De Onzichtbare Hand.
Prijs 55
4o. 19611.
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 13 Februari.
Tweede Blad. Anno 1924
UIT DE RAADZAAL.
TWEEDE KAMER.
FEUILLETON.
't Is yervelend, maar voor de zooveelste
jna»l moet het ons van het hart: Wat ia onze
Gemeenteraad toch een praat-college. Er zit
geen schot in, alles moet worden gekauwd
en nog eens herkauwd. Deze ziekte is be
paald chronisch en blijkbaar staan we voor
een ongeneeslijke kwaal. We koesteren geen
hoop meer. Ziedaar nu eens een tamme
agenda, waarvan men zou mogen verwach
ten, dat er niet eens een middag mee ge
moeid zou zijn. Maar jawel, een fiksche
avondzitling is ngodig. Oorzaak rééds ge
noemd. Zoo zet b.v. de voorzitter nauwelijks
duidelijk uileen, dat de wet niet toelaat een
uitzondering te maken voor doktoren inzake
snelheid met auio of motor of de heer Eiker
bout vraagt doodleuk, of voor hen geen uit
zondering is te maken. Bij een ander punt
Ijebben eenige heeren het woord gevoerd, de
wethouder al geantwoord, eeni"e sprekers
yan eerste instantie zelfs noodeloos ge
repliceerd of de lieer Heemskerk neemt ook
nog 't woord. Slechts een paar staaltjes uit
de vele, die het ons niet lust verder op te
gommen.
Oude stokpaardjes kan men natuurlijk
heelemaal niet loslaten. Aansluiting van
scholen aan het plaatselijk telefoonnet brengt
geregeld een liedje, dat men vooruit al zin
gen kan 't was nu niet andeis. 't Resul
taat hetzelfde als altijd: goedkeuring. Voorde
zooveelste maal een Woningbeursdebat zon
der eenig nieuw gezichtspunt, uit den aard
der zaak, met geen ander gevolg dan vroe
ger, even natuurlijk.
Dan zat er ten minste nog eenige muziek,
Ook al was het evenmin iets nieuws, in de
kwestie van al of niet verplicht stellen van
het maken van het timmerwerk in onze ge
meente bij aanbestedingen. Dit is immers in
derdaad in zekeren zin een soort protectie,
een potectie, die echter te verdedigen is met
het oog op de werkloosheid, zoodat nog eens
weer blijkt, hoe voorzichtig men moet zijn
met generaliseeren en het stellen voor een
keus tusschen twee dingen, zonder meer. De
wenk, door den heer Wilbrink gegeven, lijkt
ons practisch en de wethouder zal er reke
ning mee houden.
De bezwaren inzake de N.V. Lcidsche Ex
ploitatie-Mij. van Onroerende Goederen te
berde gebracht, begrijpen we heelemaal niet
waar de Gemeente aan alle zijden safe is.
Komt men van andere zijde met hetzelfde,
dan zullen B. en W. ongetwijfeld evenmin
bezwaren hebben. Zonder eenige kosten, zon
der eenig risico wordt er werk verschaft; wat
jril men meer?
Het wandelbosch Knuttel bracht een on-
noodig debat. Er is geen geld voor, daarmee
is toch alles gezegd. De heer Pera had het
grootste gelijk, dat principieel ieder wel zoo'n
bosch zou willen. Waar het geld ontbrak,
was elk wenschelijkheidsbetoog verder over
bodig.
Up to date was de bewaarschool-affaire.
Door de verhooging van de leeftijdsgrens voor
toelating tot do lagero school tot 7 jaar komt
immers de bewaarschool plotseling in het
Centrum van de belangstelling te staan en
aal daaraan ongetwijfeld de aandacht moe-
fen worden geschonken. Critiek en gelijkstel
ling tusschen beide soorten van bewaar
school-onderwijs hoe ver staan we af van
een volkseenheid, dat zelfs op zoo'n leef
tijd al hokjes moeten worden ingericht
behooren, we zijn hel geheel met B. en W.
pons, in de Tweede Kamer thuis, niet in den
gemeenteraad. De heer Wilmer heeft echter
tccls een plaatselijk gelijkstellings-voorstel
aangekondigd. Met het door B. en W. onver-
plicnt gegevene is men niet tevreden.
