In verteerde Sctoien. No. 19520. LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 26 October. - Derde Blad. Anno 1923. ,0e rioleerlng der gemeente Leiden. TWEEDE KAMER. FEUILLETON. t i. Zooals wij onder „Gemeentezaken" reeds hebben meegedeeld, is door Ir. F. C. J. van jjlen Steen van Ommeren, adjunct-directeur, yan gemeentewerken te 's Gravenhage op yerzoek van B. en W. dezer gemeente een [rapport omtrent de rioleering der gemeente Leiden uitgebracht, dat B. en W. Lebben lovergenomen en thans ter geleidelijke uit- yoering aan den Raad voorstellen. Hoewel in het reeds vermelde praeadvies het plan van den heer van den S. v. O. in groote lijnen is weergegeven, wenschen wij, na al wat in ons Blad reeds over de ver- yersching der stadsgrachten is geschreven, .en mede mot het oog op de groote beteekenis van het vraagstuk, er hier nog een en ander over mee te deelen. Door B. en W. was aan den heer Van den g. v. O. opdracht gegeven advies uit te bron gen omlrent de rioleering van het stadsge deelte, gelegen benoorden den Maresin- g e 1 en den Heerensingel, tusschen de Haar lemmervaart en den Oude-Rijn, met verzoek, in verband daarmede, ook speciaal de vol gende vijf vragen te willen beantwoorden: lo. Welk afvoerstelsel is als definitief eïndslelsel voor Leiden aangewezen, zoowel ln de oude stad (binnen de Singels) als in de nieuwe stad/ 2o. In hoeverre is dit stelsel reeds onmid dellijk voor uitvoering vatbaar, hetzij in zijn yollen Omvang of gedeeltelijk? 3o. Indien dit stelsel vooralsnog niet tot Uitvoering kan komen, op welke wijze moet dan voorloopig worden voorzien in den af- yoer, met name van die wijken, welke op grooten afstand van R ij n 1 a n d s boezem water zijn gelegen, o.a. de wijken benoorden den Mare- en den Heeransingel. Is aanleg van het in verband hiermede (floor den Directeur der Gemeentewerken ont worpen boogvormig kanaal in deze wijken gewenscht en urgent? Het voorloopig stelsel behoort zich zooveel mogelijk aan te sluiten Lij het definitieve. 4o. Moet worden voortgegaan met hot Stelsel van beerputten, volgens verschillen de typen met overstort naar het hoofd- ïiool? 60. Welk afvoerstelsel is aangewezen voor de gebouwen van het nieuwe Academisch Ziekenhuis Om tot een systematische beantwoording yan de ingewikkelde rioleeringskwestie te peraken, heeft de rapporteur zijn rapport in yljf onderdeden verdeeld en achtereenvol gens besproken: de bestaande plannen ter yerbetering; den waterstaatkundigen toe- Stand van Leiden en vervuiling van het bpenbaar water, een ontwerp gegeven met kostenraming; de gestelde vragen beant woord en ten slotte een samenwerking van ihet geheel gegeven. Hij is bij zijn beschouwing uitgegaan van de stelling, dat het vraagstuk te splitsen is Jn twee scherp gescheiden deelen, en dat Let er om gaat te komen tot een centrale Siarêameling van al het rioolvocht op één ®t, buiter de bebouwing- gelegen, en daar na totde verdere behandeling van het Üsolwater. Als practische mannen moet men daarbij oodanig te werk gaan, dat met minimum- osten een maximum nuttig effect teweeg gebracht wordt, zegt de schrijver. De bestaande toestand te Leiden is al niet Snders dan die, welke sedert menschenheu- Ïonis voorkomt in talrijke steden van ons nnd. Het is een ingekankerde karaktertrek yan ons volk, te meenen, dat men zich af doende van vuil kan ontdoen, door het in 't Iwater te deponeeren. In Leiden heeft men hetzelfde gedaan. iWaar de toestand al te erg werd, ging men bver tot demping of overkluizing; diverse straatnamen herinneren nog aan dezen toe stand. Gevolg hiervan was: verplaatsing van het euvel. Afdoende verbetering van de kwaal kan alleen verkregen worden, door de borzaak er van weg te