No. 19673.
LEIDSCH DAGBLAD, Maandag 28 April.
Tweede Blad. Anno 1924.
BINNENLAND.
UIT ONZE STAATSMACHINE.
FEUILLETON.
HET PLEEGKIND VAN DE
DRIE CELIBATAIRS.
Bezoldiging Alg. Rekenkamer, Raad van
State en Rechterlijke Macht.
Blijkens de Memorie van Antwoord betref
fende de wetsontwerpen, houdende voorloo-.
piie voorziening ten aanzien van de bezoldi
ging van'lo. de leden van de Algemeene Re
kenkamer, 2o. den Raad van State en 3o. de
leden van de Rechterlijke cn Militair-Rech
terlijke Mapht, merkt de Regeering op, dat de
in de wetsontwerpen beoogde salarisvermin-
'dering niet anders is dan een onderdeel van
de voorloopige voorziening, die voor 192 i in
het algemeen ten aanzien van de salarissen
wordt getroffen. Evenzeer volgt uit het ver
band, hetwelk naar het oordeel van do Re
geering tussehen de onderhavige verminde -
ringen en dio van de salarissen in het alge
meen beslaat, dat de Regecring niet kan
medegaan met het lid, dat in liet feit van de
wettelijke regeling dezer salarissen een re
den meent te vinden om deze wedden buiten
de algemeene vermindering te laten. Even
zeer als destijds de bezoldiging dezer func
tionarissen lieeff gedeeld in alle voorzienin
gen, die ten gunste werden aangebracht, moet
zij thans in de voorzieningen ten ongunsle
worden betrokken. De regeling bij de wet
heelt geen andere bcteekenis dan dat deze
bezoldiging aan de beschikking der regeering
zonder medewerking van de Sla ten-Generaal
is onttrokken.
Het was der Regeering een voldoening, dat
vele leden zich met deze wetsontwerpen kon
den vereenigen. Zij is zich bewust, dat sala
risvermindering een harde zaak is en stellig
niet liet uitsluitende middel mag zijn om lot
de noodzakelijke bezuiniging le komen. Met
name ook op het terrein van het onderwijs
is dc Regeering diligent.
Do bevoegdheid tot salarisvermindering
wordt ook door de Regeering niet betwijfeld,
al erkent zij voor de uitoefening daarvan len
aanzien der in dienst zijnde ambtenaren enge
grenzen. Onder de tegenwoordige omstandig
heden is echter zoodanige vermindering in
derdaad niet le ontgaan.
Bij de algemeene salarisherziening zal on
getwijfeld rekening moeten worden gehouden
met de vraag, in hoeverre de salarissen der
onderscheidene ambtenaren sinds 1914 zijn
verhoogd. Intusschcn kan zulks niet de
eenige maatstaf zijn, omdat daartoe zou moe
ten vaststaan, dat de in 1914 bestaande ver
houdingen als juist zijn le aanvaarden; de
verschillende herzieningen na 1914 hebben
echter mede de strekking gehad om in de on
derlinge verhouding der salarissen de noodige
verbeteringen aan le brengen.
Bij herhaling heeft de Regeering te kennen
gegeven, dat inderdaad een reorganisatie van
den Staatsdienst, die zoodanige inkrimping
zou brengen, dat de wedden intact zouden
kunnen worden gelaten, huiten het bereik
ligt.
De bezwaren, welke meer in het bijzonder
tegen de salarisvermindering voor de rechter
lijke macht zijn ingebracht, kan de Regeering
slechls tot op zekere hoogte erkennen, en ze
ker niet zonder het voorbehoud, dat deze be
zwaren niet de strekking hebben, dat zij bij
uitsluiting of meer in het bijzonder voor de
leden der rechterlijke macht zouden gelden.
