeds wanneer een vergadering van
den Volkenbond in uitzicht is, om gezamen
lijk hun houding te bepalen. Een permanent
voor-overleg acht spr. hoogst wenschelijk.
Spr. wijst in verband hiermede er op, hoe
wenschelijk het is bij voorbaat de bondgc-
nooten te kiezen, op wier hulp men wenscht
te rekenen bij een mogelijke schending onzer
neutraliteit.
Ten slotte critiseert spr. de opvatting des
ministers van het grondwetsartikel rakende
ons traclatenrecht. Verleden jaar heeft de
minister erkend, dat de Staten-Generaal ge
kend moeten worden bij atto tractaten van
oeuige beteekenis. In het afgeloopen jaar
heeft de minister echter tractaten gesloten,
rakende zelfs wettelijke rechten, zonder de
Staten-Generaal er in le kennen. Zoo het
handelslractaat met Finland, het handelsver
drag met Oostenrijk en een overeenkomst
met Frankrijk over het luchtverkeer. De ver
dediging van zijn houding ten deze acht spr.
te eenenmale onbevredigend. Tut het sluiten
dier tractaten buiten de Staten-Generaal om,
is de minister onbevoegd,
De heer DE JONGE (S.D.A.P.) bespreekt
den invloed van het dop. van Builenl. Zaken
op ons economisch leven en betoogt de wen-
schelijkheid van de aanstelling van attaché's
bij onze legatie's voor sociale zaken.
Ook spr. is niet ingenomen met de wijze,
waarop minister van Karnebeek art. 58 van
de Grondwet nakomt.
De vrijheid, die de minister zich yeroor-
lootl, steunt echter op de jongste redactie van
art 68, welke hij verre van gelukkig acht.
Spr. oefent wijders critiek op de verdediging
des ministers van het 3treven naar geheim
houding bij de diplomatie. Zijn bewering, dal
goede diplomatie op een sfeer van vertrou
wen moet berusten, gaat te ver. Openhartig
heid is veel aanbevelenswaardiger, al mag
onderling vertrouwen niet ontbreken. De
briefwisseling lusschen MacDonald en Poin-
caré is egn bewijs voor spr.'s beweren. En als
de onderhandelingen met Rusland te Berlijn
niet zijn gelukt, dan wijt spr. dit aan noode-
looze geheimzinnigheid, waarbij vermeden
werd uitdrukkelijk le zeggen waarop het
slaat. Als Nederland openhartiger politiek
dreef, zou het ook kunnen aansturen op een
coalitie tusschen kleinere staten. Discretie
is goed, maar de geest van kameraadschap en
vertrouwen mag niet ontbreken. Prof.
Struycken heeft terecht opgemerkt, dat de
Volksverlegenwoorodiging zich meer met
huitenlandsche aangelegenheden moest op
houden, edoch, als dat niet het geval is, dan
is de hoofdoorzaak hiervan te zoeken hij den
weinig mededeelzaraen minister.
Spr. put nadere bewijzen hiervoor uit het
verstag van de jongste Volkcnbondszitling.
Spr. vraagt den minister, welk perspectief
wij mogen koesteren in zake de toekomst
van den Volkenbond, speciaal wal betreft het
onlwapeningsvraagstuk.
De heer VERKOUTEREN (C.H.) komt op
tegen te veel openhaarheid bij de diploma
tie, welke bij opheffing der geheimzinnigheid
machteloos staat, vooral wanneer de steun
van leger en vloot moei worden ontbeerd. De
beslissing over vrede en oorlog ligt bij de-
diplomatic; verandert men dit, laat men de
beslissing aan de militairen, dan loopl hel
mis. Te veel geheimzinnigheid is natuurlijk
ook dwaasheid, maar aan de te groote be
moeizucht van de democratie moet men
weerstand bieden. Den democralen valt het
moeilijk geheimen le bewaren men vrage
maar eens den burgemeesters van groole
sleden hoe het gaat met de geheimhouding
van besloten vergaderingent Spr. besluit met
voorbeelden uit de geschiedenis, hoe noodig
geheimhouding is in belangrijke aangelegen
heden.
De heer BLOMJOUS (R.K.) verklaart mee
te gaan met de politiek door de regeering te
genover Rusland gevolgd.
De VOORZITTER soberst hierop de be
raadslagingen over de begrooting van Bul-
tenlandsche Zaken
Goedgekeurd worden het handelsverdrag
met Tsjecho-Sloivakije en de wijziging van
deel XIII, art. 893, van het Vredesverdrag
van Versailles.
Aan de orde is alsnu de
Begrooting van Binnenl. Zaken en Landb.
De heer DE VRIES (C.H.) bepleit een wij
ziging der Gemeentewet inzake de bereke
ning van het gemiddeld inkomen voor den
aanslag in de gem. inkomstenbelasting.
