DONDERDAG 6 DECEMBER
Anno 1923
1 Offic^p'0 Kfinnferovinii.
STADSNIEUWS.
BINNENLAND.
Het voornaamste nieuws
van heden.
No. 19555»
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DER AD VERTEN TIEN j
80 Cts. per regel. Bij regelabonnement belangrijk lageren prijs.
Kleine AdvertentiSn, uitsluitend bij vooruitbetaling, Woensdags ea
Zaterdags 60 Cts., bij een maximum aantal woorden van 30.
Incasso volgens postrecht. Voor eventueele opzending van brieven
10 Cts. porto te betalen. Bewijsnummer 6 Cts.
I
Bureau Noordeindspleln Telefoonnummers voor
Directie en Administratie 175 Radactie 1507.
Postchèqua- en Girodienst No. 57055 Postbus No. 54
Dit nummer bestaat uit TWEE Bladen
EERSTE BLAD.
gemeentelijke vischverkoop.
Aan den gemeentelijken vischwinkel,
Vischmarkt 18, tel. 1225, is \RIJDAG ver
krijgbaar SCHELVISCH a 10.13—f 0.28,
SCHOL a f 0.22—f 0.38 per pond.
N. C. DE G1JSELAAB, Burgem.
Leiden, 6 December 1923.
Dr. E. Verviers en de Kabinetscrisis.
Naar „De Zuid-Willemsvaart" uit volko
men betrouwbare bron verneemt, is dr.
Verviers door den kabinetsformateur jhr.
Beelacrts van Blokland een minisler-porte-
feuille aangeboden in liet nieuw te vormen
{kabinet.
Dr. Verviers heeft echter geweigerd een
portefeuille te aanvaarden, zoolang het par
lement in Nederland nog beslaat.
Wij hebben ons naar aanleiding van dit
bericht tot dr. Verviers gewend, die ons
mededeelde niet voor een ministersfunctie
te zijn aangezocht.
Dr. Verviers verklaarde nog, dat, alhoe
wel er eenige geestverwantschap bestaat
tusschen hem en den kabinetsformateur, hij
toch in een parlementair kabinet geen zit
ting wil nemen. -Daarom ook heeft hij alle
relatie met jhr. Beelaerls van Blokland op
zettelijk vermeden, ten einde diens toch al
zware taak nifi te bemoeilijken.
De Leidsche Navordericgsbelastiiig.
Mr. F. K. de liaan, eveneens advocaat van
eischer behandelde hierop nog het tweede
cassatiemiddel, n.l. dat betreffende de verja
ring. Pi. zette uiteen, dat de Gemeentewet
uitsluitend en alleen belastingschuldigen
kent. Art. 245 geelt een duidelijke omschrij
ving van wat men onder „belastingschuldi
gen" moet verstaan. Belastingschuldigen
zijn, zegt gënoemd artikel, zijn zij die tij
dens het belastingjaar in de Gemeente hun
hoofdverblijf hebben. Mag men nu, gelijk het
Hof in zijn arrest deed, door een beroep op
de geschiedenis van de wet te doen een an
dere uitleg voor het begrip „verschuldigd"
geven dan waartoe de weistekst zelve noopt?
Deze toch bepaalt, dat door en met den eer
sten dag van het belastingjaar in de Ge
meente zijn hoofdverblijf te hebben men be
lasting .verschuldigd" wordt. Ten aanzien
van de vraag wanneer belastingschuld in het
algem. ontstaat beriep pi. zich voor de juist
heid van zijn stelling, dat deze ontstaat door
het enkele feit, dat men is ingezetene der
Gemeente in verband met het bedrag van
zijn aanslag op meerdere rechterlijke uit
spraken. Het beroep, dat de Gemeente Leiden
gedaan heeft op de systematiek van de Ge
meentewet een beroep waarmede het
Hof zich heeft vereenigd gaat naar het
oordeel van pi. niet op. In de eerste plaats
al niet omdat in het algemeen een beroep op
een systeem van een wet zwak is en ver
der niet omdat in het' Hoofdstuk der Gemeen
tewet getiteld: „Van de invordering der
plaatselijke belastingen" ook bepalingen
voorkomen, die met de invordering als zoo
danig niels te maken hebben.
