Appelpluk.
Een Muizengeschiedenis.
Als de appels rijpen^
o, dat is een pret!
d'eerste vrije middag
wordt er vastgezet -
>an die malle denkbeelden gekomen was,
zei hij tegen moeder: „Hij moet maar bij
rijn groote neven wegblijven, zes of vijf
tien! is een heel verschil. Morgen zoek ik
•2ieia een eigen, veel jonger vriendje."
Moeder Muis woonde met haar vier mui
zenkinderen in een holletje in 't rechter
hoekje heel onder in de keukenkast. Daar
tteefde moeder Muis rustig en tevreden haar
j muizen-leventje. Daar behoefde zij ook niet
bang te zijn voor Grijpklauw, de groote,
zwarte poes. Want Grijpklauw was de groot
ste vijand van moeder Muis en haar geheele
familie, 't Was ook die stoute poes, die eens
vader Muis met huid en haar had opgege
ten. En nu was 't Grijpklauw's schuld dat
de muizen-kinderen geen vader meer hadden.
Moeder Muis had, toen vader Muis was
opgegeten, dikke tranen gehuild. Want dat
hij opgegeten was, dat stond vast. Een mui-
«zenval had ze nergens gezien. En zag ze niet
zelf, hoe Grijpklauw op vader toesprong,
toen hij op dien avond in de keuken naar
wat eten zocht, omdat de muizen-kinderen
honger hadden?
Daarom was sinds dien vreeselijken avond
moeder Muis erg bang voor haar MuiZën-
kinderen. Nooit mochten ze alleen de kast
uit, vooral niet als het dag was. Alleen in
den nacht, als alle menschen, en ook Grijp
klauw sliepen, dan nam moeder Muis ze
alle vier mee en dan mochten ze Snuffelen
en zoeken in alle hoeken, en ze mochten
zelfs op stoelen en tafels klimmen, om te
zien, of er wat te peuzelen vjfl.
O, wat vonden de Muizeu>kinderen zoo'n
wandeling door de keuken toch prettig! Ze
piepten dan alle vier om 't hardst van pret.
Maar werd hun gepiep dan wat al te luid,
dan legde moeder haar rechtervoorpootje op
haar snuitje en piepte: „Weest toch wat
kalm, kindertjes, want als jullie zoo'n le
ven maakt, dan hooren de menschen, dat
we pret hebben."
„Mogen we dan niet eens vrooliik zijn,
moeder?" vroeg Langstaartje, één van de
muizenjongetjes.
„Zeker mogen jullie vroolijk zijn," zei dan
moeder Muis, „Maar niet hier in de keuken.
Jullie moogt in ons holletje zoo vroolijk zijn
ris je maar wilt."
„Dan zullen we heel stil zijn en niet pie-
pen, moeder," zei Gripje, een muizen-meisje.
„En als we dan straks weer in ons eigen
heerlijk holletje zijn," piepte Kraaloogje, het
andere muizen-jongetje, „dan piepen we daar
allemaal een mooi muizen-liedje."
„He, ja!" riepen de drie andere muizen-
kinderen.
Zoolang ze dan in de keuken rondsnuffel
den naar wat lekkers, waren de vier muizen-
kinderen muis-stil. Maar toen ze hun maag
jes hadden gevuld met al wat muisjes graag
lusten, en ze weer goed en wel in hun hol
letje zaten, was 't daar een echt muizen-
feest! D4tr danstën dan alle vier de muizen
kinderen, poot aan poot, een heerlijk mui
zen-dansje, en moeder Muis zong er dan,
met haar prachtige, hooge piepstem het mui-
zen-lied bij, dat heel lang was, en dat be
gon met:
„0, jou stoute, zwarte poes.
Jij kunt ons nooit vangen
Zoo was het ook weer eens op een nacht
gegaan. Eerst hadden de vier muizen-kinde
ren met moeder Muis een snoeptocht door de
keuken ondernomen. Daar hadden ze toen
teel wat gevonden, want 't was ]uist Sint
Nicolaas geweest, en dien avond had Sint
.net Pieter, z'n knecht, de keuk'én bezocht,
en nu had die domme Piet daar heel veel
/ekkers laten vallen. Hij zelf en-ook St. Nico
laas had daar niets van gezien, en zoo was
het lekkers naar alle hoeken gerold. De
muisjes zagen al dadelijk wat, toen zij van
uit hun holletje de keuken in trippelden.
