GEEFT! GENEESKUNDIGE BB8EVEN. RECHTZAKEN. Door AMÏ VORSTMAN-TEN HAVE. To govcn is zaliger dau te ontvangen. Ooh ja, dat weten wij wel. I>at is zoo'n gezegdo uit de oude doos, dat wij soms gedachteloos herhalen, even als wij soms een wijsje neuriën zonder a ara de woorden te denken. Geven... Weet gij wel, dat geven een kunst is? Een gave of een kunst? Eigenlijk zoowel het een als het ander. .Van hen die het onbewust verstaan is het «en gave, en van hen, die het wellicht duur gekocht geleerd hebben, is het een kunst. Zóó tc geven, dat do kleinste, on beduidendste gpft tot een kleinood wordt van zeldzame waarde, »ie, dat is een kunst, die meer vercischt dan de wil al leen ora gul to zijn, de boboefto om mee to deelen van den overvloed. En waarom is geven zoo'n kunst? Ik zal het u vertellen. Geven 's een kunst, omdat degene, die waarachtig geeft, bij alles wat hij weg echcnkt, een stukje geeft, van zichzelf. En dat is do reden, dat hij, die niets bezit, vaak guller en rijker kan geven dan hij, die roekeloos do gaven om zich heen strooit. Wij moeten geven... zonder op t© hon den, met volle handen... zonder aanzien dos persoosns. Wij loven in een tijd van zoo ver door gevoerd materialisme, dat het begrip ^ge ven" voor de meesten onder ons synoniem is mot het stoffelijk geven van een tast baar voorwerp. Onze geest Avordt zóó in beslag genomen 'door de vaste materie, dat wij er ons •leohts met moeite aan ontworstelen kun nen. Het onstoffelijke gaat ons niet natuurlijk fcf. Wij zijn er niet aan gewend. Het !s niet met ons Vergroeid en vereenzelvigd als een onbewuste levenshouding. Als een Zondagsohe hoed, die voor netjes" be waard wordt in do kast, zoo leggen wij alles, wat met het on-sboffclijke samen hangt, ter zijde voor... ja, waaiwoor...? Voor later of... a-oqv als wij eens niets be iers te doen hebben of. om er anderen bij tijd en wijle mede te kapittelen... Wij moeten geven... Jawel maar... om to geven moet men eerst iels hebben om te geven... en koopei* kost geld... cn alles is duur... en gold is Échaaasch... en wij hebben niets te missen... nietwaar? Dat was immers uw tegenwer ping? Alles volkomen waarl Alleen een bewijs te meer van een vast geroeste denkAvijze, die zich niet vermag to verheffen boven het alledaagsche ma terialisme, om te geven moet men eerst iets hebben... Al zijn wij arm aan aardscbe goederen, hebben wij niet allen ongebruik te schatten in onszelf liggen, waarvan wij iederen dag, ieder uur, iedere minuut kun nen geA'cn zonder er armer door to wor den? Wij hebben niets te missen... Niemand onzer zou het gaarne hardop seggenniemand 20u gaarne een dusdanig getuigenis van geeetolijkc armoede van zichzelf willen afleggen. Om te geAren moet men eerst iets hebben, dat waard is om weggeschonken te wor den. Als wij den wil en den drang hebben te g«\*cn, latera wij dan eerst zorgen, dat wij iets waajr<ie\Aols hebben, om te geven. La ten wij ons afvragen: Waarom geven wij? Geven a?ij uit beleofdheid? Uit dwang? Uit gewoonte? Uit praal-uuoht? Of omdat- we-er-nict-af-kunnen en* omdat-we-het nu •eramaal-begonnen zijn? Brengen wij uren zoek met het uitzoeken van waardelooze prullen, die ons niets kun nen sdhelen voor mensehen, wien het even min iets kan schelen ze te ontvangen? Deze daad heeft, immers met het begvip geven niets te maken. Iets waardeAAols om te geven