VOOR DEJEUGD No. 6. Zaterdag 9 Februari liiiiiliiïïiliaïïii tiïiliiï IE-ID5CH DAG BEAD ik*°JL« i tl.» t 'X?'A* *JL» t «A? 4 tktJl»'X4*JL**JL( *jL* s •JLTiiJL.1- A? i A* Het Eiland-Huis. Naar heb Engelsch van F. M. HOLMES. .Vrij bewerkt door C. H. Hoofdstuk V. Met vaBtgebonden handen. Arnold keerde zich orn en zag, dat éón der beide mannen, die hij dien morgen ach- jter de haag nad hooren praten, aan den kant van het water stond en de boot vast hield. Hij zag er al heel dreigend uit! „Beweeg je niet, vóór je mij gezegd hebt, wat je bij mijnheer Lans uitgevoerd hebt rei hij op ruwen toon. „Ik heb hem een boot le leen gevraagd." „En nog iets anders!"- ging de man voort. „Wat heb je mijn kameraad en mij vanmor gen hooren zeggen en wat heb je daarvan aan mijnheer Lans overgebracht „Welk recht heb je, mij te ondervragen V' vroeg Arnold nu onverschrokken. „Dat zal ik je gauw genoeg aan 't ver stand brengen!" riep de man barsch uit, terwijl hij dreigend een hand ophief. „Eu nu vooruit er mee!" Vooruit met wat V' vroeg Arnold onbe vangen. In het volgend oogenblik kreeg de arme jongen een klap, die hard aankwam Gloei end van pijn en verontwaardiging sloeg liij den man met een roeispaan terug. Er ontstond nu een worsteling en daar de man natuurlijk grooter en sterker was. dan Arnold, slaagde hij er in de handen - van den jongen met een touw vast te binden. Plotseling klonk er een lang-gerekt ge fluit en maakte Arnold's vijand zich haastig uit de voeten, den jongen aan zijn lot over latend. Het was reeds laat en terwijl Arnold hul peloos in de boot zat, dacht hij aan Leén- tje. Wat zou de trouwe ziel oügerust zijn en hoe zou zij evenals de overige bewo ners van het Eiiand-Huis verlangend" □aar de lcvensmiddeleu uitzien! Hij moest ze hun brengen en hij riep uit alle macht om de aandacht van den een of ander te ;.iekken. Er kwam echter geen antwoord. Niemand scheen zich in dc nabijheid te bevinden. Telkens riep hij luid, tot hij zich op het laatst diep ellendig gevoelde van angst en teleurstelling. Als hij in zijn eentje midden in de woestijn geweest was, had hij zich niet eenzamer kunnen voelen dan hij nu deed Meer en meer drong het tot hem door, dat hij zichzelf moest zien te iielpen. „Ik heb al zooveel moeilijkheden over wonnen in de laatste dagen, wie weet, of ik: er ook niet in slaag, het touw los te maken." „Natuurlijk heeft die deugniet mijn han den vastgebonden om zich beter uit de voe ten te kunnen maken", dacht Arnold. ,,H*ij denkt, dat ik een heelcboel van hem weet, 'cn vertellen zal, wat'ik weet, waardoor hij straf zou krijgen. Zou ik die knoopen niét met mijn tanden kunnen losmaken» In ieder geval kon ik het probeeren." Gelukkig had hij scherpe, sterke tanden en slaagde hij er na eenige inspanning wer kelijk in, wat beweging in de knoopen te Krijgen. Het was ecu inspannend ^vcik... maar hij hield dapper vol en wilde het in geen geval opgeven. De zon ging nu al bijna onder en de jongen dacht wanhopend „Wat zullen zij thuis ongerust zijnIk moet me haasten!" En hij spande zijn krachten tot het uiter ste in. Zijn kaken en tanden deden pijn van het ongewone gebruik, dat hij er van maakte. Toch gaf hij het niet op en eindelijk de zon ging nu juist onder waren de knoopen los! Arnold had wel kunnen dan sen van vreugde, doch hij had nu wel wat anders te doenHij kwam tot de ontdek king, dat de boot aan een wilg vastgebon den was. Het mocht hem echter gelukkc.o. ook dezen knoop los te krijgen. Langzaam heel langzaam worstelde hij nu tegen den stroom op. „Als de man nog terug mocht komen, vindt hij den .vogel gevlogen!" dacht hij. „Dat is ten minste iets, al begrijp ik nog niet, hoe ik de boodschappen in de boos moet krijgen. Als ik haar alleen laat, drijft ze weg, want ik geloof toch niet, dat iJ: voldoende touw bij mij-heb om haar vast te maken. Jammer, dat het stuk touw. aan den wilg is blijven zitten!" Hij riep opnieuw, maar weer kreeg hij geen antwoord. Hij hoorde niets anders in den stillen zomeravond dan het klotsen van het water en het suizen, van den wind. Zoo ging er weer eenige tijd voorbij. Ar nold werd erg moe en had honger. Er scheen geen hulp te komen opdagen en ziju toestand werd steeds neteliger. Eindelijk en na heel veel