De Onzichtbare Hand. No. 19588. iti LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 17 Januari. Tweede Blad. Anno 1924. GEMEENTEZAKEN. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. Herbenoeming stadsgeneesheer. poor den lieor dr. W. Tb. M. Weobers fa beatendLg-ing gevraagd in de betrekking t&n Stads geneesheer. Tegen inwilliging van dat verzoek bestaat noab bij het College van StadöTgeneeshee- yen. nocb bij B. en W. beawaar. Met het oog echter °P het thans aanhan gig onderzode naar de mogelijkheid van de lavoering der vrije artsenkeuze, aohten rij het, niet de Commissie voor den Genees kundigen Dienst en den Keuringsdienst Van Waren, gewenscht de benoeming slechts Voo* één jaar to doen plaate hebben. Benoeming onderwijzer. Kaa de Centrale school voor het Te leer jaar bestaat een vacature welke door een taannelijko leerkraoht moet worden ver duid. Met den Schoolopziener van het la- r onderwijs in deze inspectie, zijn B. en van oordeel, dat in die vacature kan Ivorden voorzien door overplaatsing van öen hoer C. A. Allers, thans onderwijzer Ban de o. 1. school aan do Medusastraat A. Belanghebbende heeft geen bezwaar tegen tteze overplaatsing en het hoofd der school can er zich mede vereenigen. Esrvol ontslag secretaris v. h. College van Curatoren van het Gymnasium. Onder overlegging van het verzoek van Hen heer mr. M. B. Yoa, om ontslag uit de fonctio van Secretaris van het College van Curatoren van het Gymnasium alhier, heb ben B. en W. de eer mede te deelen, dat leges Inwilliging daarvan bij hun geen bezwaar bestaat. Wijziging begrooting dienst 1923. Boor do besturen van eenigo scboolver- Bsnigsngen, waaraan krachtens het be- pac - in de artt. 72 e. v. der Lager On- öor jswet 1920 van gemeentewege gelden rijn .rerstrekt voor stichting, uitbreiding fenz. van schoolgebouwen voor bijzonder la ger onderwijs, is, ter voldoening aan art. él, 1ste lid, dier wet, onder overlegging van de finnnoieele bescheiden, rekening en verantwoording gedaan van de voor dio PFurken qemoaikte kosten. De ruinmg van do kosten dier werken Broeg uit den aard der zaak een zeer vocf- loopig karakterpraktisch toch kon met het beschikbaar stellen van de verelsohte gelden door den Baad niet worden ge wacht, totdat de in art. 77, bocfloeldo stuk ken met uitgeworkte raming van kosten 'door de schoolbesturen waren ingezonden, daaromtrent door B. en W. een beslissiag was genomen en de financieelc regeling öror God. Staten was goedgekeurd. Nu de betrekkelijke werken zijn uitge roerd en do overgelegde rekeningen goed gekeurd en dientengevolge de werkelijke êcoctcn vaststaan, kan thans tot de verhoo>- glng of vermindering van do voorloop ig reeds op de begrooting voor het jaar 1923 uitgetrokken bedragen worden overge gaan. Er kan worden overgegaan tot oen tcmindering van f 76.026.91. Subsidie aan de Vereeniging voor Christ. Gezondh.- en Vacantie-kolonies. Het Bestuur van de afdeeling Leiden der yereaniging voor Christelijke Gezondheids- Cïi Vacantiekoloniën in Nederland vraagt om in het genot te worden gesteld van een sub sidie ad 50 cents per dag en per kind, voor elk te Leiden woonachtig kind, dat door de afdeeling in een der Gezondheidskoloniën der vereeniging wordt verpleegd en wel over de jaren 1923 en 1924. Hoewel B .en W. wel vrijheid kunnen vin den om den Raad te adviseeren aan deze af deeling. evenals aan die van het Centraal Genootschap voor Kinderherstellings- en Va- canliekolonies, de gevraagde subsidie le ver- leenen, achten zij geen termen aanwezig om die subsidie reeds in 1923 te doen ingaan. Immers, deze jongen afdeeling is eerst in April 1923 opgericht en zond in dat jaar 6lechts 6 kinderen uit. Bovendien kwam lia^r verzoek eerst op 19 October in; een lijd stip waarop het jaar 1923 vrijwel ten einde liep. Het betrekkelijk geringe bedrag van f C0.50 'dat de afdeeling bij inwilliging