De beide interpellaties over de ma
ter van het onderwijs ded. uitkomen,
hoe ethouder Meijnen reeds geheel is inge-
sclic n ten aanzien van de wijzigingen. Ove
rige i leverden zij niets op. Doen interpella
ties- aat wel ooit?
Men zie b.v. de interpellatie Groeneveld
de heer v. Eek was verhinderd inzake de
zaal-weigering van de Sladszaal aan „De
Dageraad", toen een ex-kloosterling zou spre
ken over het kloosterleven. Veel woorden,
geen resultaat.
Zonder ons in het minst te willen stellen
op l.ct standpunt der vereeniging en zeker
niet te willen opkomen voor den inhoud der
strooibilletten onnoodig op zich zelf reeds
meenen we in deze affaire, dat B. en W.
zich niet hebben kunnen opwerken lot een
boven alles staand breed standpunt en dat
zij met bekwamen spoed een ter elfder ure
geboden kansje hebben aangegrepen om „De
Dageraad" de Stadszaal te onthouden. Iets,
waarmee zij, practisch gesproken, de veree
niging een dienst hebben bewezen in den
vorm van een pracht van een propaganda,
al zou het alleen maar zijn in deze stelling,
dat Rome zijn macht juist door dit geval
heeft bewezen.
Men versta ons wel: niet wij verkondigen
dit, maar het zal ongetwijfeld verkondigd
worden.
Hoe men het strooibillet ook moge beoor-
deelen, het blijft buiten bevoegdheid van den
strafrechter evenzeer als de rede van den
ex-kloosterling, die zonder incidenten reeds
op vele andere plaatsen is gehouden. B. en
W. bewandelen een gevaarlijken weg door
voor censores morum te gaan spelen, te meer,
waar zij toch het houden van de rede niet
i vermogen te beletten. Is juist, dat op den
j pachter der Graanbeurs ook pressie is ge
oefend, dan wordt het er zeker voor B. en W.
I niet mooier op. Het recht van het vrije
I woord, binnen de perken van ons strafrecht,
I blijft niet onaangetast op die wijze.
De interpellatie Sytsma kunnen wij moei
lijk anders zien dan als een poging om een
aanloop te krijgen tot een of ander voorstel
tot weder-invoering van de handwerkvak-
onderwijzeressen. Kan men afgedane zaken
dan nooit laten rusten?
De rondvraag deed voor de zooveelste
maal denken aan een dorpsraad, in den
slechten zin van het woord.
Zitting van gisteren.
Staatsbegrooting voor 1924.
Aan de orde zijn de algemeene beschou
wingen over de Staatsbegrooting voor 1924.
De heer BRAAT (Platt. Partij) opent de
beschouwingen. Hij betoogt, dat hij van ra-
dicale maatregelen tot bezuiniging weinig
of niets heeft bespeurd. Eén der oorzaken
daarvan ziet hij in het algemeen kiesrecht,
dat menschen deed mee stemmen die weinig
of geen belang hebben bij de wijze van
samenstelling der regeering. Onder dit mi-
nisterie-Ruys is hot ambtenarenslelsel uit
gebreid. De sladsarbeiders en de ambtena
ren zijn bevoordeeld ten nadeele van de
plattelanders. Vóór de behandeling van de
Vlootwet heeft de Regeering al zelf ver
klaard dat zij niet regeeren kan. Spr. heeft
da tin 1919 al betoogd. Van deze regeering
verwacht hij niets; zij dreef de uitgaven tot
een hoog peil op en het zal niet mogelijk
zijn op haar schreden terug te keeren. Wel
erkent spr., dat de Regeering aanpast bij
de Kamer, omdat de meeste partijen de
zelfde sociale beginselen hebben. Ieder jaar
zijn de staatsuitgaven opgedreven en nu
moet op de ambtenaren bezuinigd worden.
Hoe komen wij aan al die ambtenaren?
Deze regeering heeft er een groot deel van
aangesteld. Waarom is de regeering niet eer
gaan bezuinigen? Met nieuwe belastingen
zal het niet gaan, want dat beteekent niets,
omdat de burgers dan betalen moeten. Er
moet mindere belastingheffing komen en
daarom moeten allerlei uilgaven worden
stopgezet.