inspanning be reikte hij de plaats, waar de vloed zich in de rivier uitstortte. „Hoera!" riep hij uit. „Ik schiet toch op Maar nu moet ik zien, zoo dicht moge lijk bij het huis te komen." Het was nu echter nog moeilijker tegen den stroom op te roeien, want langs den oever der rivier had hij nog riet gehad om zich tegen af te zetten, terwijl er nu niets van dien aard was. Toch hield hij dapper vól". Intusschen begreep mijnheer Bos uit dea kruidenierswinkel maar niet, waar de jon gen toch bleef. „Zou hem iets overkomen zijn?" zei hij. „Hij heeft toch niet zóó lang ncodig om een boot te vinden en als hij er geen ge kregen had, zou hij het toch wel even hier zijn komen zeggen, Jacob, leg al deze dingen maar in het karretje en rijd dan zoo dicht mogelijk als je kunt tot Dalstcm." Dalstcin was de eigenlijke naam van het Eiland-Huis. „In de andere winkels is hij geweest", ging mijnheer Bos voort. „Er zijn hier vlcesch, brood, groente en aardappelen be zorgd. En wat 'n hoeveelheden't Lijkt wel, of de bewoners van Dalstein minstens een beleg verwachten. Maar ze zullen niets te eten hebben. Waar zou de jongen toch zitten 'k Begrijp er niets van „Misschien is-t-ie in 't water, gevallen en verdronken", kwam er nu heel langzaam bij Jakob uit. „Pak alles vlug in het karretje!" zei zijn baas kortaf. De langzame manieren en op merkingen van den jongen maakten hem ongeduldig. De waren voor het Eiland-Huis werden nu vlug in het karretje gepakt en de trage Jakob ging op den bok zitten. „Rijd zoo dicht mogelijk tot Palstein''a zei zijn baa6, „en roep hard om de aan dacht te trekken. Zorg er vooral voor,, dat je de waren vlug aflevert." „Zoo vlug als ik kan," antwoordde Ja kob en er kwam iets als een grijns op zijn breed gezicht. 1 Zoo- kwam het, dat terwijl Arnold lang zaam tegen den stroom oproeide, dc niet kwade, maar vrij domme Jacob hoogst ver baasd stond te staren naar de tobbe en het zitbad, welke Arnold dien morgen achter gelaten had. „Lieve help!" riep Jakob eindelijk uit. „Wat zijn me dat nou voor booten Hij had bet paardje op eenigen afstand aan een boom vastgebonden en liep nu een eindje langs het Water. „'k Ben een bóon", mompelde hij, „als ik snap, hoe ik het vleesch en de aardap pelen on de suiker ooit in die dingen naar, Dalstcm brengen kan Plotseling herinnerde hij zich, dat zijn baas hem gezegd bad te roepen. Hij riep dus, doch kreeg geen antwoord. „Ik wou, dat ik wist, waar de jongeheer zat l'* zei hij half binnensmonds. Weer verhief hij zijn schorre stem en riep bij uit alle macht. „Hé, wat is dat daar'1zei hij plotse ling hardop. „Is 't de jongeheer of is't-» em niet?" Opnieuw riep hij zoo luid mogelijk, Daarna luisterde hij. Er kwam een zwak antwoord uit de verte. Maar hij had het toch duidelijk gehoord. „Wel daar is hij!" riep Jakob nu ver^ baasd uit. Daar is hij 1" Hij liep langzaam in de richting, vanwaar het geluid kwa men ging voort met roepen* Het antwoord klonk nu harder en duide lijker. „Ik kom dichter bij hem", grinnikte de kruideniers jongen, ,.of mijn naam is geep Jakob'" Maar toen hij dicht genoeg bij Arnold was om hem in de boot te kunuen onder scheiden. riep hij uit: „Waar heb je al dien tijd gezeten0" ..Dat vertel ik je later wel. Zou je me kunnen helpen roeien?" vroeg hij. „Ja dat zal wel gaan," klonk het terug.) „Laten we dan tot dé plaats roeien, waar de tob en het ba-d in- het water lig gen." „Die heb ik gezien „Goed! En als jo daar dan de boot wilfc vasthouden het touw zal misschien te kert zijn om 'm aan de tob vast te maken zal ik de waren bij mijnheer Bos gaan halen," zei Arnold. „De waren voor Dalstcin?" vroeg Jakob. „Die heb ik daar allemaal, het vleesch, de groenten en de aardappelen ook." „O, prachtig! Waar zijn ze?" „In het karretje, vlak bij de tob." „Laten we clan voortraaken." „Goed! Ik zal wel roeien. Rust jij nu maar eons. Jo ziefc er vreeaëlijk moe uil Arnold vond het heerlijk, eens te kun nen uitrusten, want hij was werkelijk heèi moe. Jakob was een flinke, gespierde jon gen en kou do.boot met eenige inspanning bi cLe goede richting roeien. Toen ze bij de boot kwamen, vonden zij die op het droge liggen. ,J0et water zakt," zei Arnold, „W£iiu

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 17