behoeft niet te zijn iots duurs om te geven. Heb behoeft niet veel geld te kosten het be hoeft heolemaa.l geen geld te kosten. Geeft!... Geeft!... Geeft1 Geeft aan allen, aan iedereen afzonder lijk en aan allen te znmen. Geeft, uw belangstelling, uav liefde, uw ten te bespreken; maar alleen om u inlich tingen te vragen naar de familie van het kind. liet schijnt mij toe, dat u mij die niet kunt geven." „Lady Delaliaye weel evenveel, misschien jp>eer dan ik. Het scheen mij toe, dal de Aartshertogin en lady Delaliaye een vluggen blik Avissel- den. Ik deed echter, alsof ik dat niet had opgemerkt. „Ik zal zeer openhartig met u zijn, mijn heer Grealson," vervolgde de Aartshertogin. „Mijn belangstelling in hel meisje spruit .voort uit de wonderlijke gelijkenis met mijn eigen dochter. Uw pupil zelf Avas daar ook blijkbaar ten zeerste door getroffen. Ik moet ioegeven, dat ook ik een schok kreeg." „Ik geloof," antwoordde ik, „dat het ons allen is opgevallen." De Aartshertogin kuchte. Ofschoon zij een vorstelijke persoonlijkheid was, scheen aij ccnige moeite te hebben om hel gesprek ie vervolgen. „De geschiedenis van onze familie is na tuurlijk algemeen hekend. Elke verwant schap daarmee, waarop het kind aanspraak zou willen maken, zal opgeval worden op de Avijze, die u als man van de wereld onge twijfeld zult begrijpen. Niettemin stel ik voldoende belang in haar, om ecnige slap pen voor haar bestwil te willen doen. Ik stel mij voor een onderzoek te beginnen. Indien de uilslag daarvan is, zooals ik vermoed, dan \reronderslel ik, dat u geen bezwaren zuil hebben ,om het kind aan mijn zorgen ioe tc vertrouwen?" „Uwe Hoogheid, ik kan die vraag niet zonder rijpelijke ovenveging en zonder Iso- bel er zelve in gekend hebben, beantwoor den." l)e Aartsher login keek mif ontevreden hulp geeft een glimlach, een bemoedigend woord, ccn handdruk.... Geeft den troost van uav bijzijn en de warmto van uav genegenheid... cn het zal duizendvoudig tot u terug keeren. Een praatje over oogen. III. (Nadruk verboden). Voordat ik, volgens heb voornemen, Avaarraeo ik mijn laatste^ Brief eindigde, iets over brillen ga vertellen, moet ik nog oven terugkomen op dc reeds genoemde besmettelijke oogziekte, traoboom gc- heeten. En wel naar aanleiding van een bericht in het Maart-nummer van het „Tijd schrift a*oor sociale Geneeskunde", van do hand der artsen Smit en Wibaub, over de bebaaldo resultaten bij de bestrijding de zer ziekte in Amsterdam. Trachoom kwam daar voornamelijk in do Joden-buurten voor. Op aandringen van prof. Straub werd in 1914 een commissie benoemd, om het vraagstuk aan eon oiwlerzoek to on derwerpen. Na een paar jaar was deze commis8io met haar rapport gereed. Onder schoolkinderen werd bij Jodeu 8.8 pCt. cn bij Christenen 0.0 pCt. besmet gevonden. In het geheel zouden cr, vol gens de commissie, in Amsterdam toen een kleine 4000 trachcom-lijdere zijn. De be strijding werd toon beter georganiseerd en nu sedert vijf jaar \roIgens het nieuwe systeem gewerkt is, achtten de schrijvers het tijdstip gekomon, om hun oordeel uit te spreken. Na een aanvankelijke vermeer dering is sinds 1921 een belangrijke ver mindering van het getal lijders te consta- teeren, zoodat de traohoom-ondemie blijk baar aan het afnemen is. Bijzonder stork komt dit uit bij de school kinderen. Terwijl in 1914 op 48.230 leerlin gen 605 