Jacht op een Aap. FEUILLETON. EEN CHINEESGHE FEESTPARTIJ. Naar het Engelsoh van J. Thorne. Vrij bewerkt dooc C. Ik was een heel tevreden aapje, dat met mijn lieven, ouden baas door het land trok, totdat op zekeren dag een onaangename gebeurtenis daarin verandering braoht. Een heer, mijnheer Van Hasselt heette hij, kwam bij mijn baas en vroeg hem, ol hij mij wilde verkoopen. Mijnheer Van Hasselt wilde zijn zoontje Dick een aap op zijn verjaardag geven. Hij vond, dat ik daarvoor heel geschikt wae. Ik dacht er anders over, doch dat scheen er niet op aan te komen. Diok werd pas tien jaar en was een voel te jonge baas voor mij. Den volgenden morgen kwam Dick mij tegen elf uur halen. Ilc maakte mij daar niet druk over, omdat ik mij stellig voor genomen bad, zoo spoedig mogelijk weer naar huis terug te keeren. Hij nam mij aan den ketting mee en ik liep rustig met hem over straat, tenvijl hij mij voortdu rend vriendelijk toesprak. Na een i gen tijd ging hij met mij een hek )in. Wij kwamen in een grooten tuin. In het midden daarvan stond een vierkant huls. Mevrouw vüd Hasselt ik hoorde later 'pas, dat zij het was zat onder een boom te lezen. Toen zij ons zag, riep rij: „Breng hem ©ens hier, Diok! Ik wil hem graag zien.'* Wij sprongen nu naar haar too en Dick zei: „Salueer P* Cc salueerde dus. Daarop zei hij: ..Geef mijn moeder een hand En ik gaf de dame een hand. Ik was werkelijk heel gehoorzaam. Maar nu. ging ik lusteloos zitten. Zij pro. I beerden mij wat op t© vroolijken cloor mij inootjes en allerlei lekkernijen te geven. 'Maar niets hielp: ik bleef even treurig en ,in elkaar gedoken zitten somber staarde ik voor mij uit. „Wat is bij gehoorzaam cn bedaard!" zei mevrouw van Hasselt-, „maar wat kijkt hij treurig!" „Kom Jim. Jimmy! Kijk eens wat- vroo- 1 i.iker J" zei Dick nu. Dat was ik editor niet van plan en ik dacht: „Vooreerst geen grappen later zullen jullie wel merken, dat ik beelemaal geen saaie aap be-n." Daarop stromocldo ik naar mevrouw Van Hasselt, keek baar smeekend aan en legd cén band op mijn ketting. Dit beteekent natuurlijk, dat ik haar ver zocht, mij van mijn ketting te bevrijden. Zij begreep mij dadelijk en zei: „Doe hem den ketting maar af, Dick. Hij heeft dien niet graag aan." „Maar zou hij dan niet wegloopen, Moe der?" vroeg Dick nu. Wegloopen? Wel, hij kan nauwelijks rechtop zitten, de arme baas." Dick bevrijdde mij dus van mijn afschu- wolijken ketting, waarvan ik nooit gehou den hob en die altijd mijn pleaier bederft. Ik voolde mij nu weer vrij en gereed mij uit de voeten te maken, soodra de gelegen heid daartoe zich aanbood. Even later kwam Frans, de tuinman, voorbij met eenige rijpe perziken in een mandje en terwijl alle drie bezig waren de vruchten te bewonderen, maakte ik mij lm-istig uit dc voeten. De voordeur van het tiuis stond open en ik sprong dus naar binnen. Wat een mooie gelegenheid was 't daar om het een of an der prettig spelletje te doeneen groove, vierkante ruimte, die veel op een kamer geleek, met een massa dingen om onderst boven cn in stukken te gooien. Het eerst sprong ik op don kapstok. Daar zag ik een mooien hoed. Ik trok de bloemen er af, gooide die in het rond, stak mijn hand door den bol en slingerde hem daarna door de luohfc. Vervolgens noin ik een strooien hoed on* derhanden. Ik