nemen, d. i. in casu Eet vuil niet op den boezem te brengen, tot de vele rapporten, door vroegere en latere deskundigen uitgebracht, blijkt dit êêne punt zonneklaar De waterbeweging in de grachten en aödere wateren, die tot Ben boezem van Rijnland behooren, is veel te. gering en te onregelmatig, dan dat deze In staat zijn, al het daarop gedeponeerde vuil op regelmatige wijze in één bepaalde richting af te voeren, zoodat de bevolking geen overlast van het vuil ondervindt. Wel kan een versterkte afvloeiing te Kat wijk, in het leven geroepen door het stoom gemaal van Rijnland, aldaar in enkele Leid- sche boezemwateren een krachtigen stroom en daardoor een tijdelijke verbetering van den toestand veroorzaken, doch deze wer king geeft practisch niets voor boezemwate ren als Levendaal, Rapenburg, Ringsloot van den Stadspolder, slooten bij de Heeren- straat en andere, waar de vervuiling juist zóó verregaand i9, dat spoedig ingrijpen dringend noodzakelijk moet worden geacht. Onder alle voorstellen ter verbetering van den bestaanden toestand is er, volgens den rapporteur, slechts één, dat in 'n bepaalden concreten vorm een uitgewerkt rioolplan brengt, nl. het plan van prof. G. H. Broek man in 1899, destijds directeur der gemeen tewerken (ook door ons indertijd bespro ken. Red.) De totaalkosten werden destijds op f 1.550.000 aanlegkosten geraamd en bo vendien op f 25.000 per jaar aan onderhoud en exploitatie. Thans zou dit plan twee en een halt maal zooveel kosten. Ware het plan-Broekman, dat aan hooge eischen voldoet, uitgevoerd, dan kan men gerust aannemen, dat inder daad een afdoende verbetering in den slech ten, hier en daar onhoudbaren, toestand der boezemwateren van Leiden zou zijn inge treden. Wanneer de heer Van den S. van O. noch tans tot andere voorstellen komt dan be lichaamd zijn in het plan-Broekman, moet men dit. volgens hem, geenszins toeschrij ven aan geringe waardeering van dit pro ject, doch uitsluitend aan de omstandigheid dat de techniek in de laatste kwart-eeuw niet heeft stilgezeten en de economische verhoudingen geheel anders zijn dan vóér den oorlog. Na deze inluidende beschou wingen komt de rapporteur tot het tweedo punt- den waterstaatkundigen toestand van Leiden en de vervuiling van het openbaar water, waarvan wij nog iets zullen mee deden (Vervolg vao gisteren). De Vlootwet. MINISTER COLIJN zegt nog het vol gende Bij de interpellatie-Troelsfcra ie herhaal delijk vooruitgeloopen op de Vlootwet; bij deze behandeling is weer vooruitgeloopen op de algemeene beschouwingen over de Staatsbegrooting. Spr. zal die methode niet volgen. Op de beschouwingen van den heer van "Ravesteyn over het Calvinisme zou spr. gaarne ingaan, maar Eij acht die voldoen de afgedaan door de heeren Schouten en Schokking. Het werkelijkheidsbesef is in het Calvinisme sterk ontwikkeld en dat is ook nu weer gebleken. (Geroep: Ja, ja, materialisme!) Tegen de verwijten, dat het een andere man was, die de millioenenrede uitsprak en die, welke de Vlootwet verdedigde, komt spr. op. Bij de~ millioenenrede is geen mel ding gemaakt van het overschot van 127V6 millioen van het Leeningsfonds. Van dat fonds is in de nota nooit melding gemaakt en het gaat dus niet aan nu, voor 1924, een verwijt te maken van dat nalaten. De heer van Vuuren maakte de opmerking, dat dit overschot was gebruikt om de tekorten te fiancieeren, maar dat dit niet mocht. Dit laaste is niet juist: het overschot is niet voor een ander doel bestemd, maar alleen als kasmiddel gebruikt. We behoefden dan niet te loenen en be hoefden dë 127 millioen niet op de spaar bank te zetten. (Geroep: Op de Girol Gelach). Do bestemming is dezelfde gebleven en de gelden blijven voor het Leeningsfonds bestemd. Het Vlootdebat draaide om drie punten: 1. Waarom nu? 2. Waartoe bindt men zich 3. Wat kost hetgeen waartoe men zich bindt 1 - Punt 1 en 2 zijn dooir den Premier af doende behandeld. (Hilariteit). Spr. zal punt 3 even bespreken. De Mi nister van Marine noch spr. heeft het zóó verstaan, dat de Kamer zich voor het heelo minimum bond. Als dat zóó was, stond spr. niet achter de ministearstafel. Geen minister van financiën zou zich op dit oogenblik binden voor dat volle bedrag. (Geroep: Daar loopt het niet overl) De heer DRESSELHUYS (V.