VODR DE JEUGD f IE-IDSCH DAGBLAD No. 8. Zaterdag 23 Februari. Anno 1924 O.*. De Geschiedenis van het Trotsche Graankorreije. «V» 4 Naar het Engelsch VAN BURNETT. Vrij bewerkt door C. H. Er was eens een klein, trotsch graankor- reltje. Het eerste, wat het zich herinneren kon, was dat het met heel veel andere graankcrr eitjes iu een zak op een. graan zolder woonde. Het was heel donker in dien zak en geen der korrels kon zich' bewegen, zoodat zij niet anders doen konden dan praten en denken. Het trotsche graankor- reitje babbelde heel wat, maar dacht niet veel na, terwijl haar buurvrouw juist veel nadacht en alleen sprak, als haar iets ge- yiaagd werd. „Waarom moeten wc hier toch zoo lang blijven en niets doen vroeg het trotsche graankorreltje op zekeren dag. „Dat weet ik niet", antwoordde haar buurvrouw, de wijze graankorrel. „Daar kan ik geen antwooid op geven. Doe liever cc a andere vraag." „Waarom kan ik niet zingen, zooals do rogels, dié tusachen het dak hun nest bou- ven? Ik zou veel liever willen zingen dan bier altijd in donker te moeten liggen." „Omdat je geen zangstem hebt", luidde heb antwoord. „Maar waarom heb ik geen zangstem 1" Vroeg het trotsche graankorreltje nu boos. De wijze graankorrel dacht eenige ©ogen blikken na. Eindelijk antwoordde zij „Omdat in je lichaam geen plaats is voor een zangstem." „Iedereen is gelukkiger dan ik", bromde het trotsche graankorreltje. „De vogels kun nen vliegen en zingen, de kinderen spelen en roepen. Ik word er dikwijls moe van. Er zijn twee kleine jongens, die mc nog eens doof zullen maken." „O, ik weet, wie je bedoelt", antwoord de de wijze graankorrel. „En 'tis waar: druk zijn ze. Zij hceten Jan en Joop. Er Er is een dunno plek aan dezen kant van den zak., daar heb ik wel eens door gezien. Ze zijn geen oogenblik stil, Ik ben dan. maar reel liever een graankorrel dan oen jon- Eenige weken later bad er iets heei ge wichtigs plaats. Yroeg in den morgen kwa men er een man en een jongen op den hooizolder, die den graanzak optilden, waarop alle korrels door elkaar rolden. „Wat gebeurt er?" vroeg het trotsche graankorreltje. „Wie waagt het ons te sto ren „Stl" fluisterde de wijze graankorrel. „Als ik er goed over nadenk, herinner ik mij van één mijner familieleden, dat zij ge raaid werd." „Wat is dat: gezaaid"' „Id de aarde gestopt"., luidde het ant woord. „In de aarde gestoptIV' riep het trot- éche graanborre.ltje hevig verontwaardigd ruit. „Nee, dat wil ik niet! Ik wil niet ge haaid wordenHoe durven ze dat met mij te doen"? Dan blijf ik nog liever mijn hcele leven in dezen zak!" Nauwelijks had zij dit. echter gezegd, ot dj verhuisde met de wijze graankorrel en rele .andere lotgenooten naar een andere 'donkere plaate. O, wat werd zü toen yree- selijk boosDe boer hoorde haar gemop per ni it. Dooh al had hij het gehoord, dan zou hij er zich nog niet aan gestoord heb ben: 't was immers een graankorrel, die gezaaid moest worden. In don zak, dien de boer om zijn middel geboden luid, ging zij naar den aker. Dez? was reeds omgeploegd en rook heerlijk naar versebe aarde. De lucht was diep blauw en het was mooi zonnig weer. „Ja, ja!" zei de wijze graankorrel. ,,ïk heb meermalen hoeren vertellen, dat wij <jI» een dag als dezen in hel vroege voor jaar gezaaid worden." „Ik zou den man wel eens willen zien, die het wagen durft, mij te zaaien." zei het trotsche graankorreltje. Op hetzelfde oogenblik stak de boer zijn stevige, bruine hand in den zak en wierp hoar con eind weg. Zij kwam op oen vette aardkluit tcreyht. dio verwarmd was door de zon. Ze was heelemaal buiten adem cn duizelig in dé eerste oogenbïikken, doch na eenige secon den. begon zij zich al weer wat. beter te voe len en kon zij r.iet nalaten hoewel zij nog altijd heel boos W3s eens om zich been te kijken om te zien, of er ook iemand in de buurt as, met wie zij een praatje kon maken. Toen zij echter niemand zag, begon Z3 in zichzelf tc mopperen: „?t Is een schande, dat ze mij alleen zoö ▼ei- weg gooien Potscling hoorde zij echter een* bekende stem van den anderen kant der aardkluit. Het was de wijze graankorrel, die daar was terecht gekomen. „Mopper maar n-iet langer", zei zij. „Ik ben hier immers ook n misschien als zij ons met aarde toedekken komen wij nog dichter tij elkaar." „Zeg je, dat ze ons met aarde zullen toedekken?" vroeg het trotsche graankor reltje nu. „Ja", luidde het antwoord .