scheurde hem aan reepen. Dat gaf een grappig, ritselend geluid. Ik wilde wel, dat er nog meer hoeden aap den -kapstok hingen helaas, het waren er maar tweeToen troostte ik mij door twee jon- genspelton aan flarden te scheuren. Daarna ontdekt© ik een groote goudvis- schertkom. Da* was iet3 voer mijIk sprong er heen en begon te visschen. Juist had ik er drie gevangen, toen Dick en zijn moeder verschenen. Uit angst, dat ze mij zouden grijpen, vluchtte ik achter de goud- visschenkom, maar ik had zóó'o vaart, dat de kom met een vreeselïjk geplas en gerin kel op den grond viel. Eefc was eonigl Dick stond er bij en gilde. „O Moeder!" En mevrouw Van Hasselt riep verschrikt* „Pak hem, Dickpak hem dan toch Nu ontstond er een heerlijke jachtpartij. Dick-* en ik holden elkaar in het rond ach terna. Soms liet rk hem vlak bij mij bomen om dan op het onverwachtst weer weg to springen. Terwijl ik over een vaas met bloemen sprong, sloeg mijn staart er tegen sleepte de bloemen mee en do vaas viel in stekken op den grond. Nu hoorde ik mevrouw Van Hasselt roe pen: „Mijn mooie kristallen vaas ook al Midden in het tumult kwamen mijnheel Van Hasselt, Anton en Fred thuis. Dó beide iaatsteD waren Dick's broertjes. Zij waren ouder dan hij. „Jacht op een aap!?" riepen zij. ,,Dat 's leuk!" Maar terwijl zij dit zeiden, sprong ik over de trapleuning naar boven en ging ja, waarheen? Dat wist niemand: ik zelf wel het allerminst. Mijnheer van Hasselt, de drie jongen* en Frans zaten mij nu achterna cn ieder was er zeker van, dat hij mij in een andere richting had zien epringen. Alle kamers boven werden doorgezocht maar nergens vondon zij een aap. Kastel cn Iaden werden onderstboven gebaald, maar geen Jira. Wat een leuk© grap was dat! Het leven en de verwarring, welke die twee mannen cn drie jongens maakten, waren eenig. Maar eindelijk had één van allen een goeden "uva] cn zei: „Hij ral het raam uitgesprongenzijn Dick beweerde wel „Geen raam staat hoog genoeg open Maar toch was het zoo Ik zat verscholen ia bet klimop, maar vond het nu toch ge raden, mijn tocht weer voorl te zeilen. Ik k!om dus vlug naar het dak en zat daar rustig aJ te wachten op de dingen, die ko men zouden. Iedereen rond© nu naar den tuin, waar de. jaoht werd voortgezet. Op eens riep Frans „Kijk, daar zit de schavuit! Op hot dak!" Allen keken naar boven en zagen mij parmantig op hot hoogste puntje van be* dak zitten. Fred nam een steen en wierp dien naa? rryj, maar natuurlijk raakte hij mii niet Jongens kunnen nu eenmaal niet goed mik ken. Maar ik vatte befc als een uitdaging op en riep van boven „Als hot een steénen-gevecht wordt, oen ik iullie maD Vlug nam ik een mooie, rood© pan van hel dak en wieip er Fred mee Die kwam aanToen ging ik aan het werk en slinger de de ééne pan vóór en de ander© na naar beneden. Het was een leuk, opwindend werk en ik gunde mij den tijd niet naar beneden te kijken om te zien, wat er eigen lijk gebeurde, totdat ik alle pannen in mijn omgeving omlaag geslingerd had. Toen ik eindelijk eens keek, was ik heef verbaasd, want ik zag niemand meer. De „Wat is 'thier heerlijk koel", zen Jo be- (hagelijk, toen ze van den zonnigen tuin in ■de salon kwam, waar slechts een flauwe [lichtschemering door de gesloten deurgor dijnen. naar binnen drong. Met 'n diepe zucht liet zij