ANEKDOTES. COBBESPONOENTIE. Waa Kortenbeek, de vrachtrijder, en hij had een pak in de hand. Zon 't waarlijk? Moeder durfde niets aan Miesje aeggen, bang voor een teleurstel ling Maar ja, Kortenbeek kwam aan de deur en bonede heel hard; zeker had hij haast. „Omdat ik tooh omtrent langs je kom, reik ik dit maar dadelijk hier even af. Wie weet, of 'k er hedenavond van de plaats uit nog wel door zal gunnen komen. Pak 't gauw aan. Mijn dieren moeten met dit weer niet lang staan; temet sneeuwen ze nog in, met mijn wagen er bij 'k kon soms haast niet eerder. Daar bij Blauw kapel was 't bar. Atjirus en een prettige Sinterklaas." Weg stapte de vrachtrijder en moeder bracht *t pak, waar heusch. Miesje's adres op stond, naar haar kleine meisje. „O Moes Meer kon Miesje niet uit brengen. En toen nu 't pak opengedaan werd en er een doos te voorschijn kwam, waarop geschreven stond: „Voor Miesje 1 Afgezonden door St. Nicolaas; Hotel Pays Bas Jacskerkbof Utrecht", en toen moeder de bandjes, die om de doos waren, loGsfcrikte en ze een allerliefst poppekind met blonde krullen zag, begon 't arme, ^zwakke kindje te schreien van blijdschap en moeder zelf had ook tranen in de oogen. Kortenbeek was onderwijl verder gesuk keld met zijn zwaar beladen wagon, die tel kens dreigde te blijven steken. Met een hoera'tje passeerde een auto vol kinderen. „Die hebben schik", zei Daan, *t knechtje, dst al weer van den wagen moest klimmen om Heene wdel op gang te brengen. „Zouden wij er vanavond wel door kun nen 1» vroeg een blond meisje, achter in de auto, wat angstig omkijkend naar den nu 'luist losgekomen vrachtwagen. „Natuurlijk, met een autof" riepen de twee Vroolijke jongens op de voorbank. „En anders blijven we maar bij Karei lo- geesrerr", zei een derde. „Leuk, dan kunnen ,we morgen meteen niet naar school!" „Neen, Grootpa zou immers met ons mee teruggaan! Grootpa moet morgen weer in de stad wezen", bracht een ouder meisje in 't midden. „Met al onze pakjes zitten wo veel knusser in een auto, dan in den trein, vindt je niet? En vanavond met teruggaan is 'took veel gemakkelijker. Moeder heeft 't wel mooi bedacht!" „Vader en moeder moesten vanavond ook tnaar weer naar Utrecht gaan", vond het kleinste meisje, dat er nog niet gerust op was, of de auto dan niet, evenals de vracht wagen nu, zou blijven steken. „En ze zijn vanochtend pas bij Karei ge komen, tegelijk met groot-paJe weet toch' Wed, dat hij zoo druk heeft, dat hij ovèr- ifcg haast nooit eens rustig thuis kan we zen I" „Wat beu jij een zelfzuchtig diertjeKa- rel vindt t juist zoo heerlijk, dat vader en moeder twee nachten bij hem blijven", zei nu het grootste meisje weer. „En grootpa gaat immers met ons mee naar huis, dus zijn we toch niet alleen." V Kortenbeek had Hilversum nog niet be reikt, toen de kinderen uit de auto T lage, ouderwetsche huis op de Groest, waar de waarnemer van den ouden dokter Veer tanige kamers in gebruik had, reeds met hun proolijk stemmengeroezemoes vervulden. Weldra waren zij allen om de gedekte ta fel in de voorkamer gezeten; vader, moeder, de grijze, opgewekte grootvader, de jonge 'dokter en de vijf kinderen, die er zich bui tengewoon veel van voorstelden, nu straks 't St. Nicolaasfeest hij den knappen, grooten hroer, tegen wien ze allen zoo opzagen, te zullen vieren. In de gang stond veelbelovend, een groote, overdekte baliemand. Na een stillen, maar heertijken Si Nico- aasavond was Miesje, in slaap gevallen. Moeder die zich ook op dezen avond geen (vrijaf had kunnen gunnen, keek telkens even van haar naaiwerk op, om naar 't kind |e zien, dat verbeeldde zij 't zich of *on t werkelijk van de blijdschap gekomen zijn vanavond lang niet zoo'n zieken in druk maakte. Ze lag zoo rustig en haar wan getjes waren zacht-rose getint; neen, dal' was met *t blosje van de koortsmoeder ver giste zich niet, haar blik was scherp Zou