In het algemeen toch eischt de salarisver
mindering voor de hoogere ambtenaren, waar
de destijds tot stand gekomen verhoogingen
niet met de stijging van de kosten van le
vensonderhoud gelijken tred hebben gehou
den, omzichtigheid. Het gevaar, dat voor de
■meest verantwoordelijke functies niet over de
daarvoor noodzakelijke krachten zal kunnen
worden beschikt, is niet denkbeeldig. De con
currentie van het vrije bedrijf is een te
duchten factor. Bij de definitieve herziening
zal een en ander stellig niet uit het' oog wor
den verloren. Met de thans vast le stellen
voorloopige voorziening wordt echter op de
definitieve regeling in het geheel niet geprae-
judiceerd.
De Minister van Financiën heeft geen be
zwaar gezien om, toen enkele leden der
Tweede Kamer den wcnsch te kennen gaven,
dat een deel van hun schadeloosstelling ter
beschikking van het Rijk zou blijven, bij de
uitbetaling dier schadeloosstelling, het door
die leden aangegeven percentage in te hou
den. Aan wenschen van gelijke strekking die
door andere leden der Kamer mochten wor
den geuit, meent hij donder bezwaar le zullen
kunnen voldoen.
Spoorwegpersoneel.
De grondslagen van dc regeling, welke
tussehen de directie der Kederlandsche
Spoorwegen en de personeelorganisalies is
getroffen, zijn de volgende:
1. (1) De op 31 December 1923 genoten
jaarbezoldigingen worden met ingang van
1 Januari 1921 verlaagd met 9 pet,
(2) Da op 31 December 1923 genoten uur
bezoldigingen worden met ingang van 1 Ja
nuari 1924 verlaagd met 7 pel. in loonklasse
1 en tot een bedrag, als met de in die klasse
gevonden nieuwe bezoldigingen overeen-
eenstemt, na allrek van 4, 8 resp. 16 pel. in
de loonklass-en II, III, resp. IV, een en ander
in dier voege, dat hij, die het oude minimum
resp. maximum genoot, het nieuwe mini
mum resp. maximum van de gewijzigde
loonregeling genieten zal, terwijl hij, die
een uurloon genoot, dat tussehen minimum
en maximum inlag, een bezoldiging ontvan
gen zal, evenveel periodieke verhoogingen
boven het nieuwe minimum als liij boven
het oude minimum genoot.
(3) Ten aanzien van hen, die op 31 Dcc,
1D23 onder R. D. V.-verband in dienst wa
ren, wordt voor de berekening van de be
zoldiging in de ide loonklasse over den tijd,
dien zij van 1 Jan. 1921 af zonder onder
breking onder R. D. V.-verband werkzaam
blijven, de overeenkomstig de heide voor
gaande leden berekende bezoldiging met
83/84 vermenigvuldigd met afronding van
V> cent en minder naar beneden en van
meer dan 'A cent naar boven op een cent.
2. De loonregelingen worden met ingang
van 1 Jan. 1924 gewijzigd als aangegeven
op bijlagen, welke bij deze regeling zijn ge
voegd.
liet bepaalde sub 1 (3) vindt overeenkom
stige toepassing ten aanzien van de aldaar
bedoelde personen over den daar aangege
ven lijd.
Ter bepaling van de premie volgens de
workplaats-pvemievoorschriften wordt het
grondloon in de loonklassen I, II, III en IV
gesteld op:
Klasse I II Iff IV
Schaal 1 67 54 51 45
Schaal 2 ©n 3 60 57 54 48
Schaal 4—7 63 60 57 54
3. De gratificatie, bedoelt in D. O no. 860,
blijft vervallen.
4. IIcl R. D. V. wordt zoodanig gewijzigd,
dat aan beimblcn op jaarbezoldiging per
dag wordt betaald 1/365 en in een schrikkel
jaar 1/366 van de jaarbezoldiging, le reke
nen van 1 Januari 1924 af.
5. Mede met ingang van dien dalum ver
valt uit het R. D. V. de bepaling: „Indien na
toekenning van een verhooging van bezol
diging liet verschil tussehen de dan verkre
gen bezoldiging en de maximum-bezoldi
ging minder zou bedragen dan bedoelde ver
hooging, wordt dit verschil bij de laatste
verhooging gevoegd." Indien het vervallen
van deze bepaling ten gevolge zou hebben,
dat iemand, op wien de bevorderingsclau
sule van toepassing is, daardoor later dan
anders bevorderd zou worden, zal aan dit
bezwaar worden tegemoet gekomen.