Spr. meent, dat wij altijd oen extra-parle
mentair Kabinet moeten hebben, dat boven
de partijen staat. Als men wat anders wil,
dan had men evengoed een plaltelandskabi-
net kunnen wenschen. Vervolgens zet hij
uileen dat allerlei sociale maatregelen moe
ten wachten in verband met 's lands finan
ciën. Hij wijst op de Arbeidswet, die alle
arbeiders ringeloort. Altijd weer moet men
in Den Haag gaan vragen of men nog een
paar minuten langer mag werken.
Als je 20 jaar geleden over deze wet had
gepraat, hadden ze je rijp voor Meerenberg
geacht en vond de heele Kamer dat goed.
Maar men ziet het al: het werk gaal de
grenzen al over. Misschien wil de Regeering
dat juist. Zij wil nu al subsidies geven voor
schepenbouw ,om de loonen hoog te houden.
Al die maatregelen bederven den boel. Zoo
is hel met de wachtgelden en de pensioenen
ook gesteld. De Staat betaalt maar steeds
en de Regeering luistert niet naar de kleine j
I partijen.
i Ieder jaar gaat de bevolking met twee
maal honderdduizend zielen vooruit. Met
kinderbijslag bevordert de Regeering den
aanwas van ambtenaren-kinderen. Naar Ca
nada kan men ze niet uitvoeren, want daar
vraagt men plattelandskrachten (Gelach).
Spr. wenscht uitbreiding van arbeidstijd,
ook voor ambtenaren, en daardoor een in
krimping van hun aantal.
Met een fielsenbelasting komen we er
niet. Natuurlijk worden de ambtenaren en
de militairen daarvan vrijgesteld. Spreker
wenscht verlaging van het salaris van de
Kamerleden, maar daaraan willen de heeren
niet; het aantal -ministers kan verminderd
worden fct zeTen. Als de staatsbemoeiing
maar verminderde, dan is er minder werk
te doen en dus ergo zijn er minder ministers
noodig. De Kamer helpt niet mee, maar be
moeilijkt de Regeering in haar werk en ge
leden houden hun salaris van f 5000. Kolo
niën en Buitenlandsche Zaken, Oorlog en
Marine wil hij combineeren. Arbeid moet
Landbouw worden en dit verbonden met
Waterstaat bespaart weer één minister.
Het platteland wordt altijd achtergesteld
bij de steden. Vrijheid en vraag en aanbod
en vrijheid van salarieering is noodig; be
perking van kiesrecht wil hij. Er zijn er
tienduizenden, die niet in staat zijn te oor-
deelen over hetgeen zij moeten stemmen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
heeft gezegd dat hij een goed minister van
landbouw zou zijn speciaal voor de Room-
sche boeren. (Gelach). Dat was misschien
„een slip of de mond." (Groot gelach).
Vervolgens betoogt spr. nog, dat het pas
visum voor de Duitschc dienstboden ver
laagd moet worden, omdat er hier behoefte
is aan die werkkrachten. Dan moeten nog
redders van schipbreukelingen belooningen
hebben en geen medailles, want daarvan
kunnen zij niet eten.
Spr. waarschuwt de Regeering, dat zij
haar standpunt moet veranderen. „Braat is
dom", heeft één der bladen gezegd. Voor
spr. is dat een verontschuldiging' want
daaruit blijkt, hoe slecht het onderwijs op
het platteland is Spr. is te dom om obstruc
tie te voeren.
Als de Regeering spr.'s waarschuwing
niet aanvaardt, dan gaat hij met alle platte
landers het oorlogspad op.
De heer WIJNKOOP (C .Fr.) noemt de
inflatie van den gulden een kunstmatige in
flatie, omdat men opzettelijk de begrooting
niet sluitend wil maken. Men bewerkt een
pessimisme, om reactionaire maatregelen
door te zetten. Er is echter een tekort en
de bourgeoisie zwetst over de kwade gevol
gen van de inflatie, om de arbeidersklasse
bij voorbaat te tuchtigen door op haar de
gevolgen van het slechte beheer te verha
len. Spr. weet het beter: de kapitalisten
moeten het betalen. De Staatsschulden vra
gen 16 millioen aan rente precies wat er
te kort is. De Slaat is thans het centrale
comité van de bezittende klasse, maar het
volk moet de rente betalen van de schulden,
die dit comité heeft gemaakt. De rente is
dus een cijns, die de Staat aan het volk op
legt voor de schulden van de bezittende
klasse. Eén streep door de schulden, en wij
zijn erl Men zou kunnen beginnen met de
rente te verlagen. Deze is thans gemiddeld
4.2 pCt. Men zou de leeningen moeten con-
verteeren, want anders treft men te veel
kleine burgers, of wel heffing ineens of ge
dwongen leening tegen lage rente. Van ka
pitaal-vernietiging is dus geen sprake.