van haar ver zoek, over 1923 van de gemeente zou ontvan gen, zal zij h. i. moeten betalen. Ten aanzien van het maximum der aan de afdeeling te verleenen subsidie, meenen zij dat, overeenkomstig het voorstel der Com missie voor den Geneeskundigen Dienst en den Keuringsdienst van Waren, een bedrag van f 150 vooralsnog voldoende kan worden geacht. De afdeeling zond toch, zooals gezegd, in 1923 6 kinderen uit met een aantal verpleeg- dagen van 121; het laat zich aanzien dat dit aantal in 1924 niet dat van 300 zal over schrijden. Aangezien B. en W. de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst van meening zijn dat de gemeente toezicht moet houden op do door de afdeeling uit te zenden kinderen, achten ook B. en W. overleg daaromtrent met den Directeur van dien dienst geboden. Daartoe een der Schoolartsen in het Bestuur der afdeeling te doen zitting nemen, komt hun echter overbodig voor. Wijziging salarisverordeningen. De op den 27en Augustus j.l. door den Raad vastgestelde salarisverordening voor de leera ren van het gymnasium, de hoogere burger school met vijfjarigen cursus en de hoogere burgerschool voor meisjes heeft den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aanleiding gegeven tot enkele opmerkingen, waarmede B. en W. zich in het algemeen wel kunnen vereenigen. Slechts hebben zij gemeend bezwaar le moeten maken tegen de opmerking betref fende art. 12, omdat zij het niet gewenscht achten, om gelijk de Minister aanvanke lijk wenschte bij tijdelijke aanstelling de mogelijkheid om van de salarisverordening af te wijken absoluut uit te sluiten. Dit heelt in zooverre resultaat gehad, dat de Minister genoegen neemt met een gewijzigde redactie zooals deze door B. en W. nader is geredi geerd. Verdere wijzigingen en aanvullingen zijn In hoofdzaak van redactioneelen aard en vereischen geen nadere toelichting. Verhuring van weiland. Zooals B. en W. reeds eerder den Raad meedeelden eindigde op 1 December j.l. de pacht van het niet tot baggerterrein inge richte gedeelte van het perceel weiland groot 0.90 H.A. tot dusver verhuurd aan den toen- maligen pachter van het baggerwerk der ge meente, den heer van Ulden. De heer Van Ulden, die aanvankelijk had verzocht genoemd terrein wederom voorden tijd van een jaar in gebruik te mogen heb ben verklaarde le elfder ure niet in aanmer king te willen komen. Inmiddels heeft zioh ala gegadigde voor het land aangemeld de nieuwe paahter van het baggerwerk de heer H. J. de fleyder. Hij behoeft over den grond de beschikking aangezien de heer Van ülden, in strijd met de desbetreffende overeenkomst, het eigenlijke baggerterrein niet tijdig in zijn geheel heeft ontruimd, doch daarop nog bagger liet liggen, tengevolge waarvan de tegenwoordige paahter van het baggerwerk in het bergen van de opgehaaldo vuilnis- stoffen wordt belemmerd. Het land za! evenwel slechts tijdelijk, zoolang de even- vermelde omstandigheid dit noodig maakt, voor het bewaren van deze stoffen mogen worden gebruikt; het blijft zijn eigenlijke bestemming van weiland behouden en zal als zoodanig bij het einde van den huurtijd oo»k moeten worden opgeleverd. Den pacht- termijn wensoht de heer De Heyder op 1 jaar te zien gesteld, terwijl hij genoegen neemt met denzelfden huurprijs als de h©er Van Ulden betaalde, d.l. f237.50 per jaar. Verhuring van land. In de Raadsvergadering van 16 Juli j.l. werd besloten een gedeelte van het wei land aan den Lagen Morscbweg waarvan de aankoop geschiedde bij besluit van 12 Februari 1923, in te richten tot stand plaats voor woonwagens. Het overblijvende gedeelte, ter grootte van plra. 1.5 H.A., kan ook in het vervolg als weiland worden verhuurd, waarvoor zich als gegadigde heeffc aangemeld de heer P. van Rijn. Deze wenscht het terrein te liuren voor den tijd van 3 jaren tegen een prijs van f 225 per jaar. Verder neemt iïïj genoegen met