Hector. De Volle Waarheid. L FEUILLETON. N.~ HET PRUTTELKIND. Het -was mi nog warmer geworden en alle boomen hadden bladeren gekregen. Dc vogels zwngeai en alle* woe in voile zo- merpracht. ^Kijfcl" zed de troteabe korenaar (ik zei immers, dat zij nu een korenaar gewor den was) op zekeren dag tegen haar lot genoot. ^Je hebt groot gelijk gehad. Ik ben al lang niet meer zoo groen, als ik ge weest ben. Ik word zelfs beelemaal geel maar geel is de kleur van bet goud en ik heb er niets op tegen om op goud te ge- hjkom" „Je aalt gauw rijp zijn5', «ei haar weiendia. j.^n wat gebeurt er don?" „Daai komt de maaimaobme en maalt ,je at" „Maar dat wói ik niefel" aei de trotsohe (korenaar warooatwaorddgd. „Afmaaien laat ik me niet!" j Doch bet kwam weer precies zoo uit, als de wijze korenaar gezegd had. Kort daar- <na verscheen de maa/imachine op den ak- acer, reed 'been en weer door het koron, zoodat alle aren door do groote messen af- jgesneden werden. Gelukkig gebeurd - t t«óó, dat zij er maar heel even ie tg van joelden. De trotsche korenaar was echter fceel boos. „Ik draag de Meur van het goud", zei mj, „en ze hebben mij durven afsnijden, tik aou wel eens willen weten, wat er ver der met mij gebeuren gaat." Het afgemaaide konen werd daarna in behoeven gebonden en toen het in de zon gedroogd was, in eem wagen natw de schuur feereden. Nu brak er een drukke tijd aan. De boe tin, haar dochters en de meiden begonnen too hard te koken en te bakken, als ze toaar konden. rJ>e dorsdbecs komen", zeiden zij, ,,en iwe moeten zorgen, dat wij genoeg eten Voor hen böfcben." Zij bakten en kookten, totdat de kelder nol was. Nauwelijks waren zij er mee 'klaar, of de dorschers kwamen met de Jdorschmachóne, die rood geverfd was en jpuHende en ratelende geluiden maakte. 5>e trotsche korenaar werd ook gedorsoht, jba dus van al haar graankorrels ontdaan. Zc raakte er heelennal door buiten adem. „D» rien er net udt als it eerst", zei rij. „Wat ben ik toch voornaam geworden, !want eerst bestond ik maar uit één korrel tje en nu uit wel vijftig." Toen de korrels in een zak verdwenen, hoven zij gelukkig bij elkaar, en boe ze ook feeschud werden, bet deerde Itaar nu niets sneer, zoo trotsoh was ze op al haar kor- »els. 25} hadden nog niet lang in den zak ge legen, of er gebeurde weer wat. Op een tnorgen zei de boerin dezelfde, op wier graanzolder het korreltje baar eerste jeugd gesleten had tegen haar zoon: „Neem dezen zak graan mee naar den molen, Kees. Ik wH er brood en een taart ttan bakken." Kees tilde den, zak due op, zwaaide hem over den schouder, bracht bem naar den molen zei, dat hij er maar even op wilde wachtcar, totdat het graan gemalen was. „Gemalen!" riep het trotsche graan uit." „We worden gemalen! ik hoop, dat het prettig is. Laten we vooral bij elkaar blijven." Zij bleven bij elkaar, maar prottig was het beelemaal niet: in oen trechter ge stort en daarna tussohon twee steenen tot lijn poeder gemalen te worden. ,,'t Is mooi meel," zei do molenaar, ter wijl hij het tussohen zijn vingers wreef. „Meel!" herhaalde het graan, dat nu geen graan meer was. „Nu ben ik meel ge worden en nog veel mooier. Wat ben ik prachtig wit !Ik ben toch nog liever wit Ajlt) geel of groen, 'k Zou wel eens willen weten, waar mijn wijze vriendin gebleven is en of ze even mooi wit is als ik." Doch het wijze graan en liaar familie wa ren naar den hooizolder gebracht-, om la ter als zaaikoren dienst te doen. Nu werd de zak met meel door Kees weer naar d© boerderij gebracht en ging de boerin er een taart van bakken. Zij klutste eieren, boter en suiker in een groo te kom mot het meel door elkaar „Nu bevind ik mij in edel gezelschap", zei het meel. „Eieren en boter hebben de kleur van goud ©n suiker lijkt wel op zil ver en diamanten. Dat is goed gezelschap voor mij." „Het beslag riet ©r moei uit," zeiden Jan en Joop, de jongste kinderen der boerin. Ze kwamen altijd graag eens kij ken, als Moeder aan het bakken was. Daarna werd het in een vorm gegoten en in den oven gezét. Daar was het alles behalve prettig en gloeiend heet. ,.Als de boerin niet telkens naar mij gekeken had, geloof ik stellig, dat ik verbrand zou rijn,'? zei het later. Eindelijk werd het uit tien oven gehaald. „O! Wat een prachtig© taart-1" riepen 'de kinderen uit. „Een taart ben ik nuzei het trotsche ding, maar o, wat werd het bang voor al die open kindermonden"Wat- hadden ze daar een scherpe, witte dingen m! De boerin zette de taart nu op een koele plaats en den volgenden dag, toen Joop jarig was, kwam zij op de keurig gedekte tafel te staan. Aller oogen waren nu op haar gericht. O, wat was zij nu trot-sch! 