De heer DRESSELHUYS (V.-B.) be
toogt, dat eigenlijk in geen enkel deel der
begrooting het mes diep is gezet. Het Mi
nisterie zal moeten erkennen, dat de gulden
veilig is gebleven ondanks het gemis aan
daden der Regeering. Het Kabinet is een
nieuw Kabinet, een krakende wagen, die nu
eenmaal het langst duurt. Het heeft zich
hergroepeerd door Minister Colijn op te ne
men. Het is haast een wonderlijke bekee
ring die uit de Memorie van Antwoord is
gebleken. Deze Memorie is bijna een voort
durende zelfbeschuldiging. Het Kabinet
wilde .de Vlootwet doorzetten tegen alle
logika in, op de ambtenaarssalarissen zou
een krachtmaatregel worden toegepast, en
tal van andere middelen werden aanbevo
len. Het was een Ruyze-Kabinet, dat thans
een Kabinet is geworden van praktische op
portuniteit. Van alle maatregelen tot bezui
niging is niets overgebleven; nieuwe, indi
recte, belastingen worden er voor in de
plaats gesteld.
RECLAIM"
753»
Recal Zeep
Een zuivere zeep als de
Recal-Zeepisonontbeerlijk
voor de verzorging van de
huid. Daar zij bovendien
lot het. laatste snippertje
hard blijft is de Recal-Zeep
zeer voordeelig in het ge»
bruiki Men heeft er twee
maal zoo lang aan als aan
iedere andere zeep.
ets
Over de onderwijs-bezuinigingen zal spr.
later spreken, als het ontwerp van wet er
is. Een bezuiniging op onderwijs zal altijd
een offer zijn. Een nieuwe economisch-so-
ciale politiek die van den heer Colijn werd
verwacht, zal niet komen. In October werd
die van hem verwacht, maar thans is ook
hij omgedraaid en komt hij met nieuwe be
denkelijke belastingen. Bij de kwestie van
de veiligheid van den gulden moet men
oorzaak en gevolg niet verwarren. Kunst
matig op peil houden van den gulden is
niet wat wij hebben moeten, de veiligheid
moet het gevolg van goede economische ge
zondheid zijn Allerlei kleinere en grootere
middelen hebben een goede uitwerking en
vele daarvan zal spr. steunen.
Hetzelfde trachten te bereiken met min
der kosten is een goed streven maar het is
de vraag of dit lang zal standhouden. De
fouten zitten in het systeem bij de ambte
naren gevolgd en tijdelijke vermindering
van het aantal is niet het beste middel. Wij
lijden aan hypertrophie van den Staat Spr.
wijst op het stelsel, dat alle9 getaxeerd
wordt op den aanslag in de inkomstenbelas-
tin. Het schoolgeld noemt spr. als voor
beeld. Een groot deel van ieders inkomen
gaat op die wijze weg aan den Staat. De
inperking van onze economische vrijheid
kost schatten die weer worden verhaald op
onze vrijheid die daardoor verder wordt
beperkt.
Spr. wenscht verandering van stelsel
waardoor meer vrijheid wordt gelaten aan
het economische leven. Economische recon
structie zou spr. dit willen noemen.
Aan de regeering wenscht spr. te vragen
hoever zij denkt te gaan met haar protectie-
plannen. Op dit stuk wenscht hij een posi
tief antwoord.
Beperking van overheidsbemoeiing stelt
spr. vóórop. In de laatste jaren heeft de
Staat zich te diep met allerlei zaken inge
laten, vooral onder invloed van de sociaal
democraten.
De heer MARCHANT (V.-D.): Welke
wellen moeten nu precies worden afge
schaft?
De heer DRESSELHUYS (V.-B.) zal daar
straks op komen. De Slaat is topzwaar ge
maakt. Spr. wijst op de zegeltjes-plakkerij,
op de kwestie met de firma Jamin. Dat zijn
voorbeelden van ridicule staatsbemoeiing.