zieken werden gevonden, waren er in 1918 op 45.233 nog 487 era in 1923 op 42.807 nog slechts 225 lijdor9. Veel heelt daartoe zonder twijfel bijgedragen de op richting aran een afzonderlijke trachoom- poliklinick midden in de Jodenbuurt. De inzichten van prof. Straub zijn docw deze uitkomst volkomen bevestigd cn niet zon der eenigen trots spreken Smit en Wibaut als hun overtuiging uit, dat de ziekt© 1*11 Amsterdam na tien tot twintig jaar vol ledig zal zijn overwonnen. Zeker wel oen mooi beAvijs, dat de Avetenechap nog niet totaal failliet is. Eu hetzelfde motto kan gebruikt Avor- den, Avanneer wij ons nu eeraige «ogenblik ken met het brillen vraagstuk gaan bezig houden. De historische gegevens heb ik in hoofd zaak ontleend aan een artikel va» Doycr in den feestbundel, uitgegeven op den 70slen verjaardag van onsen grooten Don ders. En dat is een goedo bron, want het is onmogelijk over brillen to spreken, zon der daarbij te denken aa» den voornamen landgenoot, die door Doyer zeer terecht de uitvinder van den bril genoemd wordt. Waren er da» vóór Donders' tijd gcun brillen VoorzekerReeds in het begin der 14do eemv werden brillen gemaakt. Hoewel ook Engeland en Belgic do eer voor zich opei6chen, komt doze hoogst waarschijnlijk aa-n Italic toe, van het eevst een geslepen glas vervaardigd te hebben, dat onbeweeglijk voor het oog bevestigd werd. In de kerk Maria Maggiore, Ie Flo- iMMice, bevindt zich een gmfsvhitifb van ckn volgenden inhoud: „Hier ligt begra ven Salvino degli Armati, de uitvinder der brillen. God vergeve hem zijne zonden. Anno 1317." Vermoedelijk zal Avel niet be doeld zijn, den braven man zijn uitvinding als zonde aan te rekenen. Maar geheel onmogelijk zou dit toch. niet zijn, als men nagaat, hoe in den loop der tijden over den bril en het dragen van een bril werd gedacht. Voor menschen van onzen tijd valt het moeilijk, om zich in een andoren gedaeh- tongang te verplaatsen dan dat ieder, die niet volkomen normaal ziet, probeert om bet bestaande tekort aan gezicht-s vermo gen door een bril te verbeteren. Maar een oogarts, Bartiscb, te Dresden, schreef in een boek, dat in 1583 verscheen, dat, zoo als leder Aveet, het dragen van een bril een sleolite gewoonte Is, waarmede men zich de oogen bederft. Hij vond heb van- aan en ik werd mij er van bewust, dal ik bij haar in ongenade was gevallen. Ik ver beeldde mij echter, dat het niet aan mij te zien was, dal dit eenigen indruk op mij maakte. „Ik kan uw weifelen niet begrijpen, mijn heer Grealson. Onder mijn hoede is de toe komst van het kind verzekerd. Ilaar positie bij u moet minstens genomen dubbelzinnig zijn." „Uwe Hoogheid, mijn vrienden en ik zijn wellicht in liet nadeel, omdat wij mannen zijnmaar wij hebben een buishoudster, die een oude gedienstige is uil mijn familie en een voorbeeld van eerbiedAvaardigheid. Ten allen tijde en op allerlei wijze hebbben wij Isobel steeds als een lieve zuster beschouwd. De positie mag dubbelzinnig schijnen voor sommige menschen .Zij, die ons ken nen, ik waag dal te zeggen, zien niets kwaad9 voor het kind in onze voogdij." De Aartshertogin staarde mij aan en ik besefte, dat zij niet gewoon was aan iels anders dan aan een onvoorwaardelijk ge volg-geven aan liaar wenschen. Zij keek mij glimlachend aan. Er was meer dan een zweempje van boosaardigheid in haar lach. „Wie van u drie jonge