zich achterover fep den divan glijden en lag zoo een tijdje tong te staren naar 't stucadoorwerk van [het plafond. Maar al spoedig verveelde haar die luie (houding en ze richtte zich wat meer over eind. Nu zat zij met het gezicht naar de Igroote glazen kast die in een hoek van de fealoD geplaatst was en waarin vaders ver zameling prijkte van echt ehineeech porce- Tein. Al wel honderd maal had zij ze bekeken, Idie twintig chineescbe dames, gekleed in 'n Vreemdsoortige japon en een wijde, ge bloemde mantol er ov^r. Die stonden in een balven kring geschaard om een wijde urn hen een massa kleine bordjes, dio grillig jchenen dooréén geworpen. En in den linkschon hoek zat in elkander Jidoken een leelijke oude toovcnaar met tzwarte haarvlecht en knevel, en in de fchterhand een tooverroedc. Wat een fijn poroeleio, je bon er bijna doorheen zien en die poppen stonden daar zoo vif en frisch dat bet wel scheen alsof ze leefden. „Of ze leefden Ja 't leek werkelijk als of daar in één van die beelden beweging kwam Het was zoo die eene met de zilver witte mantel vol rozenfiguren, wendde zich tot haar buurdame en nog eer Jo van ha-è verbazing bekomen was, zei ze met een hoog, zangerig stemmetje: ,Zeg Tjila, heb je 't opgemerkt dat de meester en mees teres zijn uitgegaan Nu kunnen we er een beerlijken middag van nemen, boor!" „Ssst", fluisterde Tjila' verschikt, „bun dochtertje zit daar op den divan, ze mocht ons eens verklappen „Kom Tjiel, maak je niet ongerust voor niemendal", lachte die van de lila-mantel, „kijk us, ze slaapt als een roos". ,Dat heb je leelijk mis", dacht Jo, dié moeite had om haar lachen te verbergen. Tjila wierp een onderzoekenden blik naar den divan, „ja hoor, je hebt. gelijk, Woelie, zeide ze met merkbare verlichting. „Hoe ra, nu gaan we feest vieren!" riep een derde pop dio heelemaal in 't rood was, met hier en daar een fijn gouden stipje er op. ,,Ha Jolo", doe je ook mee? riep Woe lie verheugd, „komaan, nu zullen we eecs dansen En de twee bij de armen pakkend, sprong ze met haar de kast door, al maar roepend „We zijn vrij! Hoera! Nu zijn we cmz' eigen baas!" „Au, je trapt mc op m'n t-eonea, zei één der zeventien dametjes welke nog in den kring stonden, en ze zette een pijnlijk ge zicht. „Ach Molica, wat spijt mij daV\ riep Woelie berouwvol, „ik ben ook veel te wild geweest." ,,'t Is al over", zei Molica, opeens weer opgeruimd. „Zou Jo heuacb slapen vroeg een vijfde. „Ik vertrouw het nog niet recht", voeg- de een zesde er achterdochtig aan too. „Och jelui zeurpieten", riep Woelie met- 'n tikje wrevel in haar stem, „zie je dan niet dat ze haar oogen dicht heeft?" „Wel ja, 'r oogen zijn dicht", zeide Tjila geruststellend. „Niet waar, sprak Jo in zich zelf, „ze staan op een kier." „Vooruit, we wagen 't er maar op", deed Jolo bazig. „Dan doe ik ook mee", riep een zevend* terwijl zij naar voren stapte. „Ik ook, ik ook!" klonk bet nu van alü kanten. „Mooi zoo, als jelui allen mee doet, zub len we zeker pret hebben", lachte Woelie. „Mogen wij ook mee doen 1 Toe, doe eens open, zeg; wij zijn Castra en Gallic." Dit riepen twee stemmetjes welke Jo tos schenen van héél dichtbij te komen, en toe kijkend, zag ze twee poppetjes langs ziel hoen gaan. (Wordt vervolgd). v V J. t

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 14