Met „verschuldigd" zijn zou volgens
iet Hof niet anders kunnen zijn dan een
„invorderbaar" door overleg vastgesteld be
drag, hetgeen pi. aanleiding gaf tot het stel
len van de vraag waarin de verjarings-
.naterie zou moeten worden vastgekoppeld
aan den daad van den aanslag? Een uit
legging als dus pl voorgestaan van het
woord „verschuldigd" is niet in strijd met
de wet, wèl met de logica, en al moge arl.
262 dan al niet absoluut duidelijk geredi
geerd zijn. in geval van twijfel gaan de be
langen van den belastingschuldige ver
boven die van den belaslingheffer.
Pl. Irad vervolgens in een gedetailleerde
juridische beschouwing van artikel 262 der
Gemeentewet, die hen tot de slotsom voer
de, dat hel Hof dit artikel volgens de oude
tekst geschieden, althans verkeerd heeft toe
gepast. Bij den uitleg, die het Hof van art.
262 Jn zijn arrest gaf en waarbij het Hof
het verschuldigd zijn en bevoegelijk vast
koppelde aan den aanslag, kwam het Hof
lijnrecht in strijd met de wettelijke betee-
kenis en de woorden van de wet van 1819.
Ook het beroep van het Hof op den in
houd va.i arl 11 van de Wet van 1815 kan
pl. niet aanvaarden, terwijl hij ten slotte
opmerkte, dat de regel: „actioni mondum
natae non praesoubitus", waarop de ge
meente Leiden een beroep gedaan heeft, in
dit proces niet op zijn plaats is.
Hierop was het woord aan mr. Trapman,
advocaat van verweerder in cassatie, tevens
eischer in cassatie incidenteel. PI. wees er
allereerst op, dat het vonnis van de Haag-
rechfbank voor de belastingbetalers
slechts een Pyrrhus-overwinning is geweest,
aangezien dit vonnis hen principieel in het
ongelijk stelde. Bovendien heeft het Hof cok
aan het verjaringsargument den grond ont
nomen. Intusschen is de Leidsche gemeente
ontvanger toch van het arrest van het Hof
uacidenteel in cassatie gegaan, namelijk voor
wat betreft de bevoegdheid van de rechter
lijke macht. Het geldt hier een zuiver admi
nistratief rechterlijk geschil over de vraag:
is de aanslag gegrond op een weltige veror
dening? Van deze geschillen kon de rechter
lijke macht slechts kennis nemen als haar
uitdrukkelijk rechtsmacht voor die geschillen
is opgedragen. Zulk een wetsbepaling ont
breekt echter aan de rechterlijke macht van
geschillen over Gemeentebelasting. Die
rechtsmacht hebben, ex art. 265 Gemeente
wet, de Raad en de Gedeputeerde Staten.
De rechterlijke macht is alleen bevoegd ken
nis te nemen van verzet tegen een dwang
bevel, als het gebaseerd is op grieven tegen
de invordering (beroep op betaling, verja
ring, dwangbevel tegen iemand, die niet is
aangeslagen). Het verzet mag slechts de
zelfde bezwaren tot grond hebben als zoog.
executie-geschillen in burgerlijke zaken.
Na deze uiteenzetting Irad pl. in een be
strijding der beide cassatie-middelen van de
tegenpartij. Wat het eerste cassatie-middel
betreft, merkte pl. op, dat de formuleering
van de slotwoorden daarvan het noodzake
lijk maakt, dat een wetsbepaling wordt aan
gegeven, die de navordering uitdrukkelijk
verbiedt. Zulk een verbod bevat geen van de
als geschonden voorgestelde artikelen en
daarmede is het middel veroordeeld. De
vraag of de gemeente de bevoegdheid bezat
een navorderingsbepaling in haar verorde
ning op te nemen is verder door Rechtbank
en Hof met vlag en wimpel bevestigend be
antwoord en de Gemeente zou eigenlijk kun
nen volstaan met naar de uitstekende moti
veering dezer rechtscolleges te verwijzen.
Ten overvloede gaf pl. echter nog een over
zicht van de argumenten voor het stand
punt der Gemeente ,dat hem tot geen andere
slotsom voerde, dat dat het eerste middel
zal moeten worden verworpen.
