No. 19673. LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 28 April. Tweede Blad. Anno 1924. BINNENLAND. UIT ONZE STAATSMACHINE. FEUILLETON. HET PLEEGKIND VAN DE DRIE CELIBATAIRS. Bezoldiging Alg. Rekenkamer, Raad van State en Rechterlijke Macht. Blijkens de Memorie van Antwoord betref fende de wetsontwerpen, houdende voorloo-. piie voorziening ten aanzien van de bezoldi ging van'lo. de leden van de Algemeene Re kenkamer, 2o. den Raad van State en 3o. de leden van de Rechterlijke cn Militair-Rech terlijke Mapht, merkt de Regeering op, dat de in de wetsontwerpen beoogde salarisvermin- 'dering niet anders is dan een onderdeel van de voorloopige voorziening, die voor 192 i in het algemeen ten aanzien van de salarissen wordt getroffen. Evenzeer volgt uit het ver band, hetwelk naar het oordeel van do Re geering tussehen de onderhavige verminde - ringen en dio van de salarissen in het alge meen beslaat, dat de Regecring niet kan medegaan met het lid, dat in liet feit van de wettelijke regeling dezer salarissen een re den meent te vinden om deze wedden buiten de algemeene vermindering te laten. Even zeer als destijds de bezoldiging dezer func tionarissen lieeff gedeeld in alle voorzienin gen, die ten gunste werden aangebracht, moet zij thans in de voorzieningen ten ongunsle worden betrokken. De regeling bij de wet heelt geen andere bcteekenis dan dat deze bezoldiging aan de beschikking der regeering zonder medewerking van de Sla ten-Generaal is onttrokken. Het was der Regeering een voldoening, dat vele leden zich met deze wetsontwerpen kon den vereenigen. Zij is zich bewust, dat sala risvermindering een harde zaak is en stellig niet liet uitsluitende middel mag zijn om lot de noodzakelijke bezuiniging le komen. Met name ook op het terrein van het onderwijs is dc Regeering diligent. Do bevoegdheid tot salarisvermindering wordt ook door de Regeering niet betwijfeld, al erkent zij voor de uitoefening daarvan len aanzien der in dienst zijnde ambtenaren enge grenzen. Onder de tegenwoordige omstandig heden is echter zoodanige vermindering in derdaad niet le ontgaan. Bij de algemeene salarisherziening zal on getwijfeld rekening moeten worden gehouden met de vraag, in hoeverre de salarissen der onderscheidene ambtenaren sinds 1914 zijn verhoogd. Intusschcn kan zulks niet de eenige maatstaf zijn, omdat daartoe zou moe ten vaststaan, dat de in 1914 bestaande ver houdingen als juist zijn le aanvaarden; de verschillende herzieningen na 1914 hebben echter mede de strekking gehad om in de on derlinge verhouding der salarissen de noodige verbeteringen aan le brengen. Bij herhaling heeft de Regeering te kennen gegeven, dat inderdaad een reorganisatie van den Staatsdienst, die zoodanige inkrimping zou brengen, dat de wedden intact zouden kunnen worden gelaten, huiten het bereik ligt. De bezwaren, welke meer in het bijzonder tegen de salarisvermindering voor de rechter lijke macht zijn ingebracht, kan de Regeering slechls tot op zekere hoogte erkennen, en ze ker niet zonder het voorbehoud, dat deze be zwaren niet de strekking hebben, dat zij bij uitsluiting of meer in het bijzonder voor de leden der rechterlijke macht zouden gelden. In het algemeen toch eischt de salarisver mindering voor de hoogere ambtenaren, waar de destijds tot stand gekomen verhoogingen niet met de stijging van de kosten van le vensonderhoud gelijken tred hebben gehou