6. Het oud-spoorwegpersoneel, dal in
het genot van wachtgeld zijnde weder
een aanstelling ontvangt, zal. indien het in
dezelfde betrekking, welke hij len tijde van
zijn op wachtgeldsteUing vervulde, aange
steld wordt, of daartoe na aanvankelijk
in een andere betrekking aangesteld te zijn
alsnog benoemd wordt (welke benoeming
de directie voor het geval betrokkene daar
toe den wensc.fi te kennen geeft, zooveel
mogelijk te bevorderen), een bezoldiging
ontvangen, gelijk aan het minimum vol
gens de nieuwe loonregeling plus even vele
verhoogingen, als dc belanghebbende op dten
datum van zijn op-wachtgeld-stelling reeds
gemaakt had of geacht moet worden volle
verhoogingen gemaakt te hebben.
7. In verband met de reeds ingevoerde
wijziging van art. 36 R. D. V. zullen dc or
ganisaties niet alleen zich onthouden van
het in de hind werken van rechtsgedingen
omtrent de nu ingevoerde en vroeger reeds
ingevoerde loonsverlagingen tegen de maat
schappijen of een barer, welke gegrond
mochten kunnen worden op het feit, dal art.
36 R. D. V. aanvankelijk niet luidde, zooals
het thans luidt, maar ook naar vermogen
bevorderen, dat zoodanige processen niet ge
voerd zullen worden. Zij zullen dus ook be
vorderen, dat tor zake van dat punt reeds
ingestelde eischen worden ingetrokken.
8. De directie is Bereid mede te werken
aan de instelling van een personeelsraad,
waarvan de leden volgens oen nader over
leg met de organisaties vast te stellen stelsel
van evenredige vertegenwoordiging aange
wezen zullen worden, en waaraan zullen
worden opgedragen de werkzaamheden na
der in overleg met Je organisaties te bepa
len.
9. De directie zal geen stappen doen ter
verkrijging van een wijziging van de bepa
lingen betredende dienst- en rusttijden in
1924 en de eerste helft van 1925 en zich,
tenzij in overeenstemming met den perso
neelsraad, in die 1 */s jaar onthemden van
andere wijzigingen van het R. D. V. dan uil
de bovenvermelde punten voortvloeien. Zij
belioudt zich echter voor, de totstandko
ming te bevorderen van een regeling, welke
het haar gemakkelijk maakt, gehuwde vrou
welijke amblenaren of beambten, geen kosl-
winstere zijnde, en Vrouwelijk personeel, dat
in liet huwelijk treedt, de. dienstbetrekking
op. le zeggen, zonder toekenning van wacht
geld en met een zeer geringe ijilkeertng. Dit
geldt niet voor wachleresscn.
10. Indien de directie nieuwe leringen als
bedoeld in art. 31 R. D. V. wenscht vast te
stellen of lot wijziging of opheffing van be
slaande kringen wenscht over fa gaan, zal
zij de hoofdbesturen der organisaties in de
gelegenheid slellcn, haar daarover hun oor-
de'el le doen' kennen.
De Lokaalspoor- en tramwegen en
de autobus.
De Xed. Vcreeniging voor Locaakpoor- en
Tramwegen heeft in een breedvoerige nota,
gericht aan den Minister van Waterstaat en
de commissie-Patijn en ook verzonden aan
de leden van de Tweede Kamer, een aantal
voorstellen gedaan ter oplossing van het
autobus-vraagstuk.
De nota zet eerst uiteen, waarom een re
geling van het autobus-vraagstuk wensche-
lijk is. Voor het publiek heeft de autobus
groote aantrekkelijkheid boven de spoor- en
tramwegen; hij is snel cn goedkoop en biedt
daaiom veel voordeel boven het gebruik van
lokaalspoor en intercommunale tramverbin-
ding, te meer, omdat bet dezen ondernemin
gen door. do tijdsomstandigheden hoe langer
hoe moeilijker wordt, aan alle eischen van
het publiek te voldoen.