cle gebruikelijke, aan de ver huring te verbinden, voorwaarden, terwijl do gemeente bovendien heeft bedongen, dat wel het onderhoud van het hekwerk, dat het te verhuren gedeelte van het woon wagenkamp scheidt, te haren laste komt, dodh dat zij goenerlei aansprakelijkheid op zioh neemt vcor eventueele eohade, die tengevolge van diefstal als anderszins aan eigendommen van den paohter of van dor den mocht worden toegebracht. Geen steun voor de Olympische spelen. Het bestuur van het Nederlandscli Olym pisch Comité heeft zich ook tot den Leid- schen gemeenteraad gewend om financieelen steun te verleenen voor het doen deelnemen van Nederlanders aan de in 1924 te Parijs te houden Olympische Spelen nu de Minister een subsidie van f 10.000, voorloopig daar voor op de begrooting van 1924 uitgetrokken, uit bezuinigingsoogpunt heeft teruggenomen. Het bedrag voor Leiden zou in verband met het aantal inwoners f 150 moeten bedragen. Het wil B. en W. voorkomen, dat het ver leenen van financieelen steun voor het be oogde doel niet op den weg ligt van de gemeenten in het algemeen, maar een laak is van de verschillende sportverenigingen en van particulieren, zij het ook wellicht met subsidie van het Rijk en wan sommige ge- meenten, wier belangen meer in het bijzon- I der met deze spelen kunnen verbonden zijn. 1 En nu moge het wenschelijk worden geacht, dat Nederland zich bij deze sport feesten doet vertegenwoordigen, de gemeente Leiden heeft j daarbij niet voldoende belang, om de toeken ning van subsidie voor dit doel te wettigen, te minder in de huidige financieele omstan digheden. Verzoeken om wachtgeld. In een adres verzoekt mej. J. M. Vroom, eervol ontslagen assistente aan de Gemeente apotheek wegens opheffing dier inrichting, do Verordening, regelende het verleenen van wachtgeld aan gemeente-ambtenaren zoo danig te willen wijzigen, dat de tijd. gedu rende weixen wachtgeld of een uilkeering I wordt genoten voor haar pensioen in aan- i merking kan komen c.q. voor haar persoon lijk een gunstiger regeling te treffen, dan thans voor haar geldt. Ter motiveering van dit verzoek brengt adressante in het midden, dat wanneer zij volgens de verordening van 1914 in het ge not van wachtgeld ware gesteld, dat wacht geld hooger zou geweest zijn, dan het haar toekomende pensioen en zij dus volgens ar tikel -18 sub 4 van de Pensioenwet 1922, eerst recht op pensioen zou hebben verkre gen, nadat het genot van wachtgeld zou zijn geëindigd. In verband hiermede merken B. en W. op, dat artikel 18 der Verordening van 20 Maart 1902, regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren, toe passelijk verklaard voor de op 1 October 1913 in dienst zijnde ambtenaren voor wat betreft de hoogere pensioenaanspraken bij de Verordening van 26 Maart 1914, o.m. be paalde, dat bij eervol ontslag wegens ophef fing van betrekking slechts wachtgeld werd verleend, indien de ambtenaar geen aan spraak op pensioen, door welk publiekrech telijk lichaam ook toegekend, kon maken. Al waren dus de oude wachtgeldbepalin gen niet ingevolge art. 14 der Verordening van 20 Februari 1922, regelende het verlee nen van wachtgeld aan gemeente-ambte naren met ingang van 1 September 1921 vervallen, dan zou belanghebbende hieraan toch geen meerdere rechten kunnen ontlee- nen. Immers zoowel de nieuwe als de oude regeling bepaalt, dat geen recht op wacht geld bestaat, indien aanspraak kan worden gemaakt op pensioen. Aangezien nu op grond van art. 48 der Pensioenwet 1922, de ambtenaar, die wegens opheffing van zijn betrekking of wegens een nieuwe organisatie van zijn dienstvak wordt ontslagen, aan spraak op pensioen kan maken, indien hij een diensttijd van ten minste 7 jaren kan aanwijzen, kunnen zij die meer dan 7 dienstjaren bij ontslag in aanmerking kun nen brengen, noch aan de vroegere veror dening (van 1902, gewijzigd in 1914) noch aan