den, omzichtigheid. Het gevaar, dat voor de ■meest verantwoordelijke functies niet over de daarvoor noodzakelijke krachten zal kunnen worden beschikt, is niet denkbeeldig. De con currentie van het vrije bedrijf is een te duchten factor. Bij de definitieve herziening zal een en ander stellig niet uit het' oog wor den verloren. Met de thans vast le stellen voorloopige voorziening wordt echter op de definitieve regeling in het geheel niet geprae- judiceerd. De Minister van Financiën heeft geen be zwaar gezien om, toen enkele leden der Tweede Kamer den wcnsch te kennen gaven, dat een deel van hun schadeloosstelling ter beschikking van het Rijk zou blijven, bij de uitbetaling dier schadeloosstelling, het door die leden aangegeven percentage in te hou den. Aan wenschen van gelijke strekking die door andere leden der Kamer mochten wor den geuit, meent hij donder bezwaar le zullen kunnen voldoen. Spoorwegpersoneel. De grondslagen van dc regeling, welke tussehen de directie der Kederlandsche Spoorwegen en de personeelorganisalies is getroffen, zijn de volgende: 1. (1) De op 31 December 1923 genoten jaarbezoldigingen worden met ingang van 1 Januari 1921 verlaagd met 9 pet, (2) Da op 31 December 1923 genoten uur bezoldigingen worden met ingang van 1 Ja nuari 1924 verlaagd met 7 pel. in loonklasse 1 en tot een bedrag, als met de in die klasse gevonden nieuwe bezoldigingen overeen- eenstemt, na allrek van 4, 8 resp. 16 pel. in de loonklass-en II, III, resp. IV, een en ander in dier voege, dat hij, die het oude minimum resp. maximum genoot, het nieuwe mini mum resp. maximum van de gewijzigde loonregeling genieten zal, terwijl hij, die een uurloon genoot, dat tussehen minimum en maximum inlag, een bezoldiging ontvan gen zal, evenveel periodieke verhoogingen boven het nieuwe minimum als liij boven het oude minimum genoot. (3) Ten aanzien van hen, die op 31 Dcc, 1D23 onder R. D. V.-verband in dienst wa ren, wordt voor de berekening van de be zoldiging in de ide loonklasse over den tijd, dien zij van 1 Jan. 1921 af zonder onder breking onder R. D. V.-verband werkzaam blijven, de overeenkomstig de heide voor gaande leden berekende bezoldiging met 83/84 vermenigvuldigd met afronding van V> cent en minder naar beneden en van meer dan 'A cent naar boven op een cent. 2. De loonregelingen worden met ingang van 1 Jan. 1924 gewijzigd als aangegeven op bijlagen, welke bij deze regeling zijn ge voegd. liet bepaalde sub 1 (3) vindt overeenkom stige toepassing ten aanzien van de aldaar bedoelde personen over den daar aangege ven lijd. Ter bepaling van de premie volgens de workplaats-pvemievoorschriften wordt het grondloon in de loonklassen I, II, III en IV gesteld op: Klasse I II Iff IV Schaal 1 67 54 51 45 Schaal 2 ©n 3 60 57 54 48 Schaal 4—7 63 60 57 54 3. De gratificatie, bedoelt in D. O no. 860, blijft vervallen. 4. IIcl R. D. V. wordt zoodanig gewijzigd, dat aan beimblcn op jaarbezoldiging per dag wordt betaald 1/365 en in een schrikkel jaar 1/366 van de jaarbezoldiging, le reke nen van 1 Januari 1924 af. 5. Mede met ingang van dien dalum ver valt uit het R. D. V. de bepaling: „Indien na toekenning van een verhooging van bezol diging liet verschil tussehen de dan verkre gen bezoldiging en de maximum-bezoldi ging minder zou bedragen dan bedoelde ver hooging, wordt dit verschil bij de laatste verhooging gevoegd." Indien het vervallen van deze bepaling ten gevolge zou hebben, dat iemand, op wien de bevorderingsclau sule van toepassing is, daardoor later dan anders bevorderd zou worden, zal aan dit bezwaar worden tegemoet gekomen. 