Er is echter nog een andere factor, die in
grijpen noodzakelijk maakt. De autobus, dio
hard bezig is lokaalspoor en intcrcommunalo
tram te verdringen, zal nooit kunnen ver
zekeren een blijvende en afdoendo verzor
ging van het massale personen- en goederen
vervoer, gelijk daarin thans door do laatst-
bedoolde verkeersmiddelen voorzien wordt.
Als aanvulling van de voorziening in het in
tercommunale verkeer zijn de autobussen
daarom zeer goed en zeer welkom, maar zij
mogen het lokaalspoor- en trambedrijf niet
weg concurreeren.
Sinds 1917 hebben de tramwegen een Rijks-
concessie noodig met zeer vele voorwaarden,
waartegenover zij alleen het voorkeursrecht
hebben van het onderhouden van het ver
voer van personen en goederen op luin baan.
Voor de verplichtingen is dit al een zeer
mager equivalent, maar door hot autobus-
verkeer zich in ongebonden vrijhoid te laten
ontwikkelen, neemt de Staat practisch ook
dit voorkeursrecht weg, wat als een onbil
lijkheid moet worden beschouwd.
Do nota geeft dan twee middelen om aan
deze onbillijkheid tegemoet te komen.
Hot eerst© is, dan tramwegen de concessie
ter beschikking te stellen, dus hun het recht
te geven het bedrijf op te heffen, wanneer
zij zulks noodig achten.
Het algemeen verkeersbelaug maakt dozo
oplossing onaanvaardbaar (zie wat boren
werd opgemerkt omtrent de verzorging van
het massa-vervoer).
Het tweede middel (de nota noemt het het
eenige afdoende) is liet vaststellen van de
volgende richtlijnon, bij welken inachtoo-
ming als gezonde ontwikkeling van bet
nieuwe verkeersmiddel niet wordt tegenge
houden en een blijvendo verzorging van het
massale personen- en goederenvervoer wordt
behouden.
1. Voor de uitoefening van een intorcom-
muualen autobusdienst is het bezitten van
een door den Staat verleende concessie nood
zakelijk. Voor de uitoefening van commu
nale nutobusdiensten moet het bezitten van
een door het gemeentebestuur verleende con
cessie verplicht worden gesteld.
2. Het bestuur van Staat of gemeente be
hoort ten opzichte van het verlecnen van
concession voor autobusdiensten de volgende
overwegingen te laten gelden:
n. autobuslijnen worden slechts toegelaten
indien de vervoersbehoefte het instellen van
een autobusdienst langs liet aangevraagde
traject wensehelijk maakt cn het algemeen
belang, hetwelk vernietiging der bestaande
verkeersonderneming afwijst, zulks toelaat;
b. indien een aanvrage voor 'rf concessie
voor een autobusverbinding bij de autoritei
ten inkomt en deze, na ernstig onderzoek,
waarbij de leiders der bestaande verkeers
ondernemingen worden gehoord, tot de mee-
ning zijn gekomen, dat zoodanige autobus
lijn ter bevordering van het algemeen ver-
keerBbelang, gewenscht is, zoo worde aan de.
in de desbetreffende streek bestaande ver
keersonderneming een recht van voorrang
gegeven;
c. in het algemeen zal voor intercoinmu-
nalo autobuslijnen, buiten de overwegingen
onder a en b genoemd, do bepaling gelden,
dat, waar voldoende communale verkeers
middelen aanwezig zijn, dc intercommunale
autoBlisIijn geen doel neemt in de voorzie
ning der zuiver communale vcrkcersbchftef-
ten.
Voor do verzekering van de wegveiligheid
worde in do concessie voor den dienst van
een autobuslijn bepaald, dat de onderneming
onderworpen wordt aan bepalingen, neerge
legd in 'n autobusreglement, waarin eischen
cn voorschriften gesteld worden, o.m. om-
tront de technische inrichting van de voer
tuigen, de maximum wielbelasting, de maxi
mum wagenbreedte, bet maximum aantal
passagiers, de maximum rijsnelheid, den
maximum diensttijd van het personeel, de
bestaanszekerheid der onderneming, de ré
gelmatigheid van den dienst.