Daar de verdere sprekers zich er niet op
voorbereid hadden om nog heden het woord
te voeren, verdaagt de VOORZITTER de ver
gadering tot heden 11 uur.
(Vervolg van gisteren).
Uitlokking.
Aan de orde is hel wetsontwerp tot wij
ziging en aanvulling van het Wetboek van
strafrecht met betrekking lot de uitlokking.
De heer KLEEREKOPER (S.-D.) zegt
dat niet bekend is waaruit gebleken i3 dat
dit ontwerp noodig is. Gaarne vernam hij
de aanleiding tot dit voorstel.
Spr. begrijpt niet hoe de Minister zich
de werking van dit artikel denkt. Er is ge
zegd, dat zoo dikwijls tot meineed word',
aangezet. Kan de Minister niet meer mede-
RECLAME.
SLAPELOOSHEID
Overspanning, Gejaagdhoid, l'rikkelbaar-
hoid, Examenvrees. Gebruik hiertegen do
zonuwstillende en zenuwsterkende Mijti-
hardt's Zenuwtabletten ioi?
Koker 76 ets. Bij Apotb. en Drogiatoo.
deelingen doen.
Mevrouw BAKKER—HORT (V.-D.) heeft
ook juridische bezwaren tegen dit vooratol.
De rechtsorde is niet verstoord door het uit
lokken en het zal steeds ver moeilijk zijn
de uitlokking le bewijzen.
De heer DRESSELHU I'S (V. B.) acht di{
voorstel in strijd mot ons strafstelsel, Gé-
lukt de poging lot uitlokking maar blijft du
handeling uit, dan Is d< poging niet straf
baar
De heer SASSE VAN IJSSELT (R.-K,j
zegt, dat er nog meer leemt/en ter zake zijn.
Hij heeft echter vertrouwen in het O. M, en
hij aanvaardt dit voorste
Minister HEEMSKERK z.gt, dat er geen
bepaalde feiten zijn, omdat het feit ntet
strafbaar is. Er zijn echter vermoedens, dat
de uitlokking vaak voorLomt, Enkele geval
len van dergelijk vermoeden zijn reeds ge
noemd. Als de poging ni gelukt is er dan
geen „moreele schade" aangericht?
Een onbewezen mislukte poging zal moei
lijk strafbaar zijn, maar een bewezen pogkig
wel en juist voor dit laatste geval wense-ht
spr. een strafbaarstelling Een poging tot
uitlokking is strafbaar volgens dit artikel,
ook al is de poging tot misdrijf, die er het
gevolg van is niet strafbaar.
De heer VAN RAVESTEYN (G. Fr.) vernet
zich ook op gronden door den heer Droasoi-
huys aangevoerd, tegen dit ontwerp,
Art 1 en 2 worden goedgekeurd.
Het wetsontwerp wordt goedgekeurd met
38 tegen 20 stemmen, rechts tegen links,
Misdrijven op watergebieden.
Aan de orde is liet wetsontwerp tot voor
ziening der bestrijding van de begunstiging
van misdrijven op watergebieden.
De heer VAN SASSE VAN YS3ELT (R,
K.) wenscht dat ook andere misdrijven dan
heling zullen worden bestreden.
De MINISTER VAN JUSTITIE zal met
deze opmerkingen rekening houden.
Het wetsontwerp wordt aangenomen z,
h\ st.
•Zonder discussie en zonder hoofdelijk»
stemming worden aangenomen do vroteont
werpen tot wijziging van de artikelen 118
o. v. van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, lot aanvulling van do wet
van 12 Februari 1901 met bepalingen be
treffende verhaal van de ko3tcn van tor-
beschikbaarstellingen van jeugdige perse
nen, tot wijziging van den eersten en den
tweeden libel van het tarief van justitie-
kos'.en en salarissen in burgerlijke zaken.
Aan de orde is daarna het wetsontwerp
tot regeling omtrent het dragen der kosten
van openbare verpachtingen en het uitleven
van premies hij openbare verknopingen en
verpachtingen.
De lieer BRAAT (P. P.) verdedigt een
amendement om ook de kosten van ondera-
handsche verpachtingen ten koste der ver
pachters te brengen.
De heer VAN SASSE VAN A'SSELT (R.
K.) en Minisler HEEMSKERK wijzen er op,
dat het ontwerp alleen betrekking heeft op
openbare verpachtingen.
Het amendement wordt verworpen met 40
tegen 23 stemmen, waarna hel ontwerp
wordt aangenomen z. h. at.
Aan de orde is de herziening van verschil
lende titels van het Tweede Boek van het
Wetboek van Koophandel en wijziging van
de daarmee samenhangende artikelen in
andere Wetboeken en in de Faittisseincnts-
wet.