-B.): antwoordt niet op de vragen. De MINISTER: De viraag is, of het de oonsequentie is van dit ontwerp, dat het tweede wordt aangenomen. En dat is niet zoo op dit oogenblik. De Vlootwetcommis- sie heeft ook dat standpunt ingenomen. Wat kost het nu Spr. houdt alleen re kening met het onderhavige ontwerp, en meer niet. Spr. heeft vergeleken 1924 met en zon der Vlootwet en betoogd, dat er een voor deeltje in schuilt. Daarop zijn aanmerkin gen gemaakt, o.a. door den heer Oud, die zich op den heer de Geer beriep, Spr. becij fert nu dat de berekening van den heer Oud, dat de Vlootwet-in 1924 vijf millioen aan Nederland zou koBten, onjuist is. Eea bedrag van 4.9 'millioen is op de Marine- begrooting van buitengewoon naar gewoon overgebracht, waardoor de heer Oud op een dwaalspoor is gebracht. Onjuist is ook de opvatting van den heer Oud, dat de pensioenlasten naar Indië mochten worden overgebracht. Het aandeel van Indië in de pensioen lasten is een integreerend deel van de Vlootwet. Men kan de regeling niet goed vinden, maar dan staat los daarvan de becijfering. Do heer OUD (V. D.): Dit punt staat los van de Vlootwet, De MINISTER: Dat staat niet los van de Vlootwet. De heer DRESSELHUYS (V. B.): Ne derland betaalt voortaan minder aan do Indische defensie dan tot nu toe. De MINISTER zegt, dat het beter ware geweest de vliegtuigen op do begrooting te brengen, omdat hij nu gevoelt het ge mis van objectiviteit bij de beoordeeling. Deze 5 ton zijn geen nieuwe uitgaven, maar dienen alleen voor herstel en vervanging en tot instandhouding van hetgeen er be staat. Spr. handhaaft al rijn cijfers, bij de in- terpellatié-Troelstra genoemd voor 1924 met en zonder Vlootwet. Thans de verhouding 19241929 De Mi nister van Marine neemt de verantwoor ding voor-de ramingen op zioh. Zij zijn gecontroleerd dooT de Vlootwetcommissie. De heer OUD (V.D.): De Commissie vindt ze zelf een slag in de luebt. De MINISTERExtra lasten worden niet nu, noch in de toekomst op Neder land gelegd, vergeleken met hetgeen er ©ou geschieden zonder Vlootwet. Gevraagd is of het nu uitgegevene niet de grenzen van het toela&tbare overschrijdt We leggen nu voor 12 jaar vast, zegt men. De vraag of de uitgaven op dit oogen blik voor Marlnd bestemd, te hoog zijn, kan verschillend wórden beantwoord. Do Regeering meent yan niet, omdat ook op Marine sterk bezuinigd wordt, gelijk Mi nister Ruys beeft betoogd. Marine vraagt thans 5.1 pCt. van de totale staatsuitga ven, sinds 1923 is het bedrag met 12 pCt gedaald. Als dat nu kan, kan het dan zoo blij ven? is gevraagd. Wanneer deze wet wordt -aangenomen, dan zal in 1929 de vloot ge reed zijn en zal er een beslissing ziin to nemen voor do" volgende zes jaar. Het kan zijn dat men verder gaat, het kan zijn van niet. Dan zijn e? altijd nog 0 annuïteiten te betalengaat men verder, dan dalen de' exploitatiekosten geleidelijk. Gaat men niet verder/ dan loepen de annuïtei ten ook na het twaalfde jaar door en blij ven de bedrijfskosten bestaan. Ook bij het huidige systeem! zit men blijvend aan uit gaven vaat voor exploitatie. Wanneer de financieel© toestand des landb slechter wordt en wij het niet kun nen