de nieuwe wachtgeldverordening van 1922 eenig recht op wachtgeld ontleenen. De bewering van adressante, „dat zij, ware dus de verordening van 1914 niet in 1922 gewijzigd, voor de berekening van haar la ter pensioen, 4 jaar hooger diensttijd meer in rekening zou gebracht zien" door het mede lellen van den wachtgeld-lijd voor pensioen, i3 dus ten eenmale onjuist. Was de nieuwe wachtgeldregeling niet lot stand gekomen, dan zou mej. Vroom bij haar ontslag uitsluitend een pensioen gekregen hebben van pl.m. 1720 per jaar. Krachtens de nieuwe wachtgeldregeling ontvangt zij thans gedurende de 6 jaren op haar ontslag volgende als uilkeering, ingevolge artikel 0 der verordening, bovendien f 5880 in totaal, zoodat wij niet kunnen inzien op welke wijze de belanghebbende in haar belangen zou zijn geschaad door de nieuwe wachtgeld verordening on wij achten dan ook geen ter men aanwezig, om in de getroffen regeling een wijziging te brengen. Mej. Tilanus, gewezen onderwijzeres in de huishoudelijke vakken aan de openbare her halingsschool voor meisjes, die eveneens wegens opheffing van betrekking werd ont slagen, verzoekt in een adres, om wijziging van de wachtgeld-regeling in dien zin, dat naast de verhooging van het wachtgeld over eenkomstig de nieuwe regeling de uit de ge meentelijke pensioenverordening voort- vloeiende rechten ten volle worden gehand- I haafd. 1 Zooals reeds ten aanzien van mej. Vroom i is medegedeeld, kan mej. Tilanus, uithoofd* van haar ontslag wegens opheffing van be trekking aanspraak maken op rijkspensioen; volgens de reeds vermelde bepaling der pen sioensverordening kan belanghebbende dus geen recht op wachtgeld doen gelden. Het verzoek van belanghebbende, om handhaving van de uit de pensioenverorde ning voortvloeiende rechten, moet dus op een misverstand berusten en wel, omdat zij in de eerste plaats geen rechten aan de veror dening kan ontleenen en tweedens, omdat geen rechten zijn aangetast. Wel is waar bedraagt het pensioen van mej. Tilanus, die bij den ingang van haar ontslag 52 ja ai* oud was, slechts f 558 per jaar en zou zij, bij het bereiken van haar 55e levensjaar op 2 September 1924 recht hebben gehad op een gemeentelijk pensioen van pl.m. f 1040, doch dit is een gevolg van de opheffing van haar betrekking en wordt niet veroorzaakt door een verkorting van be paalde rechten. Als schadeloosstelling voor de uit de opheffing der betrekking voort vloeiende financiöele gevolgen ontvangt adressant echter een vergoeding boven haar pensioen gedurende de 8 jaren op haar ont slag volgde, welke in totaal bedraagt f 9325. B. en W. geven mitsdien in overwe ging op de adressen van mej. Vroom en Ti lanus voornoemd afwijzend te beschikken. (Vervolg van gisteren). Het debat over de legeeringsverklaiing. De heer TROELSTRA (S.-D.) stelt do ver klaring van 26 October en die van gisteren tegenover elkaar. De Regeering blijft nu omdat, naar men zegt, een ander ministerie onmogelijk is. Dat is niet juist. Alleen een ander reehtsch ministerie was onmogelijk gebleken. Dat bleek 25 November al. Thans zijn wij oogenschijnlijk even ver als voor 26 October: 't zelfde Kabinet, dezelfde Ka mer, maar er is een groot verschil. Spr. vraagt of het niet gewenscht ware geweest den heer de Geer weer terug te roepen? Dit Kabinet vertegenwoordigde vroeger het leven der coalitie en thans den dood daarvan. Spr. gaat uitvoerig de geschiedenis der diverse opdrachten aan mr. Kooien, aan den Chineeschen diplomaat Beelaerls Van Blokland en de rechterzijde na. Wat do laatste betreft, deze kwam uit de lucht val len en bedoelde de rechterzijde le inlimi- dceren. Deze partijen zouden wel zwichten voor een Koninklijk bevel. Verder overleg, met links, is niet beproefd en daardoor is een parlementaire oplossing gesaboteerd. In strijd met een democratische opvatting is de linkerzijde zelf niet gehoord. Men