De Ronde Steen en de Katten. Een oud Sprookje opnieuw verteld Een arme vissoher en zijn vrouw hadden twaalf kinderen. De man verdiende zijn brood door van den vroegen ochtend rot den laten avond te visschen. Hij was zoo arm als een kerkrat, of eigenlijk nog ar mer, want zoo'n rat vindt nu en dan nog wel eens een kruimeltje brood of kaas oiu op te knabbelen, terwijl onze vissdber niets bad dan een gezond lichaam en een visëhnet. De arme man bad een broer, die heel rijk was en heelemaal geen kinderen had, maar toen de arme vissoher op zekeren dag niets meer in buis had om te eten en hij zijn broer om wat meel liet vragen, wei gerde deze iets te geven. Eens gebeurde het, dat de arme man ge durende verscheiden dagen geen kruimel brood in huis Bad. Het hieele gezin leefde van wortels en bosdbbessen. Het was re genachtig en winderig weer en zoo kwam het, dat de vischvangst niet veel oplever de. Op den laatsten dag der week werd bet echter mooi weer en ging de visshher er met zijn net op uit. Hij visohte den ge- heelen dag en zelfs nog een gedeelte van den naoht, maar hij ving geen enkel visoh- jc. Tweehonderd maal wierp hij zijn net in het water en tweehonderd maal trok hij het op, zonder dat er iets in wa». „Nu zal ik het nog eens voor den laatst en teer in het water gooien", dacht hij. „Wie weet, of ik eindelijk nog niet eens geluk kig ben! J-a, ik heb wat, ik voel het!" Hij trok het net weer op, haalde het aan land en .zie, ef was een groote, ronde steen in. „Het is maar een steen! Wat heb ik daar aan? Die kunnen mijn kinderen niet etenEn met deae woorden wierp hij den steen Weer in het water. De arme man wierp nogmaals zijn net uit en haalde het voorzichtig naar zich toe. Opnieuw Ead hij den steen. „Wat heb ik toch. aan steenen? Ik vang niets anders!" riep hij uit, terwijl hij den steen weer in het water wierp. Nai wierp hij het net opnieuw uit en -voor den derden keer haalde hij den 'steen op. „Zijn de visschen allen in steenen ver anderd?" vroeg hij. ,Wat kan ik met dien steen doen Was het maar brood En bij wierp den steen opnieuw in het Water, maar nu beef dicht aan dert kant. Daar de arme man geen enkelen visch •gevangen had en heel moe was, keerdo hij treurig en ontmoedigd naar huis terug. Hij kon echter niet nalaten voortdurend aan den ronden steen te denken en ein del ijk viel 't hem in. dat zijn kinderen hem misschien wel aardig zouden vinden om mee te spelen. Daarom keerde hij nog eens terug en visohte den steen op. Toen hij thuis kwam, snelden zijn kin deren hem tegemoet en riepon: „Hebt u niets voor ons meegebracht, Vader T' „Alleen dezen ronden steen," antwoordde 'de man. „Hüer is hij. Speel er maar mee 1" En hij rolde den steen over den grond. Dien avond waren allen even hongerig als altijd, maar de kinderen vergaten hun honger cn speelden met den steen. De arm© man ging nu slapen en zijn vrouw en kinderen begaven zich eveneend ter ruste, terwijl de steen op den grond bleef liggen. %Nu begon de steen langza merhand te blinken en te schitterendaar na begon hij licht, om zïoli heen te ver spreiden en het werd zóó licht en helder in het hutje, alsof de zon scheen. En het was toch pas drie uur in den morgen. Het licht scheen vlak in de oogen van Sen vissoher hij werd wakker en riep uit: „Wat. is dat? Er brandt hier nergens lioht in huis en tooh is het zoo helder. Moe der, sta eens opKijk toch eens naar dien steen; wat verspreidt hij een helder schijn sel om zich heen 1" „Vader 1" zei 'de vrouw van den vissoher Pu, „ik heb wel eens gehoord, dat er stee nen zijn, zóó schitterend en zóó kostbaar, dat men voor een klem 9tukje een heelc koe kan koopen. Wie weet, of deze steen ook niet