volhouden, dan zullen vele dingen op nieuw overwogen moeten worden en dan zal ook dit (ontwerp niet aan overweging ontsnappen. Ten'slotte heï systeem van financieren. De heer De Geer vond het fondssvs+eem ook beter, en terecht. Do buïtpngewone dienst levert voorrechten aan het fonds, waarin jaarlijks uit dë gewon o uit va ven Bedragen worden gestort ter aflossing van de voorschotten. Dat systeem waar borgt dat afbetaald is als het materiaal versleten ia en niet later. Men heeft spr. voorgesteld als den gees telijken vader van dit ontwerp. Het kan 6pr. persoonlijk niet schelen wat men ©egt, maar hij is toch verbonden aan een volks groep in het land, cfie er recht op heeft te weten hoe het staat, Met deze Vloot wet heeft spr. niets te maken. Er was be sloten tot de aan de ordestelling vóór spr. in het Kabinet ging zitten. (Geroep: Dat "weet iedereen!) Dan moet men geen anderen Indruk wekken. (Geroep: Gij waart er al vóór, voor ge in het Kabinet ging zitten.) In geen andere kwaliteit heeft spr. «?ol:fc OTer de Ylootwet gesproken. Spr. verde digt deze wet uit volle overtuiging des harten. -Het gaat hier om een groot be lang. Nederland is eigenlijk de mandataris van de wereld in de zorg voor Indië. La ten wij dat mandaat dus zóó vervullen dat niemand ër aanmerking op kan ma ken. (Applaus rechts). Do MINISTER VAN BUITENLAND- SCHE ZAKEN wensóht slechts enkele op merkingen te maken. Hij kan zich in veel vereenigen met de redevoeringen van de heeren Nolens, Schokking, Rutgers e.a. (Gelach) en hij zal de heeren Hugenholtz en Van Ravesteijn niet volgen in hun be schouwingen van internationalen en stra- tcgischen aard. (Gelach). Spr. wil er tegen opkomen, dat dit stol sel zou ingaan tegen het stelsel van Wash ington en van den Volkenbond. De vraag is of er internationale verplichtingen be staan. Wie heeft het gezegd, dat «Is wij ons weerloos maken anderen zich geroe pen zullen gevoelen om onze verplichtingen over te nefnen? Wanneer een land neutraal wil blijven, dan heeft bet de verplichting die neutraliteit daadwerkelijk te verdedi gen. Ontkent de heer Mardhanfc die ver plichting? Spr, citeert prof. De Louter, d'Espagnet, Oppenheim én Wehberg, die allen deze ver plichting krachtig verdedigden en zelfs on macht van den Staat niet als verontschuldi ging voor nalatigheid aanvaarden. Spr. voelt do beteekenis daarvan zeer en heeft dat in 1904 reeds zeer ernstig gevoeld toen hij aan het departement van Koloniën ver bonden was op het moment van den Ja- pansch-Russischen oorlog. Ons volk voelt niets voor een bondge nootschap qui prend compagnon, prend maitre. Onze wil om zelfstandig te blijven is zeer sterk ontwikkeld wanneer ons land zich in een positie brengt, die den schijn wekt dat die wil niet meer bestaat, dan ver dwijnt het vertrouwen in ons en dat zou ons zeer kunnen schaden. De politiek van mr. Marchant is een poli tiek van opportunisme en dat kan niet do politiek van ons land zijn. Onze politiek moet zijn die van het recht tot in het uiter ste. Wanneer Nederland onverhoopt in een conflict werd betrokken, dan zou ten slotte de rekening voor ons gunstiger zijh naar mate Nederland zich befer had voorbereid. De fout van den heer Van Ravesteijn is dat hij dg zaak niet stelt in het kader van de neutraliteit, maar hij ziet alleen groote con flicten. Ten slotte verdedigt spr. de opvatting dat dit ontwerp niet ingaat tegen den Volken-* bond. Die Bond is geen super-staat, maar een overeenkomst tusschen staten, die zelf moeten weten wat'zij hebben te doen ter verdediging hunner neutraliteit en zelfstan digheid. Een Nederlandsche strijdmacht zal on misbaar zijn. Geen plan tot beperking van bewapening slaagt, als liet niet algemeen wordt aanvaardt Er :zijn overal uitersten ten aanzien van dit punt het is een inter nationale kwestie, die helaas niet nationaal kan worden aangepakt Het i9 reeds heel moeilijk tot beperking van bewapening to geraken en wil men Nederland dan ontwa penen (Geroep Ja I) Men kan dat niet meenen. Er zijn nog Staten, die geen grond slag genoeg vinden om lot beperking over te gaan en die nog garantie wenschen. Laat Nederland daarom aan den voorzichtigen kant blijven. Men moet den Volkenbond geen verwijt er van maken, dat hij niet meer kan. Hij kan niet meer d&n de Staten, die hem sa* menstellen, willen. De Volkenbond is een vorm, die de proef der tijden zal moeten doorstaan. De perspectieven zijn niet zoo gunstig. Laat de regeering, zoo is gezegd, haar ijver besteden om het prestige en het vermogen van den Volkenbond te verhoogen. Dat zal de Regeering doen, maar daarnaast haar an dere plichten niet verzaken. Spr. wijst o.a! op'de conferentie in zake de luchtoorlog en betoogt, dat Nederland zijn internationalen plicht blijft nakomen. De conferentie van Washington behande lende, zegt Spr., dat de Vlootwet valt bin nen de bepalingen van., deze conferentie. Het vier-mogendheden-Verdrag heeft de spanning, die acuut was, weggenomen, maar de oorzaken heeft het niet kunnen wegnemen, want die oorzaken blijven in de tegenstelling der belangen. Zóó ligt de zaak voor Oost-Indiö. Wan neer men ziet hoe geheel Europa in een la tenten oorlogstoestand verkeert, als men ziet, hoe de handelspolitiek is veranderd, dan moet men toch zien dat het militarisme niet is verminderd en toegeven, dat de con- juctuur is veranderd, zoodat wij van voor zorgen niet kunnen afzien. Dg VOORZITTER stelt voor morgen om elf uur aan te vangen, ten einde 's middags de eindstemming te houden. Voorts om Woensdag de interpellatie-Boon op één dag af te doen. Replieken. Do heer DRESSELHUYS (V.B.) is niet te vreden. De Regeering heeft vele vragen niet beantwoord. Spr. noemt vele er van en vraagt daarna wat de Regeëring zegt van het bericht omtrent de conferentie tö Ge- nève in zake de vlootbeperking. Is de Regee ring uitgenoodigd? De Minister van Buitenlandsche Zaken, de heer VAN KAllNEBEEK, zegt, dat die conferentie betreft de uitvoering van de con ferentie van Washington, ook voor de Sta ten, die daarbij geen partij zijn. De Regee ring is uitgenoodigd. De heer DRESSELHUYS (V.B.X begrijpt niet dat de Regeering hiervan geen mede- deeling deed en niet zelf voorstelde de plan nen uit te stellen. De heer HUGENHOLTZ (V.D.) consta teert, dat de heer Nolens geen woord over de Vlootwet sprak en dat de Regeering tal van vragen en opmerkingen liet rusten. Hij protesteert daartegen. I^e Regeering heeft er op gewezen dat wij zeer ten achter zijn. Men schijnt ons dat toen. niet heel erg kwa lijk te hebben genomen. En nu moet dit on gel ukkige pruts-vlootje de groote taak ver vullen die de Minister van Buitenlandsche Zaken breed heeft geschilderd. Spr, heeft geen lust alle vragen te herhalen die hij heeft gesteld, want hij vreest toch geen ant woord (e zullen krijgen. De Regeering heeft feitelijk een ultima tum gezonden aan de rechterzijde en dus zal zij haar zin wel- krijgen al berust die wet niet op de overtuiging van de meerder heid. De heer MARCHANT (V.D.) betoogt dat het recht vorderingen heeft gemaakt en dat zelfs de groote mogendheden zich schamen om het recht te schaden. De heer DUYS (S.D.): Behalve in Rus land. De heer WIJNKOOP (G. Fr.): Poincaré ook nietl De heer MARCHANT (V.D.) meent dat do positie tusschen de kleine en de groote mo gendheden is veranderd en dat daarom het hof van Loder meer preventieve macht heeft dan een ,paar kanonnen. Vervolgens vraagt spr. nog eens wat in ternationale