Het beginsel van arbeidsbeperking en be
scherming heeft spr. steeds gehuldigd. Voor
normale tijden is spr. voor de 48-urige week;
maar in deze abnormale tijden zou spr. jaar
voor jaar het maximum willen vaststellen.
De Regeering is al veel soepeler geworden
in den laatsten tijd en zij ziet in, dat over
leg tusschen patroon en werknemer nood
zakelijk is. Daardoor wordt al een aantal
ambtenaren overbodig. Bij een kleine ver
lenging van den arbeidsduur zou al veel ger
wonnen zijn en veeT strijd tijdelijk zijn uit
geschakeld. Spr. denkt aan een 53-urige
week.
De socialisatie is zoo dood als een pier
op dit moment en er is geen belangstelling
meer voor, evenmin als voor de Katholieke
bedrijfsorganisatie. De Regeering heeft die-i
zelfde mentaliteit getoond tegenover do
commissie-Nolens.
Spr. had gehoopt vnn Minister Colijn een
betreden van een nieuwen weg van sociale
reconstructie te zullen zien. Een nieuwen
koers had spr. verwacht, maar dat is anders
gegaan. Thans is het een beetje bezuinigen
geworden en daarnaast nieuwe belastingen.
Nergens ziet spr. eenig diep-ingrijr>pn bij
de bezuinigingen. Bij Oorlog wordt het
slechts een beperking op kleinere gedeelten
maar de groote dingen blijven onaangeroerd
Aan de belanghebbenden zelf moet meer
worden overgelaten o.a. bij de sociale ver
zekering De Staat moet meer aan parti
culieren overlaten en minder bemoeizucht
toonen. Omzetting van staatsbedrijven in
gemengde bedrijven zou tot beperking van
de staatsbemoeiing leiden. Is de tijd weer
beter dan zou spr. bijv. een goede ouder
domsverzorging wenschen zonder ambtena
ren-omslag. In korten tijd zijn er 15 dui
zend bijgekomen die 30 millioen kosten. Dit
acht spr. verregaand.
Ton slotte behandelt spr. het befaamde
artikel 40. Meent de Regeering. dat de
ambtenaren-salarissen te hoog zijn? Dat er
hier en daar een verschil is tusschen de
ambtenaren-salarissen en die van particu
liere ten gunste van de eerste is juist. De
Regeering moet rekening houden met die
salarissen in het vrije bedrijf. Het artikel
40 mag geen middel zijn om wijziging tegen
te houden. Dit artikel i9 een monstrum, dat
zonder wet kan worden afgeschaft Het
was een belofte en alleen als de Regeering
zich op overmacht beroepen kan, mag zij
er van afwijken. Maar zij moge dat doen
met voorzichtigheid en daarbij overleg ple
gen. Het landsbelang zij daarbij richtsnoer.
Het tegenwoordige Kabinet moge regee
ren naar beginselen van de praktijk en niet
naar die van partijpolitiek. Er is maar één
soort volk en er zijn geen verschillende
soorlen. Alleen als de Regeering dat erkent
zal zij overal steun vinden. Spr. zal haar
dan gaarne steunen.
De heer TROELSTRA (S.-D.) meent, dat
de heer Colijn in geen geval aan deze regee-
ringstafel had moeten lerugkeerem Als de
heer de Geer alleen is weggegaan om de
Vlootwet, dan had hij thans moeten zijn
teruggekeerd, omdat Colijn het heeft ver
loren. Deze heer Colijn is het levende be
wijs van het inconstitutioneele van de cri
sis-oplossing. Bovendien acht spr. den heer
Colijn een minder geschikt bezuiniger dan
den heer De Geer. Voor den heer Colijn zou
een goede wapenspreuk zijn- tam Marti
quam Mercurio (zoowel aan Mars als aan
Mercurius gewijd). De heer Colijn is te veel
cijfer-demagoog.
Minister COLIJN: U bedoelt zeker de 300
millioen voor de vloot.
De heer TROELSTRA (S.-D.); Juist. De
demagogie om het volk wijs te maken, dat
die vloot niets kostte.
Minister COLT.TN: De demagogie is aan
de zijde van de 300 millioen.
De heer TROELSTRA (S.-D.): Het ver-
Door DOUGLAS VALENTINE.
Schrijver van „De man met den Klompvoet".
Geautoriseerde vertaling van W. E. P.
(Nadruk verboden).