deed alsof er geen andere personen dan de 60 van rechls bestonden. Het feit van de oneenigheid ter rechter zijde is niet gerealiseerd. Had men dat ge daan, dan was een andere weg gezocht naar een oplossing. Men bleef echfer rondsnuf felen om het lijk der coalitie. Spr. wijst op mr. de Savornin Lobman die het met alle geweld in-sland-houden der coalitie niet in s lands belang achtte. Waarom houdt men die coalitie in stand? Is dit nog 't cevolg van het episcopaat gezag? De positie der Regeering ten opzichte der Koningin besprekend, vraagt spr. ot de Re geering zelf geraadpleegd is door H. M. do Koningin over do weigering van het ontslag aan het Kabinet? Is die weigering onver wacht gekomen of hebben leden van het Kabinet medegewerkt aan die weigering. Wal heeft men in die weigering te zien? Een last, of een bevel? Onder welke voor waarden is deze Regeering weer opgelre. den? Heelt zij volmacht om de Kaïner le ontbinden? Spr. beschouwt dit Kabinet als extra parlementair en hij vraagt ol het wel ooit zal kunnen aftroden, wanneer het thans blijft zitten. Vervolgens vraagt spr. hoe do Regeering slaat tegenover de rechlsche fracties. Is een verklaring van leedwezen van den heer van Schaick te wachten? Is er nog een band tusschen Regeering en rechterzijde? Zal de Minister-President voortgaan mededeclingen alleen aan do Katholieke pers te verstrekken Vóórop gaat dus do Bezuiniging. Bestaat het oude plan daarvoor nog? Spr. wildo dit gaarne welen voor hoofdstuk I aan de ordo komt. De Vlootwet. Spr. begrijpt, dal de lieer Dresselhuys opgetogen is over liet verloop maar voor spr. was do Vlootwet iels anders dan een kwestie van een termijn. Voor den Vrijheidsbond had dus wel een plaatsje in dit ministerie mogen zijn ingeruimd. Ten slotte spreker's standpunt inzake Ka merontbinding. Vraagt men hem: zijt gij zoo gebrand op een nieuwe verkiezing? dan zegt spreker: „neen". Is het thans voor spreker een gunstig moment om zulk een verkiezing uit to lokken? Spreker gelóolt het wel, maar hij weet het niet zeker. In elk geval heelt spreker daarbij geen dringende haast. Maar van meet af aan heeft hij gemeend, dat deze crisis werkelijk moet worden opgelost. En hij kan in do terugkomst van dit ministerie geen oplossing zien. De kiezers moeien ten slotte beslissen, hoe de oplossing behoort te zijn. Door oen farce ie maken van de geheelo parlementaire crisis brengen wij koren op den molen van actualisten elc. Om zuiverder verhoudingen le krijgen moeien wij dus een parlement hebben, waar geen geheime af spraakjes mee gemaakt worden, doch waarin de volkswil tot uiling komt. De heer DRESSELHUYS (V.B.) „Wanneer wilt U dan Kamerontbinding?" De heer TROELSTRA: „Het kan zijn, dat er een bepaald conflict komt, dat daartoe aanleiding geeft. Spreker erkent echter, dat eerst de begrooling zal moeten worden be handeld. Hij blijft erop aandringen, dat do regeering de Kamerontbinding op haar pro gram zal zetten en deze bij de eerste gelegen heid in praktijk zal brengen. De lieer MARCHANT (V. D.) heet het Mi nisterie welkom en waardeert het, dat het blijft nu er niets anders te vinden was. Niemand kan aannemen, dat do Ministers het voor hun genoegen deden en daarvoor verdienen zij dank. Onzinnig acht spr. het, dat een Minister zich er op beroepen zou dat hij niet weg mocht gaan. Iedere Minis ter blijft verantwoordelijk omdat hij geen soldaat is die tc gehoorzamen heelt. Dit Ka binet acht spr. een noodkabinel, een natio naal Kabinet, dat moeilijk sleun zal vin den. Rechts en Links staan thans gelijk te genover dit Kabinet en spr. begrijpt uit da slotsom der regceringsverklaring, dat do res geering er ook zoo over denkt. Voorop gaan nu de bezuinigingen en hel financieel herstel. Spr. gelooft, dat dit wel zooveel tijd in beslag za! nemen, dat da Vlootwet voor 1925 niet teruggezien zal wors den. De wijze waarop het Kabinet