6. Het oud-spoorwegpersoneel, dal in het genot van wachtgeld zijnde weder een aanstelling ontvangt, zal. indien het in dezelfde betrekking, welke hij len tijde van zijn op wachtgeldsteUing vervulde, aange steld wordt, of daartoe na aanvankelijk in een andere betrekking aangesteld te zijn alsnog benoemd wordt (welke benoeming de directie voor het geval betrokkene daar toe den wensc.fi te kennen geeft, zooveel mogelijk te bevorderen), een bezoldiging ontvangen, gelijk aan het minimum vol gens de nieuwe loonregeling plus even vele verhoogingen, als dc belanghebbende op dten datum van zijn op-wachtgeld-stelling reeds gemaakt had of geacht moet worden volle verhoogingen gemaakt te hebben. 7. In verband met de reeds ingevoerde wijziging van art. 36 R. D. V. zullen dc or ganisaties niet alleen zich onthouden van het in de hind werken van rechtsgedingen omtrent de nu ingevoerde en vroeger reeds ingevoerde loonsverlagingen tegen de maat schappijen of een barer, welke gegrond mochten kunnen worden op het feit, dal art. 36 R. D. V. aanvankelijk niet luidde, zooals het thans luidt, maar ook naar vermogen bevorderen, dat zoodanige processen niet ge voerd zullen worden. Zij zullen dus ook be vorderen, dat tor zake van dat punt reeds ingestelde eischen worden ingetrokken. 8. De directie is Bereid mede te werken aan de instelling van een personeelsraad, waarvan de leden volgens oen nader over leg met de organisaties vast te stellen stelsel van evenredige vertegenwoordiging aange wezen zullen worden, en waaraan zullen worden opgedragen de werkzaamheden na der in overleg met Je organisaties te bepa len. 9. De directie zal geen stappen doen ter verkrijging van een wijziging van de bepa lingen betredende dienst- en rusttijden in 1924 en de eerste helft van 1925 en zich, tenzij in overeenstemming met den perso neelsraad, in die 1 */s jaar onthemden van andere wijzigingen van het R. D. V. dan uil de bovenvermelde punten voortvloeien. Zij belioudt zich echter voor, de totstandko ming te bevorderen van een regeling, welke het haar gemakkelijk maakt, gehuwde vrou welijke amblenaren of beambten, geen kosl- winstere zijnde, en Vrouwelijk personeel, dat in liet huwelijk treedt, de. dienstbetrekking op. le zeggen, zonder toekenning van wacht geld en met een zeer geringe ijilkeertng. Dit geldt niet voor wachleresscn. 10. Indien de directie nieuwe leringen als bedoeld in art. 31 R. D. V. wenscht vast te stellen of lot wijziging of opheffing van be slaande kringen wenscht over fa gaan, zal zij de hoofdbesturen der organisaties in de gelegenheid slellcn, haar daarover hun oor- de'el le doen' kennen. De Lokaalspoor- en tramwegen en de autobus. De Xed. Vcreeniging voor Locaakpoor- en Tramwegen heeft in een breedvoerige nota, gericht aan den Minister van Waterstaat en de commissie-Patijn en ook verzonden aan de leden van de Tweede Kamer, een aantal voorstellen gedaan ter oplossing van het autobus-vraagstuk. De nota zet eerst uiteen, waarom een re geling van het autobus-vraagstuk wensche- lijk is. Voor het publiek heeft de autobus groote aantrekkelijkheid boven de spoor- en tramwegen; hij is snel cn goedkoop en biedt daaiom veel voordeel boven het gebruik van lokaalspoor