tot die soort behoort.'2 „Zulke steenen vindt men niet bij arme mensohen, zooals wij zijn. Maar er moet tooh iets Bijzonders zijn aan dien steen, want hij schittert zóó, dat ik er blind van zou worden, als ik er lang naar keek." De arme man stond op en wikkelde den steen in een doek, zoodat hij hem door zijn schijnsel niet langer uit den slaap kon houdendaarop ging de heele familie weer rustig slapen. Den volgenden morgen, toen allen waren opgestaan, zei de vissoher tegen zijn vrouw? „Vrouwtrek je beste kleeren aam en breng den steen als oen geschenk aan den Koning. Misschien geeft hij ons er meel voor, zoodat je voor de kinderen brood kunt bakken." De vrouw trok dus haar beste kleeren aan die maar weinig beter waren dan haar daagsobe en ging naar den Ko ning. Toen zij daar aankwam, boog zij be leefd en zei: „God zegene Uwe Majesteit.'2 „Wee3 gegroet, vrouwtje! Wat komt gij hier doen?" „Mijn man zendt u een geschenk. Wij wonen bij den heuvel aan de rivier en hij verdient den kost met visschen. Wij bel>- ben nu edbter in langen tijd niets in buis gehad om te eten." „Wel vrouwtje, wat kunt gij mij dan ten geschenke brengen, als gij zelf niets hebt? Maar wat het dan ook zijn moge ik zal het dankbaar aannemen, want ik zie, dat gij het geeft uit een goed hart. Geef het dus maar hier." De vrouw maaikte nu den doek los fen legde den ronden steen naast den Koning op een tafeltje. De Koning kon van verbazing geen woord spreken, want de ronde steen was een dia mant, zóó groot als de Koning), noch zijn vader, nboh zijn grootvader ooit hadden gezien. „Hoe komt gij 'daaraan, vrouwtje?" vroeg de Koning. „Mijn man ging visschen en haalde den steen op in zijn net. Hij wierp hem drie maal in het water en haalde hem driemaal weer op. Eindelijk nam liij hem als speel goed voor de kinderen mee naar huis", vertelde de vrouw. „Nu, vrouwtje." zei de Koning, „ik zal den diamant behouden, maar ik zal je er duizend gulden voor geven." „Duizend gulden?!" riep de arme vrouw in de grootste verbazing uit. De Koning dacht, dat de arme vrouw het-te weinig vond, want hij wist, dat 'de steen heel kostbaar was en zei daarom: „Als het niet genoeg is, zal ik je twee duizend gulden geven." „Twee duizend?!" „Nu, ik zal er drie duizend van maken „Drie duizend?!" „Weet je wat, vrouwtje, ga naar huis en haal drie groote ziakken, dan zal ik er één met koper, één met zilver en één met goud vullen." De arme vrouw bracht nu drie groote zakken en de Koning vulde ze met goud, zilver en koper. Bovendien liet hij haar de zwarezakken thuis bezorgen in een wa gen, bespannen met twee ossen. Nu was de arme vissoher plotseling eert heel rijk man geworden. Het duurde ech ter niet lang, of zijn gierige broer kwam er achter. Hij begreep niets van de plot selinge welvaart van den vissCher en zijn gezin en moest er het zijne van hebben. „God zegene je, lieve broeder en zuster 1" zei hij tegen den vissoher en zijn vrouw. „God zegene je, broeder!" luidde het antwoord. „Wij hebben je een goede tij ding mee te deelen." „Ja, ik kwam juist eens hier om te vra gen hoe jullie toch aan zooveel geld komt." De vissoher keek zijn broer eens goed pan en toen hij zag, hoe diens oogen van begeerigheid schitterden, en hij bedacht, hoe hebzdchtig en gierig hij altijd geweest was, besloot hij hem eens geducht de les te lezen. „Ik zal het je zeggen", zei de vissoher. „De vorige week kreeg onze poes kleintjes en in het paleis vam den Koning zijn zóó veel ratten en muizen, dat niemand er rus tig zijn maal nuttigen kan, want het onge dierte kaapt het eten zelfs voor den neus van den Koning weg. Soldaten staan, met 5t piek en zwaard gewapend op wacht, oaj het gespuis