(Nadruk verboden).
Besmettelijke ziekten.
Het wetsontwerp betreffende ,,'de wette
lijke voorziening tegen besmettelijke ziek
ten'7 is reeds 1 Maart ingediend en wij had
den er, als geen bijzondere omstandigheden
het tegengehouden hadden, al veel vroeger
over kunnen spreken. Dit als verontschuldi
ging-
De titel van het wetsontwerp is juist, en
toch had die ook anders kunnen zijn, want
ieder, die geen vreemdeling in Jeruzalem
is, weet, dat er al jaren lang van zekere
zijde is opgekomen tegen de verplichte vac
cinatie tegen pokken, en hij begrijpt dus
ook, dat herziening van de geldende wet,
waardoor ten behoeve van enkele weinigen
de vaccinedwang getemperd zou worden,
een der hoofdmotieven is voor de indiening
van dit wetsontwerp.
Wij zullen over dien strijd vóór of tegen
verplichte vaccinatie hier verder zwijgeD;
alleen willen wij zeggen, dat wij vollen eer
bied hebben voor waarachtige gemoedsbe
zwaren maar mecnen, dat or heel wat
kunstmatig geteelde zijn.
Wij zullen eerst het een en ander uit dó
Memorie van Toelichting aanstippen, waar
mee de Minister het wetsontwerp verde
digt.
Dc eigenlijke wet, die ons volk tegen het
gevaar van besmettel ij ko ziekten moet ver
dedigen, is van 4 Doc. 1S72 later, in 1884,
is cr een wet gekomen, die buitengewone
maatregelen tot afwending van enkele be
smettelijke ziekten en tot wering van haar
vorspreiding cn gevolgen inhoudt, en dan
is er nog een wet van 1877, gewijzigd in 1915
tot wering van besmetting door uit zee aan
komende schepen.
Do wet van 1872 is verouderd. De weten
schap is in deze vijftig jaar vooruitgegaan
en de inzichten zijn veranderd. De wet be
handelt dc zeven daar genoemde ziekten alle
op dezelfde wijze en toch is de gevaarlijk
heid, de wijze van verspreiding en de vraag
waar de ziekte oorsprong neemt, voor alle
vorschillend. Ook zija er meer ziekten,
waartegen maatregelen noodig zijn, dan
daarin do wet genoemd worden.
De wet, zooals die luidt, schrijft voor of
geeft verlof of gebiedt:
dat van een geval van besmettelijke ziekte
door den leek en den medicus aangifte wordt
gedaan
dat een bordje aan het huis, waar 'de
zieke zich bevindt, wordt aangebracht;
dat lijders uit slaapsteden of logementen
kunnen worden afgezonderd;
dat huizen moeten ontsmet worden en goe
deren kunnen worden ontsmet of vernie
tigd;
dat- mest en vuil kunnen worden opge
ruimd en slooten kunnen worden gerei
nigd;
dat het vervoer van lijders cn lijken vol
gens voorschrift moet plaats hebben;
dafc onderwijzers en leerlingen gevacci
neerd of immuun voor pokkenbesmetting
verklaard moeten worden;
dat de Regeering in zekere gevallen da
ziekte epidemisch kan verklaren.
Do uitvoering is overgelaten aan den
burgermeester, dio natuurlijk geen deskun
dige is, maar op advies van een medicus,
die bij den tegenwoordigen stand der weten
schap ook geen deskundige in den volstoa
ziu des woords behoeft te zijn op het ge
bied van de leer der besmettelijke ziekten*
De verplichte aangifte van een ziektege
val of hefc vóórkomen der ziekte is *bcst,
maar zij betreft alleen de genoemde ziekten
cn er zijn er veel meer, die gevaarlijk zijn
voor heele streken, bijv. de malaria.
Dc bordjes geven woinig anders, dan dafc
het huis en zijn bewouers geschuwd worden.
Of de ziekte verbreid zal wordcu, hangt af
van de maatregelen, die tegen verspreiding
genomen worden, en daartoe helpt hefc
bordje niet.