Wat nu het tweede cassatie-middel be
treft, in het algemeen uitgedrukt mist het
feitelijke grondslagen, in ieder geval richt
het zich in zijn formuleering tegen een mo
tiveering en niet tegen een beslissing. Wat
hel laatste betreft zij opgemerkt, dat het
middel zich blijkbaar wil richten tegen do
beslissing van het Hof, die de belasting niel
verjaard achtte. Van deze verjaring maakt
het middel zelf geen woord gewag. Voorls
merkte pl. op, dat ook hier weer een bepaald
artikel geschonden moet zijn. Hier is dus
niet van belang of hetzij wetenschappelijke
overtuiging, hetzij van het ooideel van een
practicus inzake het van de belasting ge-
I wichtige tijdstip al dan niet juist ls. De te
genpartij zal een bepaald artikel tot het hare
moeten maken, dat dan door het Hof zou
zijn geschonden. Dit artikel ontbreekt echte»
en zeker kan ar. 262 niet als zoodanig wor
den beschouwd.
Wat nu het eerste argument van pl. be
treft, n.l. het ontbreken van feitelijken grond,
slag aan het middel, wees pl. er nog op, dat
het Hof nergens beslist heeft, dat de ver
schuldigdheid van plaatselijke inkomstenbe
lasting niet ontstaat door het feit, dat men
is ingezetene der gemeente in verband met
het bedrag van zijn inkomen. Het Hof heeft
j slechts uitgemaakt, dat „verschuldigd" in
art. 262 Gemeentewet beteekent„invorder
baar door aanslag vastgesteld belastingbe
drag". Anders heeft het Hof niet beslist en
indien men die opvatting onjuist vindt, dan
had van men daartegen een cassatie-middei
i moeten formuleeren.
De vraag of het Hof de juiste interpellatie
heeft gegeven van artikel 262 Gemeentewei,
meende pl. met een volmondig ja te moeten
beantwoorden, een zienswijze, die hij nader
j motiveerde door in het kort nog eens de be
langrijkste juridische argumenten der ge
meente Leiden naar voren te brengen. Dr
vraag wanneer de belastingschuld ontstaat,
achtte pl. van dit cassatie-geschil totaal on
belangrijk en hij concludeerde dan ook tot
verwerping der door de tegenpartij ingedien
de cassatie-middelen.
Na repliek van de heeren mrs. De Haan
en Romijn werd de conclusie van het O. M.
bepaald op 2 Januari a.s.
F. A. Dee. f
Na sinds midden October ongesteld te zijn
geworden is alhier in den afgeloopen nacht
overleden de heer F. A. Dee, oud-pedellus
major der Leidsche Universiteit Franciscu9
And ré Dee werd geboren te Leiden den 22en
April 1838 en bereikte dus den leeftijd van
ruim 85 jaar. Na hier ter stede goed onder
wijs te hebben genoten, werd hij op 17 Octo
ber 1862 aangesteld als beambte bij de Uni
versiteitsbibliotheek. Hij werkte daar onder
P. A. Tiele aan den catalogus. Spoedig werd
hem ook de zorg van de Bibliotheca Thy-
siana toevertrouwd, zooals men weet een
kostbare verzameling waarvan de afzonder
lijke bewaring bij teslament is verordend.
Dee betrok liet prachtige huis hoek Rapen-
burg-Groenhazengracht, waar deze boekerij
wordt bewaard en woonde daar totdat hij
voor cenige jaren in ruste ging.
In 1874 werd hij tot Academisch Pedel be
noemd uit meer dan 140 sollicitanten. Geen
minderen dan Pluygers, Cobet en Goudsmit
deden hun best voor hem. Dee werd dan
benoemd en reeds het volgende jaar vervulde
hij zijn officieele rol bij het drie-eeuwen
feest der Academie. Hij moet daar goed ge
staan iiebben bij het groote feestmaal van
beroemdheden, achter den zetel van den
Rector-Magnificus met de pedelstoga aan en
den rinkelstaf in de hand. Immers ter gele
genheid van dezs herdenking is hij op een
feestavond in de studentensociëteit plechtig
verheven tot het ambt van „professor" en
sindsdien is hij altijd. ,",prof" Dee gebleven.