te verjagen. Nu had ik een goeden inval. Ik nam de oude kat op mijn schouder, legde de twee kleintjes in een iZ mandje en bood bet drietal den Koning aan. Hij was er heel blij mee en wiet niet, hoe hij mij genoeg eer zou bewijzen. De Koningin liet mij naast zich plaats nemen op de gouden bank en vroeg, boe bet met mijn vroufr en mijn kinderen ging. Daarop gaf de Koning mij drie zakken vol geld Als je mij niet gelooft, dan moet je maar eens met mij mee naar de vliering gaan, dan kun je het geld tien.'2 „Nee, ik geloof je wel, broeder! Be be hoef niet naar boven te gaam. Goeienclag; ik ga weer naar buis." „Wat?! Ga je nu a-I weer naar huig? Je bent pas hier!" „Ja, ik heb het erg druk en. daarom moet üte gauw naar huis", antwoordde de gie rigaard. Zoodra de rijke man thuisgekomen was, vertelde hij zijn vrouw, hoe de vissche! aan al dat geld kwam en toen bedachten v zij samen een mooi plan. Hun broer hal den Koning ©en paar katten ten geschen ke gegeven en daarvoor zooveel geld ge kregen, wat zouden zij dan niet krijgen als zij den Koning eens een hcelen troef katten cadeau gaven Daarom gingen lij op de kattenj acht. Zij zochten uit de «ton- liggende dorpen alle katten bij elkaar Toen de mensehen hoorden, dat de rijke 7; man elke kat goed betaalde, werden hem van alle kanten katten aangebracht. Yo:>i elke kat werd een maat meel of eesn aai aardappelen, een kaas of een ham goge ven, zoadat er spoedig geen lovensmïddc len in het geheele huis te vinden waren doch wel drie groote manden vol katten De rijke man zette de manden nu op eei x wagen, die met vier paarden bespannei 1 werd. Jullie kunt begrijpen, hoe al die kat ten begonnen te miauiwen. In de dorpen waar de wagen doorreed, liepen de jon gens er al schreeuwende achteraan en he ei was zóó'n rumoer, da.t 'de gierigaard bijna bang van werd. Eindelijk kwam bij bij het paleis. „Blijf jij nu hier bij den wagen," aed h tegen den knecht, dien hij meegenomei E had, „en zorg, dat er geen kat uitgeuomet u wordt. Maar geef mij de zweep dan kan g mij daarmee de ratten en muizen van btf lijf houden." Daarop ging hij naar den Koning en zei „God zegene Uwe Majesteit!'2 „Wees gegroet, vriend! Wat komt hier doen?" „Ik vheb een geschenk voor Uwe Ma je steit meegebracht, maar ik nam het al«|i mee naar binnen, omdat ik niet weet, Uwe Majesteit het hoer of ergens andei in ontva-ngist wil nemen." „Wat hebt gij dan meegebracht?' „Iets, dat Uwe Majesteit zeer gaan heeft en mij zeker met goud betalen zal „Maar wat is het dan?" „Hetzelfde wat mijn broer, de arme sdher, die bij den heuvel aan de rivü woont, voor u meegebracht beeftmal ik breng er u nog veel meer van." „Breng het dan dadelijk binnen, dan ik de Koningin en mijn kinderen en heele hofhouding laten roepen om uw F schenk te bewonderen." De gierigaard keerde nu naar den vi gen terug en haalde de manden met k»t ten. Zoodra hij in de zaal teruggekomen was, deed hij de manden open. De katte: hadden gedurende de geheele reis voedsel gehad en waren al dien tijd opgeslo ten geweest. Daardoor waren zij wild worden en toen zij los kwamen, bracht:-: zij een verwarring en een ontsteltenis t* veeg, zooals men in het paleis nog nooi had bijgewoond Eén kat vloog door i ruiten, een tweede brak een spiegel, eer derde stiet een tafeltje omver. Zij brake: alles: glazen, kopjes, schoteltjes, kod bare vazen en nog veel meer. De Koning was zóó verbaasd, dat geen woord kon zeggen, de Koningin de hofdames gilden en de kleine prinsje en prinsesjes schreeuwden en huilden va: angst en schrik. De katten vlogen door het paleis en bri ken en vernielden alles, wat breekbaar wa*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 16