Aan de regeeringstafet neemt als regee-
ringscommissaris plaats prof. Molengraaff,
De heer DRESSELHUVS (V. B.) brengt
hulde aan de regeering en haar raadslieden
voor het belangrijke werk, dat is verrioht,
Ifet is len zeerste te waariecren dat ons
bijna een eeuw oude zeerecht op de belting
is gekomen. Evenwol heeft spr. een zeer
ernstig bezwaar legen de voorstellen. Deze
zijn le nationaal. Er is niet voldoende reke
ning gehouden met de „Hague Rules 1921",
met de afspraken en regelingen .gemaakt op
Geaulhoriseerde vertaling naar hel
-fgelsch van E. PHILIPS—OPPENUElM,
door Mevrouw v. d. W.
(Nadruk verboden).
Oi'er de
Hol
jaren, die zij bij ons was, zal aan
«immer gerept worden. Zijzelf zat
bMig ieeren om daarop terug le zien ais
«n eigenaardtge episode in haar leven."
geloot jij zeil niet, Arnoldl"
«een de Ilemet weet, wat ik geloof,"
«voordde ik bitter.
1' p,aren in de Rue Sl.-Anloino. Isobel
:a op ong |2 wachten en Arthur was ver-
nen.
j. HOOFDSTUK VU.
spoorwegbiljetten na en borg
n J °P- Daarna stak ik een sigaret
v»riiet het kantoor. Nauwelijks was
Di Hi'' 'k voe'de een hand op mijn
me-l- oefl keurig gehandschoende
'oen opkeek, ontmoette ik de
ogen van lady Delahaye.
n'el bl'i m'i z'en?"
nfï1 ®'Jn hoed af.
des llatiens," zeide ik, „is
i1 iwu 'Izonder geschikte plaats geweest
te loonen."
?robeer de Rue Slrétitz," anl-
tkfej'!'achend.
fckbod a aan' was nog siuaakvof-
oan gewoonlijk, van top lot teen
een Parisienne. Zij had hel bekoorlijk zelf
vertrouwen van de vrouw, die weet, dat zij
er goed uit ziet.
Ik glimlachte Het was mij niet mogelijk
haar ernstig op te vatten.
„Je uitnoodiging klinkt verleidelijk, al
teen ben ik benieuw naar hetgeen met mij
in de Rue Slrétitz zal gebeuren. Zal mij ver
gif worden aangeboden in een gouden bo
kaal of zal ik worden blootgesteld aan nog
vrccselijker folteringen? Laat mij eerst mijn
laatstei) wil maken en dan ga ik mee. Ik
ben werkelijk nieuwsgierig."
„Arnold, je bent brutaal."
„Dal is niet geheel juist."
„Ik zat je iets vertellen. Mag ik je daarom
vragen mij een eind te vergezellen. Op de
Boulevards voel ik mij niet op mijn gemak."
„Je zoudt er daar moeilijk aan kunnen
ontkomen, om de aandacht van den
Franscliman te trekken, die boven alles een
goed oog heeft voor de vrouwelijke sekse. Ik
zal je gaarne een oogenblik gezelschap hou
den. Zullen wij een rijtuig nemen?"
„Ik zou liever wandelen. Heb je er iets op
tegen om deze straat in te slaan?"
„Ik heb twee volle uren le mijner beschik
king en die zijn geheel tot je dienst,"
„Waar is Isobel dan?"
„Inkoopen doen met Tobain."
„Heb je geen angst om haar alleen met
Tobain uit te laten gaan?"
„Heeleinaal niet. Het hoofd van de politie, i
een goede vriend van monsieur Feurgères, is
zoo vriendelijk belang in ons te stellen. Iso
bel wordt goed bewaakt."
„Ik bon benieuwd of jij nog eenig vertrou
wen in mij hebt."
„Mijn besle mevrouw!"
„Ik zou willen, dat je mij geloofde. Hare
Hoogheid zij geeft er de voorkeur aan om
hier Madame genoemd te worden heeft
andere plannen en weoscht je te spreken."
„13 dat een uitnoodiging om aan een kom-
plot deel le nemen? Moet ik een moordenaar
worden of giftmenger of ontvoerder of wal?"
Lady Delahaye beet op haar lippen
„Jij maakt hét al te erg. Madame beseft,
dat zij zich heeft vergist. Zij vindt bet goed.
dat Isobel naar haar grootvader terug gaal.
Dat beleekent ongeveer een millioen minder
bruidsschat voor Adelaide, maar daarbij wil
zij zich neerleggen. Madame wenscht vrede
mol je te sluiten."
„Ik ben verrukt. Mag ik vragen, wat dat
beteekenl?"
„De Aartshertogin zal je dat zelf uitleg
gen. Ik zal je bij haar brengen."