Er zullen in het heele land en daarbuiten
niet veel Leidsche oud-sludenten zijn bij wie
hij anders bekend is als professor Dee. En
hij wist weldra meer van de Academie dan
menige hooggeleerde en kende de studenten
beier dan al de faculteiten bij elkaar. Zoo is
hij geworden een stuk geschiedenis van onze
Academie.
Zoo is hij ook geweest de vriend en" vraag
baak der professoren. Elk jaar gaat en komt
op den diés een Rector-Magniiicus. De
nieuwe titularis is dan in eens het hoofd der
Leidsche Universiteit, voorzitter van haar
Senaat. Hoe zqu het kunnen zonder den pe
del die er al zooveel dié s-vieringen mee
maakte.
Maar hij is boven alles geweest de kame
raad der studenten. Hij leefde met hen mee
en deelde in hun vreugde en in hun leed.
't Meest uit den aard der zaak in hun
vreugde. Vooral als hij uit de herinneringen
van zijn eerste pedeljaren putte, was hij over
het studentenleven in zijn schik. In latere
jaren was de aardigheid er wel wat af. En
aan de damesstudenten kon hij vooral niet
wennen.
Op 17 October 1912 toen hij zijn gouden
jubileum als beambte aan de Universiteit
vierde is hij zeer hartelijk gehuldigd en het
album dat hem bij die gelegenheid werd aan
geboden telde meer dan 1000 namen. Aan
de vroegere onderscheidingen hem ten deel
gevallen voegde H. M. de Koningin er een
nieuwe door hem te bevorderen tot Ridder
in de orde van Oranje-Nassau.
Tot 1 Januari 1921 heett hij zijn ambt
vervuld. Toen heeft hij zijn plaats opengela
ten aan zijn zoon en de benoeming van de
zen tot zijn opvolger, was hem oen groote
voldoening.
Met den dood van „prof" Dee is er een
oude generatie van pedellen uilgestorven
zooals wij ze nu door de veranderde tijds
omstandigheden niet meer kennen. En zoo
zal „prol" Dee in de herinnering van de
Leidsche Academie en daarbuiten blijven
voortleven als een brave dienaar der Alma
Maler en een trouwe vriend van het Leid
sche Studentencorps.
Zaterdagvoormiddag zal de teraardebestel
ling plaats hebben op de begraafplaats aan
de Groenesleeg.
Op de begraafplaats bij ,,'t Groene
Kerkje" te Oegstgeest is gisteren ter aarde
besteld het stoffelijk overschot van den heer
J. van der Togt, in leven ambtenaar aan het
bureau van den gemeente-ontvanger alhier.
Na drie jaar werkzaam te zijn geweest ter
gemeente-secretarie, kwam hij aan het bu
reau van den gemeente-ontvanger, waar hij
23 jaar zijn beste krachten heeft gegeven
en van jongsten bediende tot oudsten ambte
naar is opgeklommen, terwijl hij verschei
dene malen bij ontstentenis van ontvanger
of kassier hun functie waarnam.
De reuniecommissic van het Leidsch
Studentencorps voor de lustrumfeesten 1924
is als volgt samengesteld: mr. H. B. van
Riesen, mr. H. J. Ilütschler, mr. Tj. J. Dor-
hout Mees, mr. P. G. M. van Meeuwen, J.
1 P. Carp, W. C. van Rechteren Limpurg, A.
E. André de la Porte, A. Meurman, J. Bur
gerhout en A. Stoop.
Het bestuur van de Indologcn-Vcreeni-
ging heeft zich voor het jaar 1923—'24 als
volgt samengesteld, de heeren: H. W. J. So-
nius, praeses; J. B. F. Sartorius, ab-actis;
J. P. Bouma, quaestor; J. C. Olland, asses
sor I; J. C. Lyclama, assessor II.
Beroepen is bij de Ned.-Herv. Gem. te
Odoorn (tweede predikantsplaats te Valther-
mond) de heer J. F. Kruit, cand. alhier.
Het batig saldo van den avond, ten
bate van de vereeniging „Tot verbetering van
het lot der Blinden" bedraagt ruim f 110,
waaronder de inzameling van Sint-Nicolaas
in de pauze, groot f 16.95 moet worden ge
rekend.