Afzondering van lijders in slaapsteden
en logementen moet door de wet bevolen
worden en niet, als nu, ten deele op Ko
ninklijke Besluiten 6tcunen.
Ontsmetting gaat vaak veel eer dan noo
dig is en door onkunde of onvoldoende ken
nis van degenen, die tot vernietiging van"
goederen besluiten, wordt ón de ontsmet
ting èn de vernietiging te duur, vooral onï-
dat bij onteigening het Rijk betaalt; menig
burger is wegens ziekte van een huisgenoot
aardig in de klceren of in hefc huisraad ge
komen.
Opruiming van mestvaalten en vuil ge
beurt zoo goed als nooit in de dichtbevolk
te steden komen ze niet voor 'en op het plat
teland is hefc ondoenlijk.
Voor vervoer van lijders en lijken moeten'
er maatregelen en voorschriften zijn, liefst
zoo eenvoudig mogelijk.
Wat de vaccinatie aangaat, de voorschrif
ten moeten zoo gewijzigd worden, dat aan.
eorlijke gomoedsbezwaren te gemoefc wordt
gekomen.
De opidcmisch-vcrklaring verwekt ver
bazend veel onrust en zal bovendien niet
noodig zijn, als alle voorschriften goed wor
den opgevolgd.
Wel moet dc burgemeester degene zijn,
die handelend optreedt tegonover de be
volking maar de eigenlijke leiders zullen
zijn de inspecteurs van het Staatstoezicht
op de Volksgezondheid of directeuren van
een gemeentelijken Gezondheidsdienst.
In de nieuwe web zullen niet do ziekten
worden opgenoemd, die als besmettelijk
worden aangemerkt; de inzichten verande
ren en daarom worden lijsten van besmet
telijke ziekten bij Koninklijk Besluit vast
gesteld, maar tuberculose en geslachtsziek
ten komen daarbij niet voor. Zij worden in
twee (of drie) groepen ingedeeld: 'A. exo
tische ziekten als cholera, vlektyphus, pest
en B. endemische als buiktyphus, diphterie,
roodvonk en andere; bovendien zijn er nog
andere ziekten, dio echter minder gevaar
lijk zijn, zooals mazelen, kinkhoest, enz.,
waartegen het plaatselijk bestuur kan op
treden.
Nieuw is de aandacht, die het wetsont
werp schenkt aan de ziektekiemdragers;'
dat zijn zij, dio wel de ziektekiem in grooto
mate met zich omdragen, maar bij wie de
ziekte zich niet openbaart. Zij kunnen een
groot gevaar voor dc omgeving worden,
bijv. een melker of melkslijter met- typhus-
kiemen of een ondcrwijzer(es) met diphte-
riekiemen.
Op hetgeen betrekking heeft op het pok-
kengevaar en de vaccinatieverplichting ko
men wij straks terug.
Dc kosten, aan dc uitvoering der wefc
verbonden, blijven verdeeld over gemeente
Geauthoriseerde vertaling naar het
Engelsch van E. PHILIPS—OPPENHEIM,
door Mevrouw v. d. ,W.
(Nadruk verboden).
24)
Wat een weelde van kleuren! Londen is zoo
fiJ'js en zoo koud, en hier, kijk eens naar
ue zee cn <jen mej a; die lieve, kleine,
ollige, witte wolkjes, en naar die rose en
itte rozen, die zich slingeren door die hez.
Arnold, het is alles zoo mooi!"
„Zelh zonder auto", merkte ik op.
4ij keek mij een beetje verwijtend aan.
Auto-rijden is heerlijk, ofschoon jij er niet
n houdt. Natuurlijk zou het heerlijk zijn,
ais Arthur hier was."