en intercommunale tramverbin- ding, te meer, omdat bet dezen ondernemin gen door. do tijdsomstandigheden hoe langer hoe moeilijker wordt, aan alle eischen van het publiek te voldoen. Er is echter nog een andere factor, die in grijpen noodzakelijk maakt. De autobus, dio hard bezig is lokaalspoor en intcrcommunalo tram te verdringen, zal nooit kunnen ver zekeren een blijvende en afdoendo verzor ging van het massale personen- en goederen vervoer, gelijk daarin thans door do laatst- bedoolde verkeersmiddelen voorzien wordt. Als aanvulling van de voorziening in het in tercommunale verkeer zijn de autobussen daarom zeer goed en zeer welkom, maar zij mogen het lokaalspoor- en trambedrijf niet weg concurreeren. Sinds 1917 hebben de tramwegen een Rijks- concessie noodig met zeer vele voorwaarden, waartegenover zij alleen het voorkeursrecht hebben van het onderhouden van het ver voer van personen en goederen op luin baan. Voor de verplichtingen is dit al een zeer mager equivalent, maar door hot autobus- verkeer zich in ongebonden vrijhoid te laten ontwikkelen, neemt de Staat practisch ook dit voorkeursrecht weg, wat als een onbil lijkheid moet worden beschouwd. Do nota geeft dan twee middelen om aan deze onbillijkheid tegemoet te komen. Hot eerst© is, dan tramwegen de concessie ter beschikking te stellen, dus hun het recht te geven het bedrijf op te heffen, wanneer zij zulks noodig achten. Het algemeen verkeersbelaug maakt dozo oplossing onaanvaardbaar (zie wat boren werd opgemerkt omtrent de verzorging van het massa-vervoer). Het tweede middel (de nota noemt het het eenige afdoende) is liet vaststellen van de volgende richtlijnon, bij welken inachtoo- ming als gezonde ontwikkeling van bet nieuwe verkeersmiddel niet wordt tegenge houden en een blijvendo verzorging van het massale personen- en goederenvervoer wordt behouden. 1. Voor de uitoefening van een intorcom- muualen autobusdienst is het bezitten van een door den Staat verleende concessie nood zakelijk. Voor de uitoefening van commu nale nutobusdiensten moet het bezitten van een door het gemeentebestuur verleende con cessie verplicht worden gesteld. 2. Het bestuur van Staat of gemeente be hoort ten opzichte van het verlecnen van concession voor autobusdiensten de volgende overwegingen te laten gelden: n. autobuslijnen worden slechts toegelaten indien de vervoersbehoefte het instellen van een autobusdienst langs liet aangevraagde traject wensehelijk maakt cn het algemeen belang, hetwelk vernietiging der bestaande verkeersonderneming afwijst, zulks toelaat; b. indien een aanvrage voor 'rf concessie voor een autobusverbinding bij de autoritei ten inkomt en deze, na ernstig onderzoek, waarbij de leiders der bestaande verkeers ondernemingen worden gehoord, tot de mee- ning zijn gekomen, dat zoodanige autobus lijn ter bevordering van het algemeen ver- keerBbelang, gewenscht is, zoo worde aan de. in de desbetreffende streek bestaande ver keersonderneming een recht van voorrang gegeven; c. in het algemeen zal voor intercoinmu- nalo autobuslijnen, buiten de overwegingen onder a en b genoemd, do bepaling gelden, dat, waar voldoende communale verkeers middelen aanwezig zijn, dc intercommunale autoBlisIijn geen doel neemt in de voorzie ning der zuiver communale vcrkcersbchftef- ten. Voor do verzekering van de wegveiligheid worde in do concessie voor den dienst van een autobuslijn