Op 19 December zal hier een collectie
plaats vinden van het „Nederlandsche Roode
Kruis", afdeeling Leiden, ten bate van de
noodlijdenden in Duitschland.
Het leed van het overstappen uit en in
de trams aan het eind van de Breeslraat,
bij de Hoogewoerdsbrug, is gelukkig geleden.
Vanmorgen is de Iram met een flauwe bocht
langs het nieuw aangelegde hulpspoor over
de zuidelijke helft der brug gereden en daar
over wordt nu de dienst geregeld van beide
kanten onderhouden. Dit lastig oponthoud
hebben de reizigers dus niet meer. Ook voor
de conducteurs is dit een verheugenis. Zij
konden er niets aan doen, doch waren maar
al te vaak het mikpunt van pruttelende men-
schen, die van de eene tram naar de andere
moesten loopen door sneeuw en modder,
zooals wij daarvan in de laatste dagen zoo
veelvuldig „profiteerden".
Nu wordt morgen het andere gedeelte van
de slraat afgesloten, omdat deze helft van
de Hoogewoerdsbrug moet worden verlaagd.
De voetgangers zullen nu de trambaan ook
moeien volgen, die aan weerskanten is ge
plaveid, hoewel met groote keien. De beurt
kemt nu aan de wandelaars, fietsers, motor
rijders enz. om over de siluatie te klagen.
Gelukkig, dat wij hier met een lijdelijken
toestand te doen hebben en, doordat de straat
er circa 60 e.M. wordt om laag gebracht, zij
als verkeersweg er op zal verbeteren.
PRIJS DEZER COURANTi
Voor Lelden per 8 maanden ƒ2.86, per week ..ivïïïiïïïïi KO.IS,/
Builen Lelden, waar agenten gevestigd zijn, per week' .T>anr^H0,l%t
Franco per post 2.85 4- portokosten,
Gistermiddag is door het breken van
een dwarsligger een steiger aan den Hooge-
Rijndijk ingevallen, waarop twee personen,
VV. B. en N. B. Beiden zijn van 4 M. hoogte
gevallen en bekwamen kwetsuren aan hoofd
en handen. Gelukkig niet ernstig, want na
met de auto van den Eerste-Hulpdienst naar
het Acad. Ziekenhuis te zijn gebracht, kon
den zij spoedig van daar naar huis gaan.
Op de Groote Havenbrug is een hand
wagen met suikergoed aangereden door een
sleeperswagen. De handwagen is beschadigd
en het suikerwerk gedeeltelijk vernield.
De schuld schijnt te zijn bij den bestuur
der van den sleeperswagen, die do brug op
reed, toen de handwagen er reeds op was.
De politie onderzoekt de zaak.
Het Episcopaat en de
Staatkunde"
.Katholieke
Bij de verklaring van het Nederlandsche
Episcopaat, dat het dr. E. Verviers het recht
ontzegt zijn weekblad den titel „Katholieke
Staatkunde" te geven, wenscht genoemde
heer de volgende aanteekeningen te plaatsen
1. Vooreerst de opmerking, dat ik in deze
staatkundige kwestie tegenover een niet des
kundig-collega sla. Als deskundige ontzeg ik
aan onbevoegden het recht, om zonder argu
menten een autoritair oordeel uit t< spreken
over de katholiciteit mijner practi ii-poli-
tieke richting. Ik handhaaf de meening, dat
bedoeld tijdschrift terecht den naam „katho
lieke" Staatkunde voert. En om de dwaling
van het Episcopaat inzake katholieke staat
kunde te staven, kan ik kortelijk verwijzen
naar de praktijken der katholieke staats
partij. Het is uit de bittere ervaring, dat zelfs
de niet-deskundige katholiek zich kan over
tuigen van de onbevoegdheid van het Epis
copaat in zake katholieke Staatkunde.
2. Over de al of niet rechtmatigheid van
den titel „katholiek" is een uitgebreide
schriftelijke en mondelinge onderhandeling
gevoerd tusschen mr. Diepen en mij. De eer
ste brief van mgr. Diepen dateert reeds van
30 Maart j.l., welke correspondentie tot een
heel dossier is aangegroeid.