„O, een pepernootl" riep Grijsje.
„0, een borstplaatje!" riep'Kraaloogje.
,Fijn, hoor!"
,,0, en wat is dat?" vroeg Spitsneusje, en
te wees op een flikje, dat onder de tafel lag.
„Wel. dat is chocolade!" riep Langstaartje,
en toen greep hij vlug het choeolaadje en
knabbelde het op.
„Hè, dat is valschl" riep Spitsneusje „Ik
tag het 't eerste, 't was dus van mij!"
„Nou, zoek jij dan maar wat anders,"
piepte Langstaartje, die erg schrokkerig was.
En dJn komen alle
kind'ren uit de buurt?
'k denk, dat ied're moeder
ze wat graag ook stuurt.
Zelfs het kleine graafje,
uit 't Slot is present,
staat zelf op de ladder,
als een ferme vent.
Maar Spitsneusje vond geen choeolaadje
meer. Ze vond nog wel een pepernoot en
een,oud korstje brood, maar zoo iets fijns
als borstplaat of chocolade vond ze niet.
Spitsneusje werd daar nu zóó bedroefd over
dat ze heel treurig begon te piepen.
„Wat is er toch gebeurd, dat Spitsneusje
zoo te keer gaat?" vroeg moeder Muis, die
juist een apenootje zat te eten.
„Langstaartje heeft het lekkers van haar
opgegeten," zei Grijsje.
„Hè, 't was niet eens zooi erg lekker!"
riep Langstaartje.
„En waarom at jij het dan op?" vroeg
moeder Muis. en toen troostte zij Spits
neusje en zei, dat het stoute broertje wel
voor zijn gulzigheid zou gestraft worden,
't Was juist zooals moeder Muis had gezegd.
Gulzige Langstaartje werd gestraft en wel
door eigen schuld. En 't gebeurde al heel
gauw ook.
Dien avond was er geen muizen-feest in
het holletje, omdat moeder Muis niet het
muizenlied kon zingen. Ze had wat keel-
pi;n. ze dacht dat het kwam door het ape
nootje, dat ze met schil cn al had opge
knabbeld
'k Zal jullie maar wat vertellen" zei
ze. ..En 't is iets. dat echt is gebeurd."
„He, ja!" riepen alle vier de muizen-kin
deren, en toen begon moeder Muis: „Toen
ik nog een klein muisje was, woonde ik ook
<a*
'Oni zijn mooie pakje
geeft hij niets; welnee"
straks brengt hij ook appel»
voor zijn moeder mee.
Net als d'and're kiniïfen,
allen staan gelijk
op deez' fijnen middag,
ieder voelt zich rïjkl
HERMANNA._V
met mijn vader en moeder en zes broertjes
in een holletje onder de keukenkast, 't Was
er heerlijk, en nooit zagen we een poes of
een muizenval. Maar wel Stond er op een
plank in de kast een hoog, wit ding met
bruin goed er in. Moeder noemde het
„stroop", ,,'t Is wel heel lekker," zei ze,
„maar erg gevaarlijk want als het je beet
pakt, laat het je nooi? meer los. 't Is n6g ér
ger dan een kat! Komt er dus vooral niet
dichtbij, kinderen."
„O, neen, moeder, we" zullen er nooit
dichtbij komen," piepten wij. Maar Grauw-
slaartje, ons oudste broertje, had niet mee-
gepiept. Die was altijd zoo erg nieuwsgie
rig. en nu wilde hij ook wel eens gaan zien,
hoe dat bruine goed er uilzag, dat je vast
houdt en niet meer loslaat. En dien nacht,
toen wij allen sliepen, ging Grauwstaartje
het holletje uit en trippelde naar de plank',
waar de stroopkan stond enwe zagen
ons broertje nooit meer terug! Vader was
hem dpn volgenden dag gaan zoeken, en
toen hij nu ook bij de stroopkan kwam, zag
hij alleen nog 't puntje van Grauwstaartje's
staart, dat uit de strooo omhoog stak
Toen moeder Muis dit had verteld, rol
den er dikke muizen-tranen uit haar oogjes,
en ze snikte- Ik heb jullie dit treurige ver
haal gedaan, kinderen, omdat er hier boven
in de kast óók een kan met stroop staat.
Komt daar dus nooit aan, h'oorl"