bepaald, dat de onderneming onderworpen wordt aan bepalingen, neerge legd in 'n autobusreglement, waarin eischen cn voorschriften gesteld worden, o.m. om- tront de technische inrichting van de voer tuigen, de maximum wielbelasting, de maxi mum wagenbreedte, bet maximum aantal passagiers, de maximum rijsnelheid, den maximum diensttijd van het personeel, de bestaanszekerheid der onderneming, de ré gelmatigheid van den dienst. (Nadruk verboden). Besmettelijke ziekten. Het wetsontwerp betreffende ,,'de wette lijke voorziening tegen besmettelijke ziek ten'7 is reeds 1 Maart ingediend en wij had den er, als geen bijzondere omstandigheden het tegengehouden hadden, al veel vroeger over kunnen spreken. Dit als verontschuldi ging- De titel van het wetsontwerp is juist, en toch had die ook anders kunnen zijn, want ieder, die geen vreemdeling in Jeruzalem is, weet, dat er al jaren lang van zekere zijde is opgekomen tegen de verplichte vac cinatie tegen pokken, en hij begrijpt dus ook, dat herziening van de geldende wet, waardoor ten behoeve van enkele weinigen de vaccinedwang getemperd zou worden, een der hoofdmotieven is voor de indiening van dit wetsontwerp. Wij zullen over dien strijd vóór of tegen verplichte vaccinatie hier verder zwijgeD; alleen willen wij zeggen, dat wij vollen eer bied hebben voor waarachtige gemoedsbe zwaren maar mecnen, dat or heel wat kunstmatig geteelde zijn. Wij zullen eerst het een en ander uit dó Memorie van Toelichting aanstippen, waar mee de Minister het wetsontwerp verde digt. Dc eigenlijke wet, die ons volk tegen het gevaar van besmettel ij ko ziekten moet ver dedigen, is van 4 Doc. 1S72 later, in 1884, is cr een wet gekomen, die buitengewone maatregelen tot afwending van enkele be smettelijke ziekten en tot wering van haar vorspreiding cn gevolgen inhoudt, en dan is er nog een wet van 1877, gewijzigd in 1915 tot wering van besmetting door uit zee aan komende schepen. Do wet van 1872 is verouderd. De weten schap is in deze vijftig jaar vooruitgegaan en de inzichten zijn veranderd. De wet be handelt dc zeven daar genoemde ziekten alle op dezelfde wijze en toch is de gevaarlijk heid, de wijze van verspreiding en de vraag waar de ziekte oorsprong neemt, voor alle vorschillend. Ook zija er meer ziekten, waartegen maatregelen noodig zijn, dan daarin do wet genoemd worden. De wet, zooals die luidt, schrijft voor of geeft verlof of gebiedt: dat van een geval van besmettelijke ziekte door den leek en den medicus aangifte wordt gedaan dat een bordje aan het huis, waar 'de zieke zich bevindt, wordt aangebracht; dat lijders uit slaapsteden of logementen kunnen worden afgezonderd; dat huizen moeten ontsmet worden en goe deren kunnen worden ontsmet of vernie tigd; dat- mest en vuil kunnen worden opge ruimd en slooten kunnen worden gerei nigd; dat het vervoer van lijders cn lijken vol gens voorschrift moet plaats hebben; dafc onderwijzers en leerlingen gevacci neerd of immuun voor pokkenbesmetting verklaard moeten worden; dat de Regeering in zekere gevallen da ziekte epidemisch kan verklaren. Do uitvoering is overgelaten aan den burgermeester, dio natuurlijk geen deskun dige is, maar op advies van een medicus, die bij den tegenwoordigen stand der weten schap ook geen deskundige in den volstoa ziu des woords behoeft te zijn op het ge bied van de leer der besmettelijke ziekten* De verplichte aangifte van een ziektege