De door mgr. Diepen aangevoerde bezwa
ren waren óf zeer vaag, óf onbeduidend. Ik
heb dan ook voortdurend aangedrongen, om
eventueele afwijkingen van de katholieke
leer duidelijk te formuleeren en duidelijk te
omschrijven welke veranderingen in de leer
stellige richting van het blad gewenscht wor
den. Tot op heden, dus na acht maanden ge-
dachlenwisseling is mgr. Diepen nog steeds
in gebreke een nauwkeurige beschuldiging
tegen het blad in te brengen. De betreffende
correspondentie ligt bij mij ter inzage.
3. Het geschil met het Episcopaat liep o.m.
ook over de kerkelijke censuur. Vóór het ver
schijnen van het eerste nummer, in dé 2de
helft van Maart 1922, vroeg ik bij den Bis
schop van Haarlem schriftelijk een censor
aan, die mij schriftelijk geweigerd werd, wijl
de bisschop het tijdstip van verschijnen (het
liep tegen de verkiezingen) ongeschikt achtte
Deze weigering was evident in strijd met
de kerkelijke wet. Het werk van een katho
liek auteur kan worden goedgekeurd of afge
keurd, maar de Overheid kan niet de keu
ring zelf weigeren en daardoor een katho
liek auteur het schrijven beletten. En zeker
niet ten einde daardoor een bepaalde poli
tieke partij te behagen. Door gemelde weige
ring was ik dus geheel vrij.
4. In de briefwisseling met Mgr. Diepen
kwam ook ter sprake de noodzakelijkheid van
kerkelijke censuur. Eerst op '6 October eischte
Mgr., dat ik de censuur zou komen regelen.
Aangezien het nimmer in mijn bedoeliing
gelegen heeft mij aan het kerkelijk recht te
onttrekken, vroeg ik op 13 October monde
ling een censor, op dezelfde voorwaarden,
als de andere bladen en met verzoek geen
bevooroordeelden censor aan te wijzen. Mgr.
Diepen zegde mij een censor toe, stelde den
eisch van „voorafgaande" censuur, die wel
in de kerkelijke wet staat, maar in de prak
tijk niet gehandhaafd wordt, en beloofde met
nadruk en bij herhaling geen bevooroordeel
den censor te benoemen, omdat, volgens
zijn eigen bekentenis bevooroordeelde cen
suur geen waarde heeft. Op 30 October werd
een censor benoemd.
Ofschoon van den benoemde het ergste
vreezend, achtte ik mij door mijn woord ge
bonden. Overstelpende drukte belette mij ge
durende eenige dagen de censuur met den
benoemde te gaan regelen. Doch daartoe
kreeg ik niet de kans, want reeds op 13 No
vember ontving ik van den benoemde een
brief, waarin zijn Salomons-oordeel al ge
geven werd. De censor verklaart daarin één
enkel artikel van Nr. 69 gelezen tc hebben
en Nr. 70 geheel, dit is hem voldoende voor
het neerschrijven van een stortvloed van
uitermate oppervlakkige en ongefundeerde
opmerkingen in de ruimte van beleedigende
invectieven aan mijn adres, zonder dat ook
maar één argument gebruikt, of één concrete
bemerking gemaakt wordt. Deze merkwaar
dige brief ligt bij mij ter inzage.
Ik heb Mgr. Diepen bericht, dat ik met
dezen man, voor wiens oordeel ik enkel min
achting koester, geenerlei relatie wenschle.
Uit het voorafgaande blijkt, dat Mgr.
Diepen inzake censuur tegenover mij zijn
woord niet gestand gedaan en mij misleid
heeft. De censuur scheen Mgr. Diepen te be
schouwen als een geëigend middel om met
een schijn van recht de katholiciteit van het'
BINNENLAND.
De ministers De Visser en Colijn brachten
hedenmiddag een bezoek aan Leiden in ver
band met den bonw van het nienwe Acade
misch Ziekenhuis.
Overleden is de heer F. A. Dee, ond-pedel
der Rijksuniversiteit alhier.
De voortgezette pleidooien voor den Hoo»
gen Raad inzake de Leidsche navorderings-
belasting. Conclusie O. M. op 2 Januari.
Jhr. mr. Beelaerts van Blokland heeft aan
H. M. de Koningin verklaard niet in staat
j te zijn de opdracht tot samenstelling van een
extra-parlementair kabinet te aanvaarden, j
Dr. Emile Verviers en het Episcopaat.