menschen zal ver liefd op haar worden?" vroeg zij grof. U noemt haar een kind; maar zij is bijna een vrouw en zij is mooi. Zij zal heel mooi wor den." „Uwe Hoogheid," antwoordde ik koel, „dal is iets, waarover wij nog niet gedacht heb ben." De Aartshertogin was boos op mij en zij deed geen moeite om die boosheid te ver bergen. „Mijnheer Grealson," zeide zij, met een wenk tot afscheid, „voor het oogenblik heb ik niets roeer te zeggen," zelf sprekend, dat een mcnscb beter zag aU bij niets, dan wanneer hij wel wat voor zijn oogen beeft, ook al waa dit nog zoo subtiel, helder en dun. Het is toch veel beter, wanneer men twee oogen heeft, en niet vier. Misschien zal iemand denkenNu ja, dat kan die eene oogarts wel gezegd heb ben, maar daarom behoefde dat nog de gangbare meening niet te zijn. En boven dien, het is reeds zoo lang geloden. Best mogelijk, dat men in dien tijd nog niet wijzer was. Maar twee en een halv© eeuw later blijkt men nog nauwelijks iots gevor derd te zijn in waardeering van den bril. Wol moest men toegeven, dat sommige dingen mot een bril wel, doch zonder dat instrument niet onderscheiden konden wor den, maar liet regelmatig gebruik werd nog steedg afgekeurd als een bederf voor dc oogen en als een malle soort aanstel lerij. Dat het dragen van een bril nuttig voor het oog kon zijn beschouwde Beer, een Weenseh professor in de o gheoikun- de, als marktreolame van een brillenma ker. Consevvcerendc werking van een oril waa oven dol, als dat er krukken zouden zijn, die het krom-avorden voorkwamen. En een bedachtzaam Nederlander, dr. Yan Onsenoort, schreef in 1838, dat men niet dan uit groote noodzakelijkheid van don bril moet gebruik maken, en hem niet als mode-artikel of pronkstuk moet beschou- Aven. Zoo zouden onherstelbare oraheSleD veroorzaakt kunnen Avorden. Doycr geeft aardige staaltjes van de heer- schende opvattingen over brill en gebruik uit eigen ervaring; dat is dus reeds in de tweede helft der negentiende eeuw. Een Leidsch opticus beschouwde den hooglee raar als zijn concurrent, kwam op dc poli kliniek een standje maken en vertrok met de woorden: „De toekomst zal leeren, wie van ons beiden het langer uithoudt". Een oppasser, wien een bril voorgehouden werd, riep opgetogen uit: „Ik wist niet, dat de wereld zoo mooi was; wat een kostelijk brilletje 1" Toch was de man niet te be wegen, een bril te gaan dragen. Dat kwam voor iemand van zijn stand niet te pas. Een collega-hoogleeraar liet er zich spottend over uit, dal sedert de komst van Doyer zooveel meer brillen gedragen Averden, met de duidelijke bedoeling, dat deze veel bril len voorschreef bij wijze van reclame. Van iemand, die op jeugdigen leeftijd bril of lorgnet droeg, werd meestal zonder meer aangenomen, dal hij dit alleen deed om de aandacht te trekken of voornaam ie schij nen. Dat het soms werkelijk zoo was, valt moeilijk te ontkennen. Er was toch een tijd, dat een Duilsch officier meende, aan zijn stand te kort te doen. indien hij niet van een monocle voorzien was. Gelukkig is dat alles thans geheel anders geworden. Vroeger had men een dertigtal soorten glazen. Daaruit moest een passend nummer gezocht worden, dikwijls alleen door den patiënt er verschillende te laten probeeren. Ilij kreeg dan den bril. welken hem het best beviel. Thans zijn de rollen omgekeerd. Ilct oog wordt namvkeurig on derzocht