val of hefc vóórkomen der ziekte is *bcst, maar zij betreft alleen de genoemde ziekten cn er zijn er veel meer, die gevaarlijk zijn voor heele streken, bijv. de malaria. Dc bordjes geven woinig anders, dan dafc het huis en zijn bewouers geschuwd worden. Of de ziekte verbreid zal wordcu, hangt af van de maatregelen, die tegen verspreiding genomen worden, en daartoe helpt hefc bordje niet. Afzondering van lijders in slaapsteden en logementen moet door de wet bevolen worden en niet, als nu, ten deele op Ko ninklijke Besluiten 6tcunen. Ontsmetting gaat vaak veel eer dan noo dig is en door onkunde of onvoldoende ken nis van degenen, die tot vernietiging van" goederen besluiten, wordt ón de ontsmet ting èn de vernietiging te duur, vooral onï- dat bij onteigening het Rijk betaalt; menig burger is wegens ziekte van een huisgenoot aardig in de klceren of in hefc huisraad ge komen. Opruiming van mestvaalten en vuil ge beurt zoo goed als nooit in de dichtbevolk te steden komen ze niet voor 'en op het plat teland is hefc ondoenlijk. Voor vervoer van lijders en lijken moeten' er maatregelen en voorschriften zijn, liefst zoo eenvoudig mogelijk. Wat de vaccinatie aangaat, de voorschrif ten moeten zoo gewijzigd worden, dat aan. eorlijke gomoedsbezwaren te gemoefc wordt gekomen. De opidcmisch-vcrklaring verwekt ver bazend veel onrust en zal bovendien niet noodig zijn, als alle voorschriften goed wor den opgevolgd. Wel moet dc burgemeester degene zijn, die handelend optreedt tegonover de be volking maar de eigenlijke leiders zullen zijn de inspecteurs van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid of directeuren van een gemeentelijken Gezondheidsdienst. In de nieuwe web zullen niet do ziekten worden opgenoemd, die als besmettelijk worden aangemerkt; de inzichten verande ren en daarom worden lijsten van besmet telijke ziekten bij Koninklijk Besluit vast gesteld, maar tuberculose en geslachtsziek ten komen daarbij niet voor. Zij worden in twee (of drie) groepen ingedeeld: 'A. exo tische ziekten als cholera, vlektyphus, pest en B. endemische als buiktyphus, diphterie, roodvonk en andere; bovendien zijn er nog andere ziekten, dio echter minder gevaar lijk zijn, zooals mazelen, kinkhoest, enz., waartegen het plaatselijk bestuur kan op treden. Nieuw is de aandacht, die het wetsont werp schenkt aan de ziektekiemdragers;' dat zijn zij, dio wel de ziektekiem in grooto mate met zich omdragen, maar bij wie de ziekte zich niet openbaart. Zij kunnen een groot gevaar voor dc omgeving worden, bijv. een melker of melkslijter met- typhus- kiemen of een ondcrwijzer(es) met diphte- riekiemen. Op hetgeen betrekking heeft op het pok- kengevaar en de vaccinatieverplichting ko men wij straks terug. Dc kosten, aan dc uitvoering der wefc verbonden, blijven verdeeld over gemeente Geauthoriseerde vertaling naar het Engelsch van E. PHILIPS—OPPENHEIM, door Mevrouw v. d. ,W. (Nadruk verboden). 24) Wat een weelde van kleuren! Londen is zoo fiJ'js en zoo koud, en hier, kijk eens naar ue zee cn <jen mej a; die lieve, kleine, ollige, witte wolkjes, en naar die rose en itte rozen, die zich slingeren door die hez. Arnold, het is alles zoo mooi!" „Zelh zonder auto", merkte ik op. 4ij keek mij een beetje verwijtend aan. Auto-rijden is heerlijk, ofschoon jij er niet n houdt. Natuurlijk zou het heerlijk zijn, ais Arthur hier was." Zij keek den anderen kant uit naar de sleuf f. 