Zij keek den anderen kant uit naar de
sleuf f. 'iaar gade me' een helang-
ln1' die geen bloote nieuwsgierigheid
genoemd worden. Vroeger verbeeldde
d«»» we' eens, dat het komen zou. Van-
-g voor het eerst was ik er zeker van.
dat vroeger gemakkelijk -te door-
Hike eeif3? wier eenv<>udige, natuur-
crs'iJv en en °°8en, die met foto-
roerino nauwkeurigheid iedere kleine ont-
r,., "ëugde weergaven, was verdwe-
allc-s welen f d,aarv.°°J- riip was- ""Ede 2'i
vaster-,a uoa'3 211 daar zat, met haar
bUuwe mnn °°2cn eericht op d° zaaht°
"Mmoeton ,ar zee en de IucW elkaar
Joor haafL m Z?8gen' welke ^^ten
r ho°M gingen? Noch ik, noch
Mabane haddon daarvan eonig vermoeden.
Alleen wist ik, dal zij nieuwe dingen zag;
dat de drang naar Het werkelijke leven bij
haar wakker werd; dat de zoete tonen van
het ontluiken dier gevoelens de snaren van
haar gemoed deden trillen.
Mijn potlood rustte werkloos lusschen mijn
vingers; mijn oogen zochten, evenals de
hare, een verwijderde lijn, waarbuiten steeds
een wereld van onze eigenschepping ligt.
Wat zag zij daar? Daarnaar was ik be
nieuwd. Nooit zou ik wellicht beter dan nu
'in de gelegenheid zijn, om met zekerheid op
de hoogte te komen van hetgeen er in haar
omging.
De tijd voor bescheiden terughoudendheid
was voor ons gekomen; de tijd, dat het kind
van gisteren, als zij de eerste zwakke tonen
van een nieuw en aangrijpend lied in haar
gemoed voelt ruischen, haar nieuwe gevoe
lens heimelijk moet beschermen, totdat die
op een heerlijk oogenblik worden geopen
baard aan den eenen gekozen persoon.
De gedachte, dat liet oogenblik daar was,
waarop het kind, zoo kort geleden in ons
midden gekomen, ons zou moeien verlaten,
om een moeilijk leven le gemoet te gaan,
deed mij huiveren. Het was de onverander
lijke natuurwet, die onmeedoogend speelka
meraden scheidt, vriendschapsbanden ver
breekt, onwillige slachtoffers drijft naar ver
schillende deelen der werell. Die gedachten
slemden mij droevig. Zij was werkelijk te
jong, om alles te dragen, wat haar te wach-
ten stond.
„Zeg mij eens," vroeg ik, zachtjes, „wat
je ziet aan gindsche zijde dier blauwe lijn?"
„Ik kan je beter vertellen", zeide zij, met
een lichten glimlach kijkende op mijn onbe
schreven vellen, „wat ik aan mijn zijde zie:
een verbazend luien man. En", ging zij ver
der, terwijl zij een balletje van heide in
haar vingers rolde en hot goed gemikt naar
Allan wierp, „daar zit er nog eenl"
„Mijn schilderij," merkte Allan op, „is
klaar."
„Nonsens," riep zij uit. Zij wilde opstaan,
maar hij wees haar terug.
„Volgens mij len minate", voegde hij er aan
toe. „Versta mij niet verkeerd. De gewone
en onwetende toeschouwer, die nu naar
liet doek kijkt, zou tot hetzelfde besluit
komen als jijeen besluit, dat echter geheel
verkeerd is. Ik wil toegeven, dat er op mijn
doek nog niets slaat. Toch is mijn schilderij
klaar."
Zij keek hem ongeloovig en verwijlend
aan.
„Allan, Jioe durf jol" riep zij uit. „Alleen
Arnold heeft hot recht om geestig tie zijn. Ik
heb je altijd beschouwd als een oprecht en
eerlijk menseh. Stel mij nu niet teleur."
„Beware 1" riep Allan uit. „Mijn bedoe
ling is doodeenvoudig. Ik bouw mijn schil
derij eerst in mijn geest op. Het brengen op
liet doek is zuiver werktuiglijk. Nu ga ik
aan liet werk."
Hij nam zijn palet èn was spoedig hard
aan den arbeid, Isobel wees op mijn schrijf
map.
„Kun jij je vereenigen mot Allans uitleg
ging?" vroeg zij. „Is jouw verhaal ook al
klaar?"
Ik schudde liet Koofd.