en daarbij de bestaande brekings afwijkingen gemeten. Volgens die maten moet nu de opticien een bril maken. Dat alles is in betrekkelijk korten tijd zoo ge komen door het werk van Donders, die daarom niet ten onrechte door Doyer de eigenlijke ontdekker van den bril wordt ge noemd. En hij liecft het zóó gedaan, dat er zoo goed als niets meer le verbeteren over bleef. Zoo is het ook aan hem le danken, dat voor hel maatnemen door alle landen het metrieke stelsel is aanvaard, zoodat overal de brillen op dezelfde wijze kunnen worden voorgeschreven en vervaardigd, ter wijl evenzeer overal de groote verdiensten van Donders worden erkend en gewaar deerd. Door zijn werk is hel arbeidsvermo gen van het menschdom in belangrijke mate toegenomen, misschien wel ver dubbeld. Thans nog een enkel woord over dc tech niek van den bril. Hiervóór gebruikte ik reeds de woorden „bijziend" en „ver-ziend" terwijl 11a het veertigste levensjaar een toe stand optreedt, welke in vele opzichten met vèrziendheid is te vergelijken. Een bijziend oog noemde ik le lang. ITet scherpe beeld van het geziene voorwerp valt dan niet juist op het netvlies, doch even daar vóór. Natuurlijk krijgt men hetzelfde effect, in dien de breking te sterk is. Meer nauwkeu rig drukken wij ons dus uit door te zeggen. Zij draaide mij den rug toe en ik verliet de tentoonstelling,^ HOOFDSTUK II. Ik wandelde naar huis met slechts één gedachte. De Aartshertogin had onder Avoor- den gebracht zeer duidelijke, grove woor den hetgeen ik lot nog toe in mijn brein nauwelijks als een vluchtige gedachte had durven opnemen. Wat dat betreft, had zij mij een goeden dienst bawezen. Zij had een punt aangeroerd, dat noodzakelijk eens goed onder de oogen moest worden gezien. Ik was van plan er nu over te spreken en het af te handelen. Ik wandelde droomend door de drukke straten. Voortaan moe si zelfs die droom voorbij zijn. ik vond Mabane en \rthur alleen en daarvoor was ik zeer dankbaar. Mabane had den gemakkelijken stoel in beslag genomen en rookie zijn grootste pijp. Arthur wandelde rusteloos de kamer op en neer. Blijkbaar hadden zij de gebeurtenis sen van dezen middag besproken, want er volgde een plolselinge stilte, loen ik binnen trad. Zij wachten nieuwsgierig naar hetgeen ik zeggen zou. Ik sloot de deur zorgvuldig achter mij en nam een sigaret uil de doos op latei. „Wat wilde de Aartshertogin?" vroeg Arthur. „Ik zal slraks alles verlelien. Het was eigenlijk hetzelfde, wat de anderen geiden, Ook zij wil Isobel hebben." „Moeien wij haar afstaan?" vroeg Arthur. „Dat zullen wij later bespreken," zei ik. „Ik ben blij, dat jullie beiden bier zijl Er is iels anders, waarover wij het zoo spoedig mogelijk eens moeten worden. Daarover heb ik reeds lang nagedacht." dat het oog met betrekking tot de bestaande brekingsverhoudingen te lang is. Op de zelfde wijze bedoeld, is bet vèr-ziende of ouderdoms-oog te kort. Daar valt het scherpe beeld dus achler het netvlies. Om dat wij niet in staat zijn, het oog willekeu rig langer ol korter te maken, moeten wij de vercisehte hulp dus zoeken in wijziging der brekingsverhoudingen. Als maat van een lens is aangenomen de dioplrie. Wanneer een lens evenwijdige stralen, het zonlicht bijv., zoodanig breekt, dat die stralen op 1 Meter afstands van de lens samen komen, dan heet die lens 1 (lioplrie sterk. Dit is dan een