43)
„Ik denk, dat de chef wel in zijn nopjes
zal zijn", zei h;j; „hoewel het schijnt, dat de
anderen ons ontglipt zijn. Gordon, jij kon nu
wel boren gaan kijken, die deur daar in
den hoek voert naar de kamers boven, denk
ik terwijl ik telefoneer na~' mijnheer
Okewood Hij moet dit dadelijk weten. Har
rison, let jij op het meisje."
Hij verdween door de deur naar de bar en
Zij hoorden hem spreken, in de telefoon, die
aan den muur naast de toonbank hing. Da
delijk daarna kwam hij weer terug met een
wit tafellaken, dat hij over de gedaante op
den vloed heenspreidde.
Toen wendde hij zich tot de danseres.
„Sla op", zei hij streng, „ik wil met u
spreken."
Nur-el-Din wierp een angstigen blik
over haar schouder heen naar de plek, waar
Rass lag. Toen zij het witte laken zag, dat
hem voor het oog verborg, werd zij iets kal
mer. Onzeker stond zij op en keek Matthews
aan.
„Krachtens de macht, mij verleend door
ue Defence of the Acts, neem ik u gevan
gen", en Matthews rammelde in één dreun
de heele formule van arreslalie, met alles,
*at et verder volgde, af, eindigende met de
gewone waarschuwing, dat ieder woord, dat
de gevangene zou zeggen, tegen haiur kon
worden aangevoerd bij haar verhoor. Toen
zei hij tot Harrison:
„Beter ze maar aan le doen, Harrison I"
De man in burger deed een stap naar
voren, nam de polsen van het meisje, een
kortklikkend geluid en zij was geboeid.
„Neem haar nu mee daarheen", zei Mat
thews, op de bar wijzend. „Er is geen andere
uitgang dan docr deze kamer. En geen oog
van haar af, begrepen? Majoor Okewood zal
dadelijk hier kunnen zijn met een vrouwe
lijke detective."
„Goed, mijnheer 1" zei de man en tikte do
danseres even op den schouder. Zonder een
woord te spreken wendde zij zich om en
volgde hem naar de bar.
Gordon kwam binnen door de deur aan
het eind van de kamer.
„Ik wou wel, dat u eens boven kwam kij
ken, mijnheer", zei hij tot Matthews; „er is
geen levende ziel in huis, maar er is iemand
opgesloten geweest ir. een van de kamers.
De deur is nog op slot, maar een van do pa-
neelen is ingedrukt. Ik geloof, dat u het be
paald moei zien."
De twee mannen gingen samen de gelag
kamer uit, de trappen op. Op hel portaal
stond Matthews een oogenblik stil, om even
door hel raam t; kijken; door een gordijn
van regen zag hij het triestige, onherberg
zame ven.
„Brrl" zei hij, „wat een afschuwelijk
oord!"
Van af het portaal naar boven kijkend,
konden zij zien, dat een van de paneelen
van de deur tegenover de trap ingedrukt
was; de stukken lagen op den grond. Zij gin
gen de trap op en Matlhc-ws, die een arm en
zijn hoofd door de opening slak, had een
kijk in dezelfde leelijke zitkamer, waar Des-
mond met Nur-el-Din gesproken bad.
Een paar krachtige stompen deden de
deur openvallen. De zitkamer was één wan
orde. De deuren van het buffet stonden wijd
open en de inhoud lag her en der over het
karpet verspreid.
Een tafel in den hoek was doorsnuffeld;
sommige van de laden waren zelfs geheel er
uil genomen en geleegd op den vloer. De
deur, die toegang gaf tot de binnenkamer,
stond open eD het was zichtbaar, dat ook
daar een dergelijke plunderparlij had plaats
gehad. De binnenkamer bleek een kale ruim
te met gekalkte muren, uiterst eenvoudig in
gericht tot slaapkamer Op den vloer stond
een kleine bandkoffer, en daarnaast een sta
peltje van allerlei artikelen, die een vrouw
zou meenemen, wanneer zij enkele dagen
op reis zou gaan, zooals een crêpe-de-chine
nachtjapon, een paar keurige pantoffeltjes
en zilveren toilelvoorwerpen. Naar deze
dingen to oordeelen, dacht Matthews, dat dit
Nur-el-Dins slaapkamer was geweest.
De beide mannen waren een heelen lijd
bezig met den rommel, die overal in slaap-
en zitkamer verspreid lag, te doorzoeken.