't GraarikorréT- tje had nooit gedacht, dat het 't, nog eens zóó ver zou brengen in do wereld en juist t-oen rij hierover nadacht, voelde de ta^rfc een afschuwelijke pijn in de zij. Een scherp voorwerp werd er in gestoken. De taart werd aan stukken gesneden en deze zagen elk een rooden mond me»t scherpe, witte tanden op zich al komen. „Laeve helpwilde rij juist zeggen. Maar zij kwam niet verder dan ..Lie" en hot walgend oogenblik had Joop haar opgegoten. Dat was het einde van het trotsche graankorreltje. Hcc is van onzen kleinen Broer Een trouwe kameraad. Hij mag steeds aan den ketting mee, AU Broer naar school toe gaat. Hij loopt, dan trotsch met Broertje me» En blaft Wat zeg j- er van, Dab ik mijn eigen kleinen baas Naar school toe brengen kan? En Broer voelt ziah een heele Piet. Nu Hector naast hem stapt-, Als iemand Broer soms kwaad wou doen, Geloof maar, dat Hec 't snapt. Dan gaat zijn kop de hoogte in En blaft hij luid: Waf, waf! Wie 't kleine baasje kwaad wil doen. Die krijgt van Hector straf! TRUÜS SALOMONS. door C. H. Jaap Hoevers woonde met zijn moeder en drie kleine zusjes in de Tulpstraat. Zij had den een aardig huisje, dat er altijd even netjes en gezellig uitzag met de vroolijke, roode geraniums voor de ramen. Jaap's va der was een paar jaar geleden gestorven en nu moest Moeder met wasschen den kosl voor het gezin verdienen. Gelukkig was zk goed gezond en kon zij het best volhouden Op een middag zei Moeder tegen Jaap: „Kom je vanmiddag dadelijk uit school thuis, Jaap? Ik moet de wasch bij mevrouw van Waveren vóór 't donker bezorgen er. vóór vier uur, als de kinderen nog op school zijn, ben ik er niet mee klaar. Kan ik dut op je rekenen en ga je niet schaatsenrii den?" „Ja, Moeder," antwoordde Jaap zonder zich ook maar één oogenblik te bedenken, „rekeht u daar maar gerust op." Jaap was er niet weinig trotsch op, dal Moeder sprak van „op hem rekenen." Moe der begon hem meer en meer als „groot" te bschouwen en dat beviel onzen Jaap wat best. Vlug liep hij nu naar school. Jongens wat was het koudl 't Was net. alsof je han den in je zak nog niet warm wilden worden, 't Vroor dan ook geducht en den vorigen middag bad Jaap wat fijn schaatsen gere den op de schaatsen, die hij van oom Piet op zijn verjaardag gekregen had. Maar nu had hij beloofd om vier uur da delijk thuis te komen en zijn schaatsen dus maar thuis gelaten. Wel jammer, maar mor gén kwam er weer een dag en Moeder re kende immers op hem I Vóór'schopltijd waren de jongens al opge wonden van de ijspret, die hun om vier uur door FRANCINE. (Slof). -4 Met een kleur van pieizier keek Suze 4ante aan, die haar lachend toeknikte. Den anderen dag, toen Suze aan het boodschappen doen was, kwam er een tele gram van Suze's huis. Tante schrok. Met bevende vingers maak te zij het open. „Moedor ernstig ziek. Kom dadelijk thuis", stond er. Even dacht juffrouw Marks na. Toen was haar plan gemaakt. Neen zijn zou Suze niet alleen laten gaan. Toen Suze thuis kwam stond er reeds een handkoffer voor hen ge pakt Voorzichtig deelde juffrouw Marks haar bet slechte nieuws mee. Suze baadde in haar tranen. f uOi gnikte zij", door mijn eigen schuld moest ik van huis en nu moet ik zóó weer thuis komen." Kalm legde tante haar de hand op het 'hoofd. „Luister Suze", zei ze, ,,'t is wel erg naar dat moeder ziek is, maar nu wil jij immers ook al je best doen om moeder te helpen?" Toen vertelde tanle haar dat zij met haar mee zou gaan. Nog dien zelfden dag gingen zij. Karei was aan het station. Met elkën trein was hij gaan zien of zijn zusje niet mee kwam. Hij vertelde aan juffrouw Marks dat het heerlijk was dat zij meekwam. Moeder was wel erg ziek, maar kon bij een zorg vuldige verpleging best beter worden had dokter gezegd. „En daarom komen nu Suze en ik samen zorgen", zei juffrouw Marks. Twijfelachtig keek Karei naar Suze. Zou zij ook mee kunnen helpen Suze zag het wel, maar gaf hem loch niet, zooals zij vroeger zou gedaan hebben een van haar booze blikken. Toen zij thuis kwamen, mocht Suze maar heel even bij moeder. Maar moeder had haar toegelachen en gefluisterd: „'k Ben blij dat je, er; £ent, kkicl/v v - v 1 Dat waren angstige dagen. Gelukkig dat tante er was dacht Suze dikwijls. Gewillig deed zij alles wat haar gezegd werd, en zij was bepaald vindingrijk om kleine zus af te leiden en bezig te houden als zij naar moeder wilde. Toen kwam de dag dat dokter moeder bui len gevaar verklaarde. Nu mocht Suze af en toe eens bij moeder komen praten en ook kleine zus mocht wel eens even binnenko men. Na een paar weken werd moeder voor 't eerst weer door vader de huiskamer bin nen geleid. Allen zetfe zich om de feestelijk versierde tafel. Suze zat. naast moeder. „Nu ga ik jachtjes aan mijn koffer weer eens pakken", zei tante. „Gaat Suze dan weer mee?" vroeg Karei. Suze keek van tante naar moeder en van moeder naar tante. „Neen hoor", zei moeder, terwijl zij Suze naar zich toetrok, wij kunnen onze Suze niet meer missen, van nu voortaan wil zij ons „zonnestraaltje" zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 18