Lente. Ba! in den Nieuwen Stal. Als '4 Mei is? Van alles wat. Dierenconcert. ANEKDOTES. Leeuw le brengenik" Hel) Kom' iets (Keel ge wichtigs te vragen." De oogen der kat fonkelden, docK daar Het magere muisje haar geen lekker hapje toescheen, zette zij slechts een hoogen rug op en riep: „Breng mijn eerbiedige groeten aan Ko- ning Leeuw; ik hoop, dat de maaltijd, dien !ik versmaad, hem goed moge bekomen!" Treurig liep het muisje nu naar den beer. „Lieve vriendin i" zei het moedige, kleine muisje, wees zoo goed en breng mij (naar Koning Leeuw. In mijn gezelschap zult 'gij zeker zijn van een goede ontvangstI" „Geniet maar alleen van die goede ont- I vangst," bromde de beer en hij keerde 'zich om. Het muisje liep nu naar 'den vos en zeï:__ „Lief vosje, wees zoo goed en breng mij naar Koning Leeuw." De vos schudde van het lachen. „Dat [kleine ding bij Koning Leeuw 1" riep hij uit, |maar_ daar hij toch wel eens wilde zien, wat het daar doen moest, bracht hij hem naar het hol van Koning Leeuw en 'hield •zich achter de struiken schuil. Wel wat bevreesd naderde het muisje nu Koning Leetiw, die niet een slem, zoo ge- iweldig als het rollen van den donder, vroeg „Wat wilt ge van mij,'nietig ding?" Het muisje ging op de achterpootjes zif- jten, nam het staartje sierlijk onder het lin- kervoorpootje door, draaide zijn snorbaard ;wat op en zei: „Mijn vriend, de reus, laat u om drie 'baren uit uw manen verzoeken." Met één slag had Koning Leeuw Eet imuisje kunnen verpletteren, maar daarvoor, was hij te edel en le koninklijk. Geheel zon- jder straf voor zijn vermetelheid zou het 'muisje echter toch niet vertrekken. „Ik zal je drie haren geven," antwoordde hij, „wanneer je mij je schoonste sieraden: !je staartje en je snorbaard, daarvoor in ruil 'geeft." Eén oogenblik aarzelde het muisje en ge- voelde het den lust in zich opkomen, ijlings het hol te verlaten. Doch ook maar één oogenblik. Het dacht aan zijn vriend in de •gevangenis, die zijn karig stuk brood met 'hem deelde engewillig offerde het staart en snorrebaard op. Met de drie haren uit de manen van Ko- 'ning Leeuw snelde bet muisje naar zijn vriend terug en gaf ze hem met een van "vreugde kloppend hartje. Zelf ging het ech- [fter in een hoek zitten, opdat zijn vriend [niet zien zou, wat die haren hem gekost hadden. De man lachte van vreugde en Hoe hij 'Het aanlegde, weet ik niet, maar spoedig was hij van zijn ketenen bevrijd. Grendels ien sloten wist bij te openen en weldra was hij in vrijheid. Het muisje bleef alleen achter en trok rich in een hoekje terug. Och', nu was er niemand om aan te vertellen, dat hij groot fzou worden! De bevrijde gevangene had zijn vriend in •den nood echter niet vergeten. Hij riep door jhet raam der gevangenis, dat hij open 'maakte: „Kijk eens, muisje, wat ik voor je mee gebracht heb: een paar vleugels. Nu hoef je niet meer door reten en spleten te kruipen [en te wenschert toch maar groot ie worden. [Voortaan ben je grooter dan ik: tot aan de hoogste torenspits zul je reiken. Boven de ■kat, den beer, den vos, ja zelfs boven Ko- hing Leeuw zul je je kunnen verheffen, iwant wane zelfopoffering verleend zelfs het 'zwakke muisje vleugels." En werkelijk het muisje fladderde 'om hoog, hooger dan de torenspits reikte Zoo is de vleermuis aan vleugels gekó- 'men, zegt het sprookje. [Een elfje kroop laatst uit den grond iEn keek met vriend'lijk' oogjes rond, •Het dacht: „wat is het hier toch kaa^ ;'k Geloof, dat ik mijn vriendjes haal, [Om samen dan eens te probeeren Op aarde alles om te keeren." 'Het stal; haar hoofdje vlug naar binnen, |En riep: „we moeten gauw beginnen, [Met alles buiten frisch te kleuren, En 't moet maar dadelijk gebeuren!'5 Eén elfje vloog toen. in de hoornen En lied) de 'jonge blaadjes komen, Een ander, in het wit gekleed, Maakte de vruchtboomen gereed, liet strooide bloesems', zacht en teer, Van boven op de takken neer. Een elf)e, één met gouden lokken, Is vroolijk er op uit getrokken, Het huppelde langs sloot en plas, Het sprong in 't malsche, groene gras, Ifet schudde 't hoofd en zuiver goud Viel op het gras en tusschen 't hout, En ale de zon er over lacht, Straalt 't speenkruid met een gouden pracht, Eén elfje is niet klaar gekomen, Het elfje der Kastanjeboomen, Wèl zette 't alle kaarsjes klaar Maar 't werk in ééns viel haar te zwaar, Nu rust het eerst een beetje uit En steekt dan eind'lijk tot besluit, De rood' en witte kaarsjes aan, IL&Ar werk is dan ook afgedaan. De elfjes zijn daarna verdwenen, Bescheiden zweefden zij weer