„Daaronder zullen we «enigen tijd blijven liggen. De regen zal ons vochtig maken en de zon ons verwarmen, zoodat wij al gnooter en gioo- ter worden en eindelijk open barsten!" „Praat alsjeblieft alleen voor je zelf, want dat ben ik niet van plan!" liet- kec trotsche graankorreltje zich weer hooren. Maar het kwam alles uit, zooals de wijze graankorrel voorspeld had. Dienzelfden dag nog werden zij door de zacht© aarde toegedekt. Zoo bleven rij verscheiden da gen liggen. Op een morgen, toen de trotsche graan korrel wakker werd, was zij heelemaal nat van den regen en toen de zon haar daaga daarop verwarmde, werd zij bang, dat zij tc dik zou worden voor haar huid, die al erg begon te spannen. Eerst zei ze nog niets daarvan aan de wijze graankorrel, omdat ze niet barsten wilde, maar toen zij het steeds benauwder kreeg, kou zij toch niet langer zwijgen on zei knorrig. „Je zult wel blij zijn te hooren. dat je gelijk hebt. Ik ga werkelijk barsten. Mijn huid) is zóó nauw, dat zc mij aan alle kan ten drukt. Ik hoef nog maar heel wéinig dikker tc worden, of ik barst. „O," zei de wijze graankorrel nu heel kalm. (Wijze monschcn zijn altijd heel !:nlm.) „Dat wist ik wel, anders zou ik het niet gezeed hebben. Ik hoop, dat je het geen erg akelig gevoel vindt cu ik denk, dat ik wel heel gauw open zal barsten." „Natuurlijk is bet een akelig gevoel!" Wig zou dat niet vinden, als je veel ty dik wordt voor je huid! Poef! Krak! Daar ga ik alMijn rechterzij is heelemaal gebarsten, maar om jo de waarheid te zeggen - voel ik mij wel opgelucht." „Krak! Poef! Ik ook! Maar nu moeten wij ons door «de aarde been werken. He weet zeker, dat mijn voorouders dat ook gedaan hebben." „Ik zou het wel prettig vuiden, frissebe luolit in te ademen. En 't is ook weer een» een verandering." Beiden begonneu zich nu een weg to ba nen door de aarde cn Let duurde niet zoo heel lang. of do trotsche graankorrel aan schouwde weer het daglicht, ademde de frissebe lucht in en hoorde d© vogels vroo- lijk fluiten. „Wat een prachtige dag!" waren haar eerste woorden en ze had gelijk: d© zon scheen heerlijk, do vogels zongen lustig ©n do akker was nu niet bruin meer, maar als bezaaid met meer dan duizend heel kleine, frisch-groene blaadjes, die trilden in het koeltje. „Dat is'werkelijk een verbetering!" zpi zo Plotseling zag zij de aarde naast zac'n bewegen en kwam er een groen blaadje uit als de anderen. Bat was haar wijze vriendin. „Ik heb altijd wel gezegd, dat ik geen gewone graankorrel ben." zei het tvot-scbe ding. „Nee, nu ben jé geen graankorrel meer"» zei haar geleerde kameraad, die nu ook een halm geworden was. „Zie eens, hoe groen ik ben!" riep het trotsch© halmpje uit. „Ja, je bent heel groen'% zei de ander weer. „Als je ouder wordt, zul jo wel niet zoo groen blijven"' Het trotsche graankorreltje, dat nu een halm genoemd moet worden, had veel af wisseling en een groot gezelschap om zioh heen. Het groeide met dc^i dag cn toen het weer warmer werd, maakt het graag een praatje met allerlei insecten. Ook kwa men de vogels soms vertellen van hun nes ten in de boomen. Op een warmen dag kwam er een ci troengele vlinder aangevlogen. Hij streek op het trotsch© halmpje neer en dit trilde van vreugde. „Hij vindt mij mooier dan één der an« dere halmen op den akker", zei zij uit de hoogte. „Dat komt, omdat ik zoo groen ben." „Als ik jou was," zei do wijze halm nu, „zou ik er mij niet op laten voorslaan, dat ik zoo groen was." Daar antwoordde de ander c-cbtcr niet op. Langzamerhand begon de trotsche halm boven, alle anderenuit te groeien cn ein delijk voeld© zij boven aan haar stengel een massa boel kleine korreltjes. „Kijk eens!" zei zij toen. ,,lk ben de Koningin van den akker. Ik heb eon kroon." „Nee, zei dc wijze halm. „Je bont nu een korenaar geworden." Weldra droegen alle andere halmen ook een kroon cn het trotsche ding begreep, dat baar wijze kameraad al weer gelijk ikkl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 17