BUITENLAND.
De machtigingswet door den Dnitscheai
Rijksdag in le en 2e lezing aangenomen.
Verklaring van den Beierschen premier
von Knitting over het conflict met het rijk,
Heden de stembnsdag in Engeland. j
Werkloozen-relletjes in het bezette gebied.
Strijd tnsschen de leiders der separatis
tische beweging. i
blad verdacht le maken, waartoe hij den wil
reeds a priori had.
Voorts heb ik Mgr. Diepen nog gewezen
op de schade, die hij toebrengt aan het al
gemeen belang, door de wet op de kerkelijke
censuur te verkrachten en bespottelijk te
maken. Immers hij misbruikt deze om partij
belangen te dienen en domme veroordeelen
te beschermen tegen do betere katholieke op
vatting en hij belast een volslagen onbe
voegde met de toepassing.
Als eenig antwoord op dit. mijn schrijven'
kwam de gepubliceerde verklaring namens
het Ned. Episcopaat.
6. Een der principieclc bezwaren van
Mgr. Diepen was onze opvatting van de ge-
zagstheorie. Uit zijn vage aanduiding daar
omtrent ontstond bij ons den indruk, dat
Mgr. Diepen ten aanzien van do katholieke,
gezagsleer in dwaling verkeert.
Kort geleden is ons vermoeden juist ge
bleken. Op Maandag 19 November heeft'
Mgr. Diepen Nijmegen bezocht mede om de
quaeslie „katholieke Staatkunde" met en
kele universiteitsprofessoren te bespreken'
zooals uit de stukken van mijn dossier;
blijkt.
Een der uitvloeisels van dit bezoek is ge
weest het artikel „De Gezagsleer van het
Fascisme" in „De Tijd" van 28 November!
en onderteekend door prof. v. d. Grinten,
hoogleeraar in het staatsrecht aan de ka
tholieke Universiteit en naar de aanhalin
gen blijkbaar geïnspireerd door Mgr. Diepen.
Dit artikel was noodig, omdat nog nooit
iemand eenige leerstellige afwijking in Ka
tholieke Staatkunde geconstateerd bad. De!
heer Van der Grinten, die zich voor dit we
tenschappelijk knechtenwerk leende, gaati
in dit „Tijd"-artikel uit van het anli-kalho-
ïiekpositivisUsch standpunt en verkondig!
daarin een dwaalleer, die vierkant met da
katholieke opvattingen in strijd is, behalve
uit de onjuiste terminologie in de brieven
van Mgr. Diepen, blijkt ook uit dit geïnspi
reerd artikel, dat Z. D. H, ten aanzien van
de katholieke gezagsleer in dwaling ver
keert.
Tegen de politieke en sociale actie dec
officieele Katholieke Partij hebben wij uil
leerstellig oogpunt o. a. dezo beide grieven:
dat zij in het recht der positivisme, in da
economie het materialisme huldigt, dat de
geest dier actie dus vierkant in strijd is mei
den waren katholieken geest, „Katholieka
Staatkunde" gaat nu rechtsdraads tegen po
sitivisme en materialisme in, en komt daar
door in conflict met het Episcopaat, dat nog
aan de zijde van de bovendrijvende on
christelijke richting staat.
7. Bij hetzelfde bezoek aan Nijmegen'
heeft Mgr. Diepen een der hoogleeraren van
de theologische faculteit over Katholieke
Staatkunde gesproken. Deze hoogleeraar in
de moraal heeft een internationale reputatie,
van zijn oud-leerlingen in de verschillende
landen van Europa wisten wij, dat zijn
denkbeelden op dit gebied aan de onze ver
want zijn en hij heett dit hier ook schrifte
lijk en mondeling te kennen gegeven.
Ofschoon deze man van wetenschap zicK
te onzen aanzien door den Bisschop heeft
laten intimideeren alles wat wij zeggen
blijkt uit de stukken van ons dossier zal
hij Mgr. Diepen toch minstens gewaar
schuwd hebben voor een actie tegen ons
blad waartegen uit leerstellig oogpunt niets
in te brengen is. Doch niettegenstaande hel