henen, Maar wij, wij danken voor de pracht, Door al die elfjes ons gebracht. TRUUS DENIJS. Verhaaltje op rijm door C. B Bij Japik boer op Roggehoev' Was 't op een avond bal. Als balzaal diende dacht je 't ooit?, De nieuwe ruime stal. De paarden en de koeien ,ocli Die voelden zich wat groot, Om als de jeugd zoo vlug in 't rond Te dansen poot aan poot Zij keken vriend'lijk knikkend toe En lachten om 't geval. In hun oog was die danspartij Nog echt een kinderbal. Al op een grooten zak met voer Zat Muis, de muzikant, Hij speelde lustig de viool, Waarmee hij trok door 't land, Haan Kukleku en Kip Tok-Tok, Die openden het bal. Dan volgden Snatergans en Kwaak", Die dansten wel wat mal. Daarachter Oehoehoe, de uil, Met Pronkstaart, d'ijd'len pauw; Het volgend paar was Jansje Geit Met Hansje Ezel-Grauw. Mie Varken werd wat duizelig, Zij was het niet gewend; Gemak'lijk is het zeker niet. Als je zoo'n dikkerd bent! Konijntjes dansten sierlijk net Naast haasjes in een rij. En duiven, musschen, geen van ai Ontbrak op de partij. Ja, Hector zells, de trouwe hond, Bood Moor, de poes, een poot, Die waren anders overdag Toch waarlijk niet zoo groot! Zoö was 'f daar in dien nieuwen stal Een leuke danspartij. Maar plots'ling wordt de vreugd verstoord.... Wie sluipt daar naderbij? 't Is looze Rein, die in zijn hol Door 't leven werd verrast En zich nu op de danspartij Nog aanmeldt als een gast. Maar niemand is op Rein gesteld, Niet één, die hem vertrouwt. Hoe lief en vriend'lijk hij ook doet, Het laat hen allen koud! Uit is het dus met het plezier, En Hector blaft zóó luid, Dat Japik boer, die wakker wordt Kijkt door de hooge ruit. Hij neemt een stok «ai geeft vriend Rein Daarmee een fermen slag, Bromt boos; En jullie fluks naar bed! Het is al bijna dag! Zoo eindigde het heerlijk leest, Dat leuk en vroplijk bal, Nu droomt men reel de danspartij Nog in den b»,, m stal! Als 't Mei is, komt er zonneschijn En bloeit de goudenregen Als t Mei is, zal ik jarig zijn; Dan ben ik groot: al negen. Als 't Mei is, weet je, dan misschien Kan onze Bertie loopen. Dan ga ik met mijn kleinen broer Zijn eerste schoentjes koopen. Al9 't Mei is, komt de ooievaar, Die weet zijn nest le vinden Een lijstertje zingt blij zijn lied Daar buiten in de linden. Als 't Mei is, gaan de zieken uil', Die zijn dan ook genezen, Dan mag ik spelen in het zand, ,Wat zal dat prettig wezenI Als 't Mei is, dan gebeurt er veel, Waarvan 'k nu nog moet droomen, Maar 't weet: de winter is voorbij En Meimaand zal vast komen! TRUUS SALOMONS Wie dit niet kam, Wie dat niat teun, Is dom, dom, domiï Dit spelletje ia al heel eenvoudig. flo loopt menigeen er raog in, Je houdt een stok in jé linkerihamd stampt er mee op dien grond; terwijl je da bij zegt: Wie dit niet kan, „Wite dat niet ban, fe dom, dom dam t Daarop geef je dlem stok mei Jê ïedBt Mand aiain een hinkier dn vraag je lïelm Ui zelfde te doen. Bijna iedereen, die 'Bot spelletje niet ke zal toet mu met d!e irerihfarfaact uitvoer daar hij niet heeft opgelet, dait je *t met linkerhand deiedt. Je zegt dan dadelijk: „Mis!" en 'laJarf een ander uit toet gezelschap overdoen, gaart hiermee voort, tótdat eindelijk iema toot goed doet. Degenen, die fiet verkeerd hebben geda gefrieai een parad en tteza wordïön na a®< Verbeurd verldaard. Dit is een. leuk spelletje voor een' v jaardag, als er veel kennisjes op visite z Je zegt, dat je aan allemaal den na van een dier zult geven en dat ieder, oen bepaald teeken, het geluid van dier moet nabootsen. Dan ga je in den kr rond en fluistert iedereen in het oor, hij niets hoeft te zeggen en stil moet i als het teeken wordt gegeven. Alleen te één zeg je, dat hij b.v. een kat is. Als 't teeken gegeven wordt, moet je eens e zijn gezicht kijken, als hij daar alleen te miauwen. Ingezonden door M. Luyendijk. Te eerlijk. Bezoekster; „Zoo meisje, is je mevr; uitgegaan? Al lang geleden?" Nog onbedorven daghitje: „O, neen, i vrouw, zoo net pas; toen ze u zag a komen in de verte." Ingezonden door Johannes Robbers. „Wel, wat een pracMge dasspeld bei daar!" „Die heb ik gewonnen bij een wedlo: „Zoo? Wie waren je mededingers'?1' „We waren maar met zijn tweeën; 2 een agent." Ingezonden door Philippus v. S. Mee Jantje heeft zelf een vlieger gems doch alle pogingen om het ding in de hu te krijgen, mislukken. Een andere jongen merkt schamper „Och, jongen, dat ding is niet goed maakt," waarop Jantje zegt: „Ik snflf niets van, ik gebruikte toch echt viief papier.'!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 18