'iaar gade me' een helang- ln1' die geen bloote nieuwsgierigheid genoemd worden. Vroeger verbeeldde d«»» we' eens, dat het komen zou. Van- -g voor het eerst was ik er zeker van. dat vroeger gemakkelijk -te door- Hike eeif3? wier eenv<>udige, natuur- crs'iJv en en °°8en, die met foto- roerino nauwkeurigheid iedere kleine ont- r,., "ëugde weergaven, was verdwe- allc-s welen f d,aarv.°°J- riip was- ""Ede 2'i vaster-,a uoa'3 211 daar zat, met haar bUuwe mnn °°2cn eericht op d° zaaht° "Mmoeton ,ar zee en de IucW elkaar Joor haafL m Z?8gen' welke ^^ten r ho°M gingen? Noch ik, noch Mabane haddon daarvan eonig vermoeden. Alleen wist ik, dal zij nieuwe dingen zag; dat de drang naar Het werkelijke leven bij haar wakker werd; dat de zoete tonen van het ontluiken dier gevoelens de snaren van haar gemoed deden trillen. Mijn potlood rustte werkloos lusschen mijn vingers; mijn oogen zochten, evenals de hare, een verwijderde lijn, waarbuiten steeds een wereld van onze eigenschepping ligt. Wat zag zij daar? Daarnaar was ik be nieuwd. Nooit zou ik wellicht beter dan nu 'in de gelegenheid zijn, om met zekerheid op de hoogte te komen van hetgeen er in haar omging. De tijd voor bescheiden terughoudendheid was voor ons gekomen; de tijd, dat het kind van gisteren, als zij de eerste zwakke tonen van een nieuw en aangrijpend lied in haar gemoed voelt ruischen, haar nieuwe gevoe lens heimelijk moet beschermen, totdat die op een heerlijk oogenblik worden geopen baard aan den eenen gekozen persoon. De gedachte, dat liet oogenblik daar was, waarop het kind, zoo kort geleden in ons midden gekomen, ons zou moeien verlaten, om een moeilijk leven le gemoet te gaan, deed mij huiveren. Het was de onverander lijke natuurwet, die onmeedoogend speelka meraden scheidt, vriendschapsbanden ver breekt, onwillige slachtoffers drijft naar ver schillende deelen der werell. Die gedachten slemden mij droevig. Zij was werkelijk te jong, om alles te dragen, wat haar te wach- ten stond. „Zeg mij eens," vroeg ik, zachtjes, „wat je ziet aan gindsche zijde dier blauwe lijn?" „Ik kan je beter vertellen", zeide zij, met een lichten glimlach kijkende op mijn onbe schreven vellen, „wat ik aan mijn zijde zie: een verbazend luien man. En", ging zij ver der, terwijl zij een balletje van heide in haar vingers rolde en hot goed gemikt naar Allan wierp, „daar zit er nog eenl" „Mijn schilderij," merkte Allan op, „is klaar." „Nonsens," riep zij uit. Zij wilde opstaan, maar hij wees haar terug. „Volgens mij len minate", voegde hij er aan toe. „Versta mij niet verkeerd. De gewone en onwetende toeschouwer, die nu naar liet doek kijkt, zou tot hetzelfde besluit komen als jijeen besluit, dat echter geheel verkeerd is. Ik wil toegeven, dat er op mijn doek nog niets slaat. Toch is mijn schilderij klaar." Zij keek hem ongeloovig en verwijlend aan. „Allan, Jioe durf jol" riep zij uit. „Alleen Arnold heeft hot recht om geestig tie zijn. Ik heb je altijd beschouwd als een oprecht en eerlijk menseh. Stel mij nu niet teleur." „Beware 1" riep Allan uit. „Mijn bedoe ling is doodeenvoudig. Ik bouw mijn schil derij eerst in mijn geest op. Het brengen op liet doek is zuiver werktuiglijk. Nu ga ik aan liet werk." Hij nam zijn palet èn was spoedig hard aan den arbeid, Isobel wees op mijn schrijf map. „Kun jij je vereenigen mot Allans uitleg ging?" vroeg zij. „Is jouw verhaal ook al klaar?" Ik