is terug gekeerd acht hij wel vreemd, maar niet ver keerd, omdat daardoor het verband met het vorige Kabinet-Ruys is doorgesneden. De opdracht aan de rechterzijde acht spr. een dwaasheid, omdat deze inging legen ons gansche constitulioneele stelsel. Bij de oplossing der crisis heeft men Links links laten liggen. De Kroon kon eigenlijk niet anders doen, maar de rechter zijde is schuld'g er aan als zij Links niet heeft willen mengen in de oplossing. Wan neer zij bijvoorbeeld advies had gegeven Door DOUGLAS VALENTINE. Schrijver van „Do man met den Klompvoet". Geautoriseerde vertaling van W. E. P. (Nadruk verboden). S0) Desmond voelde zich vreemd le moede. iTVas dit een geslepen moordenares, een ge huurde spion, die met haar groote oogen vol tranen zoo eenvoudig, zoo smeekend zijn be scherming inriep? ,.Ik beloof u, dal ik u niet aan hem zal bverleveron, madame", zei hij en hij ver foeide zichzelf tegelijkertijd om de rol, die fliij moest spelen. Toen ging hij heen, terwijl zij in gedachten verdiept bij de tafel bleef Slaan Desmond liep door de hall naar de ka mer. waar hij bij zijn aankomst Nur-el-Din Sn slaap had gevonden. Elke zenuw was ge spannen, nu do ontmoeting met dezen Mor timer, wie en wat die dan ook was, hem bo ven het hoofd hing. Zonder de minste aar zeling opende hij de deur en trad de kamer Binnen. Op het haardkleedje stond een man met Sen zwart-en-wit geruit colbertkostuum en Witte soupieds. Hij hield de handen op den rug. Zijn voorkomen was eigenaardig jong- pn-oud te gelijk, zooals bij een bepaald soort professoren en wetenschappelijke man nen we! voorkomt. Die indruk werd mis schien nog meer gewekt door den sterken Bril, dien hij droeg, en waardoor zijn oogen aan groote gekleurde knikkers. Hij had een zwaren, gekrulden knevel, zoo ongeveer als wijlen lord Randolph Churchill. Zijn laar zen, die vol modder zaten, leverden het be wijs, dat hij te voet gekomen was. De twee mannen monsterden elkaar met een korten, maar beleefden blik. Desmond vroeg zich al, wat ter wereld het beroep van dezen man kon zijn. Hij kon hem niet thuis brengen „Mijnheer Bclhvardl" zei Morlimer met vriendelijke beschaafde stem. Het doet mij genoegen, dat ik in de gelegenheid ben u persoonlijk te ontmoeten." Desmond boog en maakte een of andere conventioneele opmerking. Mortimer had zijn hand uitgestoken, maar Desmond kon het niet over zich verkrijgen die aan te ne men. In plaats daarvan schoof hij een stoel aan. „Dank u", zei Mortimer, en zwaar liet hij zich op den stoel neervallen; „ik heb een heele wandeling gehad dwars door het veen. Het is mooi land, maar vochtigl Ik veronderstel, dat u mijn brief niet gekregen heeft?" „Welken brief bedoelt u?" vroeg Des- mond voorzichtig. „Wel, dien, waarin ik u Yroeg mij (e la ten weten, wanneer u terug zoudt zijn, zoo dat we elkaar eindelijk eens zouden kun nen spreken 1" Desmond schudde het hoofd. „Neen", zei hij, „dien heb ik niei gekre gen. Die moet verloren gegaan zijn. Ik ben ook pas vanmorgen teruggekomen." „Nu, dan tref ik 't al heel gelukkig met mijn bezoek", zei Mortimer. „Is alles goed van slapel geloopen?" „Ja zeker", haastte Desmond zich te anl- zóó vergroot werden, dat zij deden denken woorden, niet wetend waarover hij eigen lijk sprak; „alles liep best van stapel." „Ik misgun u dien dag vacantie in hel geheel niet", merkte do ander op, „men moest er eigenlijk altijd voor zorgen, dat den dooden de laatste eer wordt bewezen. Het maakt een goeden indruk en dat is zoo belangrijk in sommige landen I" Hij gluurde lachend naar Desmond door zijn bril heen. „Is er nog iels geweest tijdens uw afwe zigheid?" vroeg hij; „neen, er zal wel niels geweest zijn, denk ikl" Desmond nam een kloek besluit. Ilij moest weten, waar die man het over had. „Ik begrijp niet, wat u bedoelt", zei hij botweg. „Dat is al le krasl" riep Morlimer uit, en hij wendde