bolle of posi tieve lens. Voor een Holle of negatieve lens moeten wij het zoo uitdrukken, dat door deze evenwijdig invallende stralen zooda nig verspreid worden, dat zij verder loopen, als kwamen zij van een punt, 1 Meier vóór de lens gelegen. Dat punt wordt in beide gevallen ook brandpunt genoemd. Bij een lens van 2 dioplrieën ligt liet brandpunt op 1/2 Meter afstand, bij 1/2 dioptric op 2 Me ter a/stand, enz. Plaatst men twee lenzen voor elkaar, dan is dc gezamenlijke werking gelijk aan die van één lens, waarvan het getal dioplrieën wordt uitgedrukt door de sterkte der twee lenzen bij elkaar op le feilen. Twee lenzen, ieder van 1 dioptric positief, werken samen als een lens van 2 D. Is de eene lens 1 D en de andere 1 D, dan heffen zij eikaars werking op. Wanneer nu de brekende media van liet oog een tekort ot een te veel aan breking bczillen, dan kan dit dus ook verholpen worden door een positie! of negatief glas er aan loe te voegen. Een bijziend oog breekt te sterk; welnu, wij behoeven slechts te be palen, hoeveel dc overtollige sterkte is, dan ltan een glas, dal hetzelfde getal dioplrieën, maar nu negatief, heeft, de zaak in orde maken. Een bijziende krijgt derhalve een hol-geslepen glas. De vèr-ziende krijgt daarentegen een holle lens. De sterkste glazen zijn noodig, wanneer bij grauwe staar de ooglens door een operatie verwijderd is. Dan komt men lot 10, 12 ot nog meer dioplrieën. Veel moeilijker wordt liet, wanneer liet gebrek in breking niet gelijkmatig in alle richtingen beslaat; maar wanneer het oog een ongelijkmatige kromming vertoont, liet zoogenaamde astigmatjsme. Dan moet ook de bril in dc eene richting anders breken dan in de andere. Maar de techniek be- heerscht ook dit vraagstuk llians ten volle; alweer mogen wij zeggen: dank zij Don ders. Wij mogen dan ook nu veilig zeggen, dat ieder oog den bril kan krijgen, welke er voor past. Maar uit het gezegde zal wel duidelijk geworden zijn, dat men niet in slaat is, zijn eigen bril uil te zoeken, doch dal deze eerst na behoorlijk onderzoek door den oogarts kan worden voorgeschreven. Er komen loeh nog vele omstandigheden bij te pas. welke hier onmogelijk alle behandeld kunnen worden. Zou men zich vergenoegen met een zelf uitgezochte, ot toevallig in zijn bezit gekomen bril (bijv. een atleggertje van een kennis of familielid), dan zou de waar schuwing van Van Onsenoort op haar plaats zijn, dat men aan zijn oogen inder daad belangrijke schade zou kunnen ver oorzaken. H. A. S. HAAGSCHE RECHTBANK. Veroordeeld zijn M. H., arbeider cn G. C. de B., koopman, beiden uit T e r-A a r. wegens openbare schennis der eerbaarheid, tot f 20 boete subs. 20 dagen hechtenis. De derde bekl. In deze zaak G. de B., arbeider le Ter-Aar, werd vrijgesproken. P. J. W. E., schipper in Den Haag, gede tineerd, wegens diefstal van twee rijwielen te S t o m p w ij k, lol 6 maanden gevan- ARNHEMSCH GERECHTSHOF. Het drama te Valkenswaard. Dit gerechtshof heeft uitspraak gedaan in de strafzaak tegen C. P. de Weit, huis- vrouAv van M. Desmet, wegens medeplich tigheid aan pogiDg tot moord op haar echt genoot. Er bestond voor deze uitspraak veel be langstelling, vooral a-.an de zijde der juris ten. „Met betrekking tot Isobel?" riep Ar thur uit. ..Met betrekking lol Isobel." Zij waren beiden vol aandacht. Dc uit drukking in Mabahes gezicht was nietszeg