Miesje nu toch waarlijk beter worden? Mogde&s hoop verlevendigde en .ook zij had een stil-bhjden St Nicolaasavond in 't huisje op de besneeuwde hei, ver van 't gewoel der Hilversumsche drukke straten, 't Was hier zoo rustig geen ander geluid deed zich hooren dan 't tikken van de klok en 't snor ren van haar naaimachine. Maar wat was dat? Moeder, die juist aan- stalte maakte om naar bed te gaan, bleef luisterend staan. Auto-getoeter, lang, gerekt, steeds op dezelfde hoogte blijvend, weer klonk vreemd en schril in de stilte van den avond van den Utrechtschen weg. Neen, dat was niet van een passeerenden auto. Hoorl Weer klonk 't geluid als een alarm-sein. „Daar is hulp noodig, een ongeluk!" dacht moeder en zonder zich verder te bedenken, sloeg zij een doek om, greep de lantaarn van den haak in *t keukentje en worstelde zich door de sneeuwmassa heen naar den weg, vanwaar ze reeds de auto-lichten zag blin ken. Zij zwaaide de lantaarn boven haar hoofd heen en weer en repte zich zooveel zij kon. Goddank, toen zij naderbij kwam, bemerk-1 te zij, dat er geen persoonlijke ongelukken hadden plaats gehad. De auto, die daar stond was geslipt en nu was er iets met den wagen niet in orde-, de chauffeur zag geen kans hem alleen weer op gang te krijgen en gaf de noodsignalen, die zij gehoord had, in de hoop dat men hem uit Hilversum te hulp zou ko men. De inzittenden, een oude heer en een stuk of vier, vijf kinderen, waren allen on gedeerd en begroetten de goede vrouw met de lantaarn met blijdschap. „Mijn huisje is niet zoo ver af," begon zij. „Wilt u soms bij mij wachten, totdat de chauffeur hulp gekregen heeft? U zult wel een eindje door de sneeuw moeten waden, maar hier zoo lang in de kou zitten op den donkeren weg is toch ook niet alles en dat nog wel op St Nicolaasavond", voegde zij er medelijdend aan toe. De kinderen, die 't heele geval als een aardig avontuur beschouwden, waren dade lijk bereid tot den tocht. De oude heer, die er met zijn langen, witten baard, uitzag als Si Nicolaas zelf, waartoe de zware pels, dien hij aan had, ook niet weinig bijdroeg, had eerst nog wel eenige bedenkingen, maar eindigde toch met den kinderen hun zin te geven. Zoo toog men dus op weg, begeleid door *t naargeestig auto-getoeter. „Mijn kleine Miesje zal niet weten, wat ze ziet," zei moeder tegen de beide kinderen, die met haar voorop liepen; „als ze maar niet schrikt; ze is nog zoo zwak. We wonen zoo afgelegen met ons beidjes, ze is heel niet gewoon vreemden te zien, zelfs voor den dok ter is ze tot voor kort nog bang gebleven, zoo'n schuw, klein ding is ze." „Maar danwel Otto," zoo riep ze den jongen toe, die even kleiner dan zijzelf was, en aandachtig mee geluisterd had, „dan is dat Miesje, van wie Karei ons verteld heeft ja dat komt uit: een huisje op de hei, dicht bij den Utrechtschen weg. Heeft Miesje niet pas een brief aan St. Nicolaas geschre ven?" vroeg zij toen aan de verbaasde vrouw die er niets van begreep. „Ja, dat wel, maar „0, maar dan kennen wij Miesje al wat goed! Mijn groot broer, die dokter is, zou haar brief aan St. Nicolaas bezorgen. Otto en Frits!" Meteen wendde zij zich tot twee der jongens en fluisterde hun wat in. Zij maakten dadelijk rechtsomkeert en liepen zoo goed en kwaad 't ging terug naar de auto. Glimlachend had de oude heer alles aangehoord. Ook hij had reeds 't verhaal van Miesje's brief vernomen. Nu waren ze bij 't huisje. Moeder moest feerst alleen naar binnengaan, vonden ze. 