„Ik ben bezig geweest met jou gade te
slaan," antwoordde ik. „Ben je bovendien
tegenover een volmaakt lui mensch niet een
beetje hard? Neem in aanmerking, dat dit
onze eerste zomersche dag is den eersten
keer, dat wij de zon zien tintelen op de zee,
dat de zoele westenwind tot ons komt met
de gouren van sleutelbloemen en wilde
rozen. Ik eiscli hel recht om lui le zijn, als
ik dat wil."
Zij glimlachte.
„De dichter vindt deze dingen bezielend."
„De dichter." antwoordde ik, „is een ge
woon schepsel. Tegenwoordig eet hij lams-
coleiatlen, speelt hij golf en heeft een reke
ning-courant bij een Bank. Dc echte ge-
voelsmensch is hij, die weet hoe hij lui moet
zijn. Geloof mij, het is oen genot om zoo
veel van deze heerlijke oogcnblikken in je
op le nemen."
„Dat is niet in orde," verklaarde zij.
„Hoe zouden wij allen leven, als niemand
werkte?"
„Voor jouw leeftijd heb je oen goed oor
deel, Isobal. Je maakt mij meer dan nieuws
gierig naar je antwoord op mijn laatste
vraag. Waar dacht je zooeven aan?"
Haar oogen schenen van mij weg te glij
den.
Een sprankje van den bij baar groeienden
ernst kwam terug. Zij wees naar die dunne
blauwe lijn.
„DA&r ver weg," zeide zij, „is do dag van
morgen en zijn al de komende dagen. Men
kan er niet veel van zien."
„In onze enge kringen," antwoordde ik,
„moeten wij de levenslessen putien. Als de
dag van morgen in het duister ligt, zooveel
te meer reden, om den dag van heden te
loven."
„Zonder aan den dag van morgen te den
ken?"
„Zonder eenige zorg daarvoor," antwoord
de ik. „Zijn wij geen Zigeuners en moeten
wij ons niet daarnaar richten?"
Zij schudde het hoofd,
„Jij niet," antwoordde zij zachtjes, „Daar
van ben ik zeker,"
fk keek haar vlug aan.
„Wat meen je?"
„Wat ik zooeven zeide. Mannen en vrou
wen, voor wie het tegenwoordige voldoende
is, brongen in hun leven niet veel tot stand.
Voortdurend moeten hun krachten, die iets
meer willen, bedwingen. Ik geloof, dat de
genen, die trachten alles le trotsecren en
daarbij hun vingers en hun hart openrijten
in den strijd voor hun vrijheid, lot groote
dingen in staat zijn, zelts als zij niet wil
len. Toch geloof ik niet, dat dit zoo gemak
kelijk is. Te allen tijde zijn er mannen en
vrouwen geweest, voor wie er geen dag van
morgen en geen gisteren bestond. Alleen
schijnt hot hard, dat het leven voor hen, die
zoeken, altijd een strijd moet zijn."
Ik antwoordde niet onmiddellijk.
Hel was dus waar, dat het verleden was
heengegaan. Isobel, die wij gekend hadden
als kind en als zoodanig hadden liefgehad
was heengegaan. Een onbegrijpelijke Isobel
was daarvoor in de plaats gelroden. Wal zou
die verandering voor ons beleekenen?
Wij wandelden terug over de beide, zacht
getint door de ontluikende bloempjes. Isobel
droeg haar hoed in de hand. Zij wandelde
met opgericht hoofd cn af en toe kwam cr
een glimlach om haar mond. Zij was zou af-
geirokken. dat ik haar (c-ikens gadesloeg in
de verwachting, geloof ik, een \erandenng
ia haar tc zien .een gevolg van haar ge
heimzinnig* ontwikkeling.
Zij wa3 gracieus in haar losse klecding.
Haar gestalte, hoewo! bevallig en van een
bijzondere distinctie, die mij altijd had aan
getrokken. was nog steeds onontwikkeld. In
haar gezicht echkr was verandering merk
baar. In welk opzicht echter kon ik niet zeg
gen, maar het was er oen, niet te omschrij
ven,
ÏWordl vervolgd.)