verplichtingen zijn. Wie con troleert die? Tegenover wie heeft Nederland ze? Als Nederland nu de helft doet van wat het zelf noodig acht, zullen dan anderen ons straks niet dwingen de tweede helft ook uit te voeren? De heer v. d. Voort van Zijp op perde al de veronderstelling dat de Volken bond ons zou verplichten Straat-Soenda te versterken. Dat is een dwaasheid. Als men zegt dat het recht niets waard is, als men de macht mist om het te hand haven, dan is het recht waardeloos. Vervolgens komt spr. op verschillende punten nog weder terug omdat het antwoord onbevredigend was. De vergadering wordt verdaagd tot heden elf uur. Naar het Engelsch, door BERTA RUCK, (Nadruk verboden)). 41) Ik nam ze op, de met glimmende stro pen, dunne zwarte, de donkerblauwe, rose ©n grijze en ik wierp ze met de andere dingen op het bed. Toen ging ik zitten, terwijl mijn rose- tendre stroaken weer om mij heen opbol den. Ik zat met mijn zijden schoentjes viorkant op het dikke kleed voor mij, mijn handen gevouwen in mijn schoot en mijn oogen nu en dan opgeslagen naar dien hate lijken jongen man tegenover mij. „Nu", begjpn ik en op hetzelfde oogen blik begon hij „Nil I" Hij scheen totaal niet onder den indruk (van mijn verontwaardiging. En hij ging voort: „Nu u mij verteld hebt tv i e u is, zou u mij nu willen vertellen wat u is „Ik ben in de Oity begonnen als klerk op een kantoor", zei ik heel stijf. Daarna kinderjuffrouw, ten minste ik zou kinder juffrouw worden.'' »®n ou?" zei hij met een blik als een. boort donker zoeklicht op mijn mooie, irijk gemeubileerde kamer. „Heeft u nu 'geen betrekking?'- Ik stampte leven mot mijn rose schoen bp het kleed. ,,Ik heb u verteld, dat- ik bij uw moeder gelogeerd ben, kapitein Meredith." „Ja, zei hij kalm, „in welke hoedanig heid?" Ik stompto weer op den grond. „Dat heb ik u ook al verteld 1" antwoordde ik vinnig, hem aanziende. „Zij denkt, dat ik uw vrouw benhet verveelt mij dat steeds te moeten herhalen, maar dat denkt zij nu eenmaal I" Hij bleef vast naar mij kijken. ging ik op boozen toon* voort, „'t is natuurlijk de merest buitengewone ver gissing, die ooit begaan is. U weet, dat ik uw vrouw met ben, ik weet dat ik het niet ben, maar..." ,,En hoe spoedig heeft u diat ingezien?" vroeg bij droogjes. „Ik meen, hoe spoe dig kwam u tot het besef die bewering lie ver te moeten opgeven?" Het eerste oogenblik begreep ik bem niet. Toen zei ik: „Welke bewering". Toen begon er een licht voor mij op te ga/an. „O", zei ik met een snik. Ik mocht waar lijk wel snikken. „U dacht", zei ik, om W uit te dagen, „dat ik dit expres gedaan heb? U denkt, dat ik mijzeive hier in gesmokkeld hebl Dat ik een bedriegster ben 1 Een avontu rierster I" „Nu", antwoordde hij met een lachje en weder blonk dat zwarte zoeklicht in zijn oogen. „Ziet het er hier niet naar uit?" En nu gebeurde er iets heel buitenge woons. Misschien zal men het nauwelijks kun- ren gelooven, maar bij de uiteenloopende gevoelens, die ik op dat oogenblik bad, af schuw, verlegenheid en agitatie, sloop ie te ja waarlijk, er «loop een klein greintje satis-factie in mijn hart over de onbeschaamde fout, die deze .jonge man had begaan. Een avonturierster I Ikl Ik, die er bepaald onder geleden had er veel meer als een bakvisohje, als een pruimpjes- en prisma-juffer uit te zien dan ik werkelijk ben! Ik, die door zuster Phyllis een kleine Madonna genoemd werd! Ik, voor wie C ami He een onschuldig wit japonnetje had willen maken met licht blauwe lintjes, net als van een klein kind 1 Ik, waarvan Philippa had gedacht, dat ik alleen de rol van een ingónue zou spelen in een theater! Hier was ten minste iemand, drie mij de rol van de schurk van het stuk zou waar dig keuren. Een