Maar hun arbeid was tevergeefs, en zij wijd
den nu hun aandacht aan de overigene ka
mers. Er waren er nog drie.
De eersle kamer, waar zij kwamen, gren
zend aan Nur-el-Dins slaapkamer, was nau
welijks meer dan een vliering. Aan meubi
lair bevatte het hokje niet meer dan een
soort veldbed, een waschtafel, een tafel en
een stoel. Het geheel scheen een dienstbo
denkamertje.
Zij vervolgden hun onderzoek. Aan de
andere zijde van de gang lagen twee kamers
naast elkaar. De een bleek die van Rass te
zün. Zijn kleeren lagen door de kamer ver
spreid en op een tafel in een hoek. waar
schrijfgerei slond, lagen verschiller.de brie
ven en rekeningen op zijn naam.
De andere kamer was ook gebruikt ge
weest, want het bed was opgemaakt en open
geslagen voor den nacht en er lagen schoone
handdoeken op de waschtafel. Maar wie de
bewoner was geweest, kon men niet uitma
ken; alleen stond er een geweer inet dubbe
len loop in den hoek. Het was blijkbaar nog
kort geleden gebruikt, want er kleefde ver-
sche aarde aan de kolf en den loop, hoewel
verder schoon, vertoonde nog sporen van
kruit, dat niet lang geleden gebrand had.
Daar er boven niets meer le onderzoeken
viel, gingen de beide mannen weer naar de
gelagkamer beneden. Toen Matthews door
de deur aan de zijde van de trap binnen
kwam, viel zijn oog op een donker voorwerp
dat op den vloer lag onder de lange tafel. Hij
pikle het op met zijn stak.
Het was een kleine, zwart-Iluwcelcn
toque met een randje witte en zwarte zijden
bloemen rondom. Aan den eenen kant waren
de witte bloemen besmeerd met iels donker
bruins.
Matthews staarde naar het hoedje in zijn
hand met gefronste wenkbrauwen. Toen riep
hij Gordon.
„Ken je dien hoed?" vroeg hij, het din
getje in de hoogte houdend.
Gordon schudde het hoofd.
„Misschien heb ik hem wel eens gezien",
antwoordde hij; „maar ik let niet erg op
zulke dingen, mijnheer Matthews; ik ben
getrouwd.
„Och wall" zei Matthews, „ik denk, dal je
dezen wel eens gezien hebt. Kom, denk eens
even aan het bureau.
„Aan het bureau?" herhaalde Gordon.
Toen riep hij plotseling uil:
„Miss Mackwayte!"
„Juist", antwoordde Matthews, „het is
haar hoed, ik herinner het mij heel goed. Zij
droeg hem heel dikwijls, als zij naar het
bureau ging. Kijk eens, er zit bloed aan!"
Hij legde den hoed op tafel en rende naar
de bar, waar Nur-el-Din onbeweeglijk op
haar stoel zat, in een groolen mantel van
donkergroene, dikke slof. Zij zat met het
hoofd voorover gezonken.
Matthews belde Milt House op en vroeg
naar Francis Okewood Toen hij vertelde,
dat hij Barbara's hoed gevonden had, hief
de danseres het hoofd op en wierp een ang
stigen blik op Matthews. Maar zij zeide
niets en toen Matthews zich van de telefoon
weer naar de gelagkamer begaf, had zij haar
vorige lusfelooze houding weer aangeno
men.
Malthews en Gordon stelden een grondig
onderzoek in in de keuken en bijbehoorende
uilbouw zonder iels van eenig belang ie vin
den. Zij waren juist klaar, toen het geluid
van een auto buiten hun aandacht trok.
Over het brugelje op den weg stonden Fran
cis en Desmond Okewood, en hielpen een
vrouw uitstappen. Francis had zijn vogel
verschrikker-vermomming nog aan. terwijl
Desmond met zijn baard, zijn bleek gelaat
en verbonden hoofd al heel weinig leek op
den keurigen brigade-majoor, die ongeveer
een week geleden met verlof in Engelang
was aangekomen.
Mallhews ging het huis uit, hun tegemoet
en de dame, een levendig uitziend per
soontje, aansprekend met mevrouw Butter-
worth, vertelde hij haar, dat het afschuwe
lijk slecht weer was. Daarop ging hij het
drietal voor naar de herberg.
(Wordt vervolgd).