gend. Arthur daarentegen was zichtbaar zenuwachtig. Ik geloof, dat hij voelde, Avat ik wikte zeggen. ..Isobel was, toen zij meer dan een jaar geleden bij ons kwam, een kind. Hel was misschien een gewaagde onderneming, om haar hier le brengen, en toch ben ik ge neigd gelooven, dat het in de gegeven om standigheden hel besie voor haar was en van een anderen kant bekeken, uitmun t-end voor onsl" „Uitmuntend! O, bet is A*oor ons een ver bazend groote verandering geweest!" riep Arthur uit. „Ik zie, dat je mij begrijpt," stemde ik loe. „Haar komst hier heeft ons flinker ge maakt. De veranderingen, die wij in onze levenswijze hebben moeien brengen, zijn ons ten goede gekomen. Ik ben bang, dal Allan en ik ons hebben laten gaan naar een eenigszins doelloos soort van beslaan en ons Averk begon daaronder te lijden en daarvan de kenleekenen te dragen. De komst van Isobel heeft dat alles veranderd. Jij, Allan, weet, dat je nooit beter werk hebt afgele verd dan gedurende bet laal-sle jaar. Jouw portret van haar was een-inspiratie. Eenige van je kleinere studies laten een talent zien, dat iedereen heeft verbaasd, behalve Arthur en mij, die wisten, wat je kunt, wan neer jij je er voor zet. Ook ik heb meer suc ces gehad. Ik heb beter en meer werk afge leverd. Ben jij het tot zoover met mij eens, Allan?" „Ér is geen twijfel aan," zei Mabane lang ham, ia hier sinds de komst van het Het Hof memoreerde in zijn z*er uïtvoe, lig V0):nis, allereerst de feiten -zan hei pro ces, hoe beklaagde a-oor de rechtbank te Den Bosch aanvankelijk werd vriigc^prtj. ken, hoe de officier van juatrice in oppèl kAvam met het resultaat, dat het gerechts hof te Den Bosch haar veroordeelde tot vier. jaar gevangenisstraf, doch dat bekl. hier- tegen cassatie aanteekende, waarna de Hooge Raad toen de zaak voor een nieuwe behandeling verwees naar het gerechtshof ie Arnhem. Vervolgens releveerde het Hof den in houd van de verklaringen van do beklaag de, van de getuigen cn de deskundigen, «ooals die voor dit Hof, voor de rechtbank en voor den rechter-commissaris zijn afge legd, om dan te beslissen, dat de beklaagde" VOO-* het Hof Avel in vele opzichten op haar vroegere verklaringen is teruggekomen, doch daarvoor geen aannemelijke redenen heeft opgegeven, zoodat deze verklaringen haar volle kracht blijven behouden en dez© dus door het hof voor dc constructie van bet bewijs worden gebruikt. Daarna wordt aangegeven, dat door die bewijsmiddelen het Hof wettig en overtuigend bewezen acht, dat bekl. Kcrsscmackers voor den bekenden door hem op Desmet gepleegden moordaanslag het middel heeft verschaft, doordat zij, terwijl zij Avisb, na alles wat er tussehen haar en K. was gesproken, dab deze voornemens was, haar echtgenoot van het leven te berooven, het pistool daartoe aan K. heeft doen overhandigen, welk feit door het Hof Avordt gequalificeerd als ine- depüehtighcid aan poging tot moord. Het Hof veroordeelde haar deswege t<>ï een gc\:angenisstraf van drie jaar onder af trek der totale preventieve hechtenis, ëll met last tot haar gevangenhouding. Nadat de president de beklaagde hacf meegedeeld, dat er gelegenheid bestaat önï cassatie aan te leekenen, vroeg hij haar of zij nog wat te zeggen had. Beklaagdo ,,Tk bcD onschuldig". De president: ,,Dan kunt u vertrekken". AMSTERDAMSCH GERECHTSHOF. Een boete van f 28,495.50. In September 