zich half om, ten einde Desmond door zijn belachelijke brilleglazen (e kun nen aanstaren. Toen zei hij met nadruk in het Duitsch: „War niemand da?" (Ie er niemand ge weest?) Desmond stond onmiddellijk recht over eind. „Wal will u van me?" vroeg hij kalm. „en waarom spreekt u Duitsch in mijn huis?" Morlimer staarde hem verblult aan. „Uitstekend, werkelijk uitstekend", zei hij één en al verbazing. „Ik houd van voorzich tigheid. Maar, beste vriend, waar zijn uw oogen?" Hij bracht zijn groote, stevige hand naar den bovenkant van de linkerrevers van zijn jas. Desmond volgde zijn beweging met de oogen en zag den vinger van den ander wij zen op den zwart glazen knop van een zwarten speld. Bijna instinctmatig deed Des- mond dit gebaar na, En zijn vingers kwa men in aanraking met den klazen knop van een speld ,die op dezelfde manier aan de revers van zijn eigen jas was aange bracht. Toen begreep hij. Dil moest het onder- scheidingsteeken zijn van deze verceniging van spionnen. Het was een handig verzin sel, want de zwarte speld was practisch on zichtbaar, tenzij men er bepaald op letle, en zou, zelfs wanneer zij gezien werd, nog geen achlerdocht wekken. Dit leeken was blijkbaar aan dt aandacht van den chef en zijn helpers ontsnapt, en Desmond noleer de in zijn brein, om hem dit verzuim bij de eerstvolgende gelegenheid mede le deelen. Hij voelde, dat hij dil den chef verschul digd was. Mortimer schraapte zijn keel, als om hiermee aan te duiden, dat deze episode at- geloopen was. Desmond ging op de sofa zitten. „Er is niemand geweest, terwijl ik weg was!" zei hij. „Nu u weer terug is", merkte Mortimer op, terwijl hij zijn brilleglazen met een zij den zakdoek afwreef, „zal de dienst hervat worden. Ik ben u komen opzoeken, mijn heer Bellward", zei hij, zich tot Desmond wendend, „tegen mijn gewoonte in, alleen omdat ik door persoonlijke waarneming den zeer gunsligen iüdruk wilde bevestigen, dien ik uit uw correspondentie van uw ge schiktheid bad gekregen. U heeft reeds blij ken van uw bescheidenheid gegeven. Wan neer u voortgaal te tconen. dal uw voor zichtigheid op één lijn staal met uw ijver, geloof mij. dan zal ik mij niet ondankbaar beloonen." Bij deze woorden zelle hij zijn bril weer op zijn neus. Die handeling deed Desmond uit zijn overpeinzing ontwaken. Terwijl mr. Mollis nier zijn bril had zitten afvegen, had Des- mond even zijn oogen gezien in hun ge wonen staat zonder de bescherming van die glazen, waardoor zij zoo tolaal anders schenen. Tot zijn groote verbazing had hij in plaats van de zwakke, knippende, bij ziende oogen, een paar heldere, doordrin gende oogen gezien, waarvan liet wil een volkomen gezonde tint had Die blauwe oogen, welke vrij dicht bij elkaar stonden, gaven hem den vagen indruk, dat zij ze al eens meer had gezien. Iemand had hem eens ergens op een dergelijke manier aangeke ken. „U is al le vriendelijk",", mompelde Des- mond, met een poging om den draad van hot gesprek weer op to vallen. Mortimer scheen zijn verstrooidheid niet op tc merken. „Alles is dus precies langs fle lijntjes ge loopen, die we lot nu loe gevolgd hebben; maar er ligt belangrijk werk vóór ons. Ik vond het noodzakelijk een plants uit le kiezen, waar ik rustig gelegenheid zou heb ben mek mijn medewerkers persoonlijk lo spreken. De eerslc van die conferenties zal weldra plaats vinden. Ik reken op uw tegen woordigheid, mijnheer Bellward!" ,.lk zal niet mankeeren!" antwoordda Desmond. „Maar waar zat die conferentie zijn, als ik vragen mag?" Een snelle blik van Morlimer Irof hem. „Dat zult u le gelegener lijd hooren", ant woordde hij droog. Toen voegde hij er bij? „Heeft u er bezwaar tegen, dat ik even wat met Nur-el-Din bespreek vóór ik' wegga?" Deze onverwachte vraag bracht Desmond in groote. verlegenheid, ÏWordt vervolgd), 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1924 | | pagina 5