Ik begon iels laodzamer te loopen.
„Daarvoor gevoel ik niet veel. Om je de
waarheid te zeggen, vertrouw ik de Aarts
hertogin niet. Ik zie mijzelf reeds in de ka
mer met een valdeur of door gehuurde kerels
aangevallen en weggevoerd of iets derge
lijks. Neen, lady Delahaye, ik geloof niet,
dat ik dat gevaar ga loopen."
Zij lachte.
„Toch weet ik, dal je mee zuil gaan."
„En waarom?"
„Omdaf je een man bont en geen vrees
kent."
Ik nam mijn hoed af.
„Je maakt mij in de war. Niet3 is zoo
vleiend voor een lafaard als dat hem moed
wordt aangewreven. Welnu, met jou ga ik
overal heen."
„Zelfs naar de Rue StréLitz?"
„Op het laatste oogenblik zal mij wellicht
de moed in d? schoenen zinken. Nu is mij
alles welzelfs de Rue Slrélifz."
Zij lachte wederom.
„Jij houdt mij yoor den gek, Arnold, Wij
welen toch allen, da', jij te Parijs, zelfs in
geheel Frankrijk, veilig elk dicvenhol kun!
binnengaan. Je moed is daarom geen knip
van de vingers waard. Iedereen kan dapper
zijn, als hij de aartsengelen van Dotaal
rondom zich heeft."
„Ja, dat is waar," antwoordde ik sjujtig.
„Dotant wa3 Feurgères ffootste vriend en
zelfs Isobel zou veilig alleen door de stra
ten van Parijs kunnen gaan. Daarom kan ik
vertrouwen stelten in het beminlijke ver
langen van de Aartshertogin om een bespre
king met mij te houden."
„Mijn beste Arnold, waarom zou ik trach
ten om je te bedriegen en waarom zou ik je
niet openhartig zeggen, dat Madame haar
spel verloren heeft? Zij heeft den moed om
haar nederlaag te bekennen. Een bespre
king kan werkelijk haar nut hebben. Bij
voorbeeld, die biljetten voor Illghera zullen j
je daar brengen, maar zij zullen je niet tot
den Koning voeren.
„De Koning leidt oen eenzaam leven, dat
weet ik."
„Juist," antwoordde lady Delahaye.
„Zijne Majesteit maakt bezwaren om bezoe
kers le ontvangen en het i3 vooral voor een
vreemdeling een onmogelijkheid bij hem toe
gelaten te worden. Hij verlaat de gronden
van zijn kasteel nooit en zijn secretaris, die
alle brieven opent, is op de hand van de
Aartshertogin."
„Je hebt de zaak aanlokkelijk voorgedra
gen. Als Madame werkelijk oprecht is, zou
ik wei eens willen hooren, wat zij le zeg
gen heeft.
l ady Delahaye haalde verlicht adem.
„Eindelijk begin ik le geleeyen, dat je
voor rode vatbaar wordt."
Ik kon niet nalaten een vinnig anlwoord
te geven,
„Ik verbeeld mij," zeide ik, „dat tot nog
toe mijn handelingen gerechtvaardigd
waren."
,Wij gingen de trappen van het huis op.
Zij keek rond en trok tiaar wenkbrau
wen op.
„Wij moeten geen oude koeien uit de 3loot
halenI" zeide zij. „Madame heeft verklaard,
dat zij voortaan alle intrige achterwege zal
talen."
Een bediende nam mijn hoed en stok.
Lady Delahaye bracht mij in een boudoir,
dat naar een ontvangkamer leidde. Ik stond
tegenover de Aartshertogin.
Zij verrees langzaam uit haar stoel. Zij
wa3 een zeer bevallige en statige persoon
lijkheid, iets gelijkend op Isobel. Zij gaf mij
geen hand, doch keek mij onderzoekend aan.
„Ik geef u geen hand, mijnheer Grealson,
omdat ik dit, zoolang wij elkaar niet heter
begrijpen, slechts oen vorm vind. Toch ver
heugt liet mij, dat u hier gekomen is."
„Ook mij doet het genoegen u te zien,
Madame, en in het bijzonder al3 uiiju be
zoek leidt tot het einde van den strijd van
de laatste weken."
De Aartshertogin glimlachte.
„Ik moet toegeveD, dat ik verslagen b--n.
Niet alleen heeft men mij slecht ter zijde
gestaan, maar ook passen mijn handelingen
niet meer bij den tegenwoordigen tijd."
„Zij behooren meer thuis in de middel
eeuwen."
Madame glimlachte wederom
„Een paar eeuwen terug, zou het eenvou
diger geweest zijn." i
„Dat geloof ik ook."
Madame ging weer zitten, waaruit ik op
maakte, dat de eerste schermutselingen
voorbij waren.
(Wordt yervolgd).