1922 werd in dc hoofdstad een chauffeur aangehouden, die in zijn auto een groote hoeveelheid spiritus ongedektl vervoerde. Dc zesde kamer dezer rechtbank hcefH dezen chauffeur en de eigenaars van den automobiel onlangs tc dier zake oTiUlngeii van rechtsvervolging. Het Gerechtshof deed thans uitspraak ifl deze zaak cn veroordeelde den chauffeur, wegens ongedekt vervoer van gedistilleerd tok be4,a!mg van een boet-e van f 28.495.50,; subs, een ruaand hechtenis. De rijks advo caat, mr. Asser, had in tweede instantie tegen ieder der bekl. oplegging geëischti van een boete van f28.495.50. De advocaat- generaal, mr. baron Harinxma thoe Sloo- ten, had ceu vervangende hechtenis vau zes maanden gerequireerd. De eigenaars van den auto werden van reehtsveiwolgïng cmtslagcn, hoofdzakelijk, omdat dit onge dekt vervoer niet in direct verband stond met hun bedrijf. GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH. De steenkolendiefstal te Roermond. De vroegere depothouder F. E. van dé Ncd. Spoorwegen, te Roermond, door de rechtbank veroordeeld ter zake van dief stal van een Avagon steenkolen, lot één jaat, én zes maanden gevangenisstraf, is in hoó- ger beroep door het Gerechtshof te 's-Her- togcnbosch conform den eisch vrijgespro ken. UTRECHTSCHE RECHTBANK. Verduistering. Deze rechtbank veroordeelde mr. J. X. Rosenveldt, advocaat en procureur fc'é Utrecht, tot negen maanden gevangenis- straf met aftrek van het voorarrest, we gens het plegen van verduistering van 5 ai 6 duizend gulden. De eisch Avas één jaar én drie maanden, met aftrek van het voor arrest. De verdediger, mr. T. Muller Massis, ui6 Amsterdam, had vrijspraak gepleit. Mr. Rosenveldt zal an dit A'onnis in hoó- ger beroep gaan cn voor het gerechtshof té Amsterdam Avederom door mr. Muiter Ma8- sis verdedigd worden. kind een geheel andere geest gekomen. Door den omgang met haar zijn wij er op vooruit gegaan." „Ik ben blij, dat je dal op prijs stelt, Allan. Dit soort van dingen is moeilijk on-t der woorden le brengen; maar ik geloof# dat jullie wel begrijpt wal ik bedoel. Wij hebben haar moeten bezig houden en daar door is er een eenvoudigere en betere smaak bij ons ontwikkeld. Wij hebben veel moe ten opgeven en ook veel vrienden, zondeï wie wij nu beter af zijn." „Dat is alles waar. Arnold," gaf Mabane toe. terwijl hij de asch uit zijn pijp klopte. „Wij hebben de café chantartts vaarwel gezegd voor de theaters en onze vervelende Zondagen, gevolgd door een avond op de; Club, prijsgegeven voor opwekkende da gen buiten, zeer gezellige dagen. Wij zijn er op vooruit gegaan, Arnold. Dat geel ik toe. Nu, ga verder, met hetgeen je 'te vertellen hebt. Ik veronderstel, dat dit een inleiding is geAveest tot iels anders." 1 Toch aarzelde ik, want mijn taak was niet gemakkelijk, en Arthur, die een verve lende stilte bewaarde, keek mij voortdurend aan. 5 „Het was een kind," zei ik eindelijk/ „dat bij ons kwam. Nu Is zij een vrouw.'1 Arthur kon zich niet langer stil houden, Op zijn wangen was een rose tint zichV baar, als bij een meisje, maar de hartstocht" in zijn stem was de hartstocht van man. „Jij denkt er toch niet aan, Arnold jij zult toch niet zoo gek zijn, om haar (u tc staan aan een van dat volk?,'- riep hu uil. „Het zijn haar vi)andenu aikmw" Daarvan fcej) ik ieker," (Word* vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 10