't Was zoo stil in 't kamertje. Juist toen moeder binnentrad, werd Miesje uit een rustigen slaap wakker en o wien zag ze daar op den drempel staan, zoo vriendelijk glimlachend „St Nicolaas," riep ze yemikt en stak beide haar handjes uitl De kinderen kwamen nu ook naar voren. Otto en Frits torsten allerlei pakken, waar uit de zusjes, Margo en Beppie, handig 't een en ander te voorschijn haalden: een doos borstplaat, een groote M van chocolade, een poppenkettinkje en armbandjes, een hart van marsepein, en dit alles mocht Jaap, de klein ste jongen, naar Miesje brengen, die van op getogenheid niet wist, waar ze 't eerst naar kijken zou. In een hoek van 't kamertje sprak „St Ni colaas" onderwijl met de weduwe en dat 't goede dingen waren,, die zij te hooren kreeg, kon men wel aan haar verheugd gezicht zien 't Was een St. Nicolaasavond om nooit te vergeten voor Miesje en haar moeder. En dat St. Nicolaas nu toch zelf ook nog gekomen was, daarover kwam Miesje maar niet uitgepraat, lang nadat de auto de reis naar Utrecht weer had vervolgd. De opwin ding had haar gelukkig geen kwaad gedaan integendeel, ze was bepaald veel beter, zoo, zei de dokter, die den volgenden dag van 't nu niet meer schuwe, kleine ding een opge togen beschrijving kreeg van haar heerlijken St. Nicolaasavond, tegelijk met een bedankje voor 't prompte bezorgen van haar brief. Ingezonden door Anton van Brussel. Zus leert breuken. „Hoe oud ben je, Zus - »,97/u jaar, Mevrouw". Ingezonden door het drietal De Haas. Moeder„Maar jongen, je zakdoek in tweeén gescheurd, hoe komt dat Zoontje „Ja, Moeder, ik was zóó verkou den, dat ik aan één zakdoek niet genoeg had daarom heb ik er twee van gemaakt." Ingezonden door viertal Hoope. Een onderwijzeres der eerste klasse was bezig aan haar leerlingen de leesteekens te! leeren. Zij schreef op het bord: „Waar gaat' gij heen?" Toen zei ze: „Liesje^ lees jij nu een9 wat er op het bord staat." En Liesje las: „Waar gaat gij heen klein! knoopenhaakje." Ingezonden door Trirus Duvverman. Een dief sloop bij den burgemeester bin nen, vond Frits, het zoontje en dwong hem te zeggen, waar het geld was geborgen. „Daar in dat kamertje in de zak van een jas is de sleutel van de brandkast", zei Frits. De dief is door den burgemeester en zijn knecht gepakt, want de slimme Frits had er niet bijgevoegd, dat in die bewuste jas zijn vader zat. Zoo heel koft geleden nog schreef ik juto lie, dat het mij genoegen deed dat velen zoo gelachen hadden bij het lezen mijner correspondentie. MaaT nu deze week kan ik onmogelijk tot alle vroolijke onderwerpen overgaan, zonder eerst een zeer droeve snaar aangeroerd te hebben. Verscheidene kinderen zullen nu al begrijpen, wat ik be doel, want velen van jullie hebben Adrie Holtz wel gekend en zullen dus met mij ver- driest hebben om dat mooie jonge leven, dat nu al werd afgesneden. Wie deze drie ja ren de kindercourant trouw heeft gelezen, zal er in de eerste twee jaren heel dikwijls den naam van Adrie Holtz in hebben ge vonden; het laatste jaar kon zij niet meer meedoen. 0, zoo menig aardig hartelijk briefje heb ik van haar ontvangen, een lieve herinnering heb ik van haar, toen ik haar eens opzocht. Is het dan niet meer daa natuurlijk, dat ik deze week wilde beginnen met' een gedachte vol weemoed aan dat lieve jonge kind dat voor altijd is heenge gaan. Het is voor het eerst, dat een trouw raadselkind door den dood aan mijn krin getje werd ontnomen. Daarom trof het mij dubbel sterk. Ik vertrouw dat ouders en kinderen zul len begrijpen, dat mij deze woorden eerst van het hart moesten, vóór ik kon over gaan tot net behandelen van alle vroolijke onderwerpen. Jullie zult bij de raadsels zien dat aHe brieven as. Maandag vóór 5 uur bezorgd moeten zijn, want dan ben ik al in Kloos- terzande (Zeeland). Ik zal zorgen dat 22 December nieuwe raadsels en correspon dentie verschijnen maar 29 December moet ik heusch overslaan, want met de Kerst dagen op Dinsdag en Woensdag zou het pakket mij toch niet tijdig kunnen bereiken zoodat ik alles weer klaar had vóór 29 De cember. In de kindercourant leg ik het dan wel weer verder uit. Wel, wel wat een massa brieven heb ik deae week gekregen* Ik kan iulhe yeraeke*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 18