schudde liet Koofd. „Ik ben bezig geweest met jou gade te slaan," antwoordde ik. „Ben je bovendien tegenover een volmaakt lui mensch niet een beetje hard? Neem in aanmerking, dat dit onze eerste zomersche dag is den eersten keer, dat wij de zon zien tintelen op de zee, dat de zoele westenwind tot ons komt met de gouren van sleutelbloemen en wilde rozen. Ik eiscli hel recht om lui le zijn, als ik dat wil." Zij glimlachte. „De dichter vindt deze dingen bezielend." „De dichter." antwoordde ik, „is een ge woon schepsel. Tegenwoordig eet hij lams- coleiatlen, speelt hij golf en heeft een reke ning-courant bij een Bank. Dc echte ge- voelsmensch is hij, die weet hoe hij lui moet zijn. Geloof mij, het is oen genot om zoo veel van deze heerlijke oogcnblikken in je op le nemen." „Dat is niet in orde," verklaarde zij. „Hoe zouden wij allen leven, als niemand werkte?" „Voor jouw leeftijd heb je oen goed oor deel, Isobal. Je maakt mij meer dan nieuws gierig naar je antwoord op mijn laatste vraag. Waar dacht je zooeven aan?" Haar oogen schenen van mij weg te glij den. Een sprankje van den bij baar groeienden ernst kwam terug. Zij wees naar die dunne blauwe lijn. „DA&r ver weg," zeide zij, „is do dag van morgen en zijn al de komende dagen. Men kan er niet veel van zien." „In onze enge kringen," antwoordde ik, „moeten wij de levenslessen putien. Als de dag van morgen in het duister ligt, zooveel te meer reden, om den dag van heden te loven." „Zonder aan den dag van morgen te den ken?" „Zonder eenige zorg daarvoor," antwoord de ik. „Zijn wij geen Zigeuners en moeten wij ons niet daarnaar richten?" Zij schudde het hoofd, „Jij niet," antwoordde zij zachtjes, „Daar van ben ik zeker," fk keek haar vlug aan. „Wat meen je?" „Wat ik zooeven zeide. Mannen en vrou wen, voor wie het tegenwoordige voldoende is, brongen in hun leven niet veel tot stand. Voortdurend moeten hun krachten, die iets meer willen, bedwingen. Ik geloof, dat de genen, die trachten alles le trotsecren en daarbij hun vingers en hun hart openrijten in den strijd voor hun vrijheid, lot groote dingen in staat zijn, zelts als zij niet wil len. Toch geloof ik niet, dat dit zoo gemak kelijk is. Te allen tijde zijn er mannen en vrouwen geweest, voor wie er geen dag van morgen en geen gisteren bestond. Alleen schijnt hot hard, dat het leven voor hen, die zoeken, altijd een strijd moet zijn." Ik antwoordde niet onmiddellijk. Hel was dus waar, dat het verleden was heengegaan. Isobel, die wij gekend hadden als kind en als zoodanig hadden liefgehad was heengegaan. Een onbegrijpelijke Isobel was daarvoor in de plaats gelroden. Wal zou die verandering voor ons beleekenen? Wij wandelden terug over de beide, zacht getint door de ontluikende bloempjes. Isobel droeg haar hoed in de hand. Zij wandelde met opgericht hoofd cn af en toe kwam cr een glimlach om haar mond. Zij was zou af- geirokken. dat ik haar (c-ikens gadesloeg in de verwachting, geloof ik, een \erandenng ia haar tc zien .een gevolg van haar ge heimzinnig* ontwikkeling. Zij wa3 gracieus in haar losse klecding. Haar gestalte, hoewo! bevallig en van een bijzondere distinctie, die mij altijd had aan getrokken. was nog steeds onontwikkeld. In haar gezicht echkr was verandering merk baar. In welk opzicht echter kon ik niet zeg gen, maar het was er oen, niet te omschrij ven, ÏWordl vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5