avonturierster! Hal Maar al die overdenkingen kwamen na tuurlijk later. Op dat oogenblik bad woe de de overhand. ,,Een avonturierster 1" herbaalde ik hef tig. „U hadt daar liever uw ouders eens naar moeten vragen. Vraag hun, of ik niet mijn best heb gedaan hun verklaring te ge ven. Vraag hun, of ik niet herhaaldelijk gezegd heb, dat ik niet uw vrouw benl Dat ik niet Vera Vayne ben dat ik u nooit ln mijn leven gezien heol Ga dan naar hen toe om het hun te vragen. Lady Meredith is in haar kamer". Ik wees ener giek naar de witte deur. „Ga het bun da delijk vragen, als 't u blieft of haal se hier, haal ze hierl" „Wacht een oogenblik", aei kapitein Me redith kalmj en zonder zijn oogen vem. mtf af te elaan. „Ik «ou mijn oudere dadelijk kunnen halen, zooals u zegt, maar ik vraag mij af, of zij wol de geschikte personen zijn om te halen?" „Wat bedoelt u?" vroeg ik en ik ,keek heb vragend aan. „Welke andere menschen zou u er naar kunnen vragen?" „Wel", zei hij langzaam en beslist, „het is misschien een geval om de politie bij te halen." „De politie 1" Ik voelde, dat ik mijn oogen viermaal zoo groot opzette als gewoonlijk, toen ik hem met woedende verbazing aanzag. Een-jonge man als hij, die zulk een jonge vrouw had getrouwd met dat accent en die gekleurde hartjes op haar ondergoed I Die man, alsjeblieft, bedreigde mij met de politie! Bewees dat niet, dat hij hoegenaamd geen menschenkennis had! „Laa^t do politie halen, goed l hoorde ik mij zeggen met een woedend lachje, zoty dra ik kon adem halen en woorden vinden. „Laat ze halen 1 Ga uw gangl U doet er mij plezier meel U denkt zeker, dat ze mij voor een Duitsche spion zullen aanzien I Goed, laat ze maar halen I" Weder lachte ik, woedend. „Ik hoop, dat zij iemand zullen zenden, die Engelsch kent, want ik geloof niet, dat ik bun in het Fransch zou kunnen ver tellen, wat ik van u dacht l Maar laat ze dan halen 1" Ik wierp mijn hoofd In den Dek en keek uitdagend naar de deur. „Laai) ze dan halen, dadelijk I" Weder zei kapitein Meredith, mij dek kende met zijn oogen als met den loop van een revolver: „Wacht een oogenblik, Ik wou u no>g een paar vragen doen." >,Ik ben niet van plan op uw vragen te antwoorden, voordat u de politie hebt la ten halen I" zei ik, terwijl ik steeds uit dagend tegenover hem zat „Ik zeg geen enkel woord, voordat u haar roepen laatl" En daar zaten wij tegenover elkaar, ter wijl de minuutwijzer \an de klok misschien wel eens had rondgeloopen. Hij met zijn oogen strak op mijn gezicht gevestigd; ik met meer uitdaging in mijn blik den zijne beantwoordend^ Ja, dat was nu George. Dat was nu de oogappel van zijn moeder l Dat was de jonge man, over wien zelfs oen aardig meisje ais Philippa Traoey met zulk een verlangen en geestdrift gespro ken had deze, deze, deze onuitsprekelijke was de man, met wien ik volgens ieders opinie getrouwd moest wezen! O, ik kon het niet langer uithouden 1 Ik wipte weer op alseen duiveltje ij| een doosje, in het rose gekleed, om do ka* mar door te rennen naaT de bel Maar bij was mij voor. Hij was te vlug. Hij e-tond op hetzelfde oogenblik als ik op en vatte post met zijn uniform-ru? fegen de bel. En ik bleef ook een oogenblik staan met uitgestrekte hand naar de bel. „Laat mij door alsjeblieft", zei ik ge biedend „V/at goat u doen?" zei hij. „Wat wou u uitvoeren?' „Ziet u dat niet?" zei ik (heel barsch, dat hoopte ik ten minste). „Als u de po litie niet laai halen, dan zal ik het doen 1" Nu. het eincf was natuurlijk, dat wij geen van belden belden. Toen hij daar tegenover mij stond, zei de kapitein op oen heel anderen toon: „Luister nu eenfl. U begrijpt, dat u adj Étenige verklaring eohuldig rijt.'1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 9