Een Avontuur van kleinen Willy. «-— -Tr— door J. P. ZOOMERS. fileine-Willy wou .zoo dolgraag-eens een avontuur-beleven. Hoe dat denkbeeld zoo .in-zijn-hoofdje opgekomen was, wist hij - niet,-maar misschien kwam het wel daar door, dat--hij vaak .een heelen dag bij zijn groote'neven, op^ bezoek ging, die 's avonds ^altijd.zatenvte lezen in dikke boeken, waar van hij -de oplaten mocht zien en die altijd praatten c ovey avonturen in de wildernis sen en/tochten bij. nacht. Al die dingen moesten vreeseüjk zijn, maar heerlijk om 'teshelevemszooals de neven altijd zeiden en /©nze»kleine .'zesjarige-Willy had dan ook in allo stüte, maar* vast, het. plan opgevat, 's -nachts-: eens op avontuur uit te gaan. Wiafc.,,avontuur" was, wist hij eigenlijk niet eens, maar dat het iets moois wras, stond bij hem als :een paal boven water. Het moest er erg?do«nker voor ztjn om het te béleven, .daarom vond hij het zoo gek, dat ze het geen „nachtuur" genoemd hadden, want .zooals ,/nu, in den zomeravond, was het haast mooit^ donker en het moest bepaald ""f^kzwarte-nacht' zijn, wou je iets moois £ien.-Wat-hij in; den nacht zou zien, wist hï}?ook"niet uit te leggen, wel zag hij rid ders-op.'vurige paarden gezeten, die ten •strijde trokken; hij zag wilde dieren, als leeuwen ren tijgers, voorts olifanten en ka- meelen. >Boven-op *een'kameel te zitten en ver-'weg te rijden moest ook heerlijk zijn. dacht/hij1 varak en-steeds meer verlangde hij ernaar, ^een '-avontuur -te -beleven. Dat al zijn. denken en willen niets dan onzin:.was-en dateer nóóit iets van zou uit- komen^ma.ar^daf' hij integendeel veel ver- .driet?zou krijgen,-begreep onze kleine man niet?^zijrfrhersentjes waren verhit-door ge hoorde, véél -te wijze gesprekken en zijn 'oögen'rzagenéïifr 't^ donker niets dan de op- twindende iplaten der boeken, bestemd voor jongens-.van vijftien jaar, waarin men den kleinenv man - nieti*had moeten laten bla deren.; Maar* het .was gebeurd en onze vent ^pijnigde "'zijn geest met 'de onmogelijkste dingen. 's-.Avonds,lag hij.in~zijn bedje, met zijn hoofd/woelend-in het kussen-en niet kun- ^jendez-stapen; hij keek door het raam der (kamer'naar de lucht, die steeds donkerder ^werd-j en hij dacht er over, of hij nu zou gaan om^al het moois te zien. Maar telkens dwaalden zijn gedachten dan af naar de •anderekamer dichtbij, waar moeder zat, offvaderden/moeder samen als vader al .thuis- was van de fabriek en hij begreep, dat het- nooit zou. kunnen, omdat ze hem zouden* hooren, als hij ging. opstaan; soms schreide hifrerom :en viel hij eindelijk dood vermoeid/in slaap. Overdags zat ^hij - ook vaak voor. zich te turen zonder - iets te zeggen en zijn moe- !dsrtje,^die hem. gadesloeg en vroeg wat er aan scheelde,/kreeg ten antwoord: „Niets moes, heelemaal niets," en dan liep hij.ge woonlijk-weg. Had hij nu maar verteld, wat vreemde dingen -; er-in zijn hoofdje spookten, dan 'zou moeder'ze er^wel uitgepraat'hebben; ze zou gezegd hebben: „maar, domme jongen,, waar denk, je aan? Geloof je waarlijk, dat er 'smachts wilde dieren of ridders te paard te .zien zijn? Allemaal onzin, baas! Zal ik je'eens vertellen,wat een-*avohtuuris? Dat is iets, wafc.groote*sterke mannen beleven, Als ze in'-verre, vreemde landen op een tij- ^rjachtfof zoo iets-gaan, maar kleine jon gens "alsf jij -moeten «alleen, spelen en slapen, want als, die-zich .dn.'t*,donker maar even •buitenshuis wagen, zijn-ze al bang. En er js 'svnachtsybuiten. ook niets te zien. Alleen een /.zwarte hieht en misschien een - paar kallendat'.is' alles:- Zoo - zou* moeder - gesproken hebben, maar omdat'Willy niets vertelde, kon ze dat niet ,doen embleef, hij; met het rare plan rond- •loopen en het zat zoolang in zijn bol, tot ,hij er: eindelijk;uiting aan "gaf. Het was op een avond/ern weer lag? hif klaar wakkerin zijn bed, denkend, farita- 'seerend tot in het onmogelijke toe. Hij had Vader;nog,Jiiet hooren thuiskomen, wel had •hij Jansje-, het dagmeisje,, hooren-weggaan; moeder* zat in de huiskamer te naaien- en het r eentonig; gesnor* der machine was -ook wef*oorzaak,-dat hij"niet-Insliep. Zijn hoofd Tan links-maar. rech ts - draaiend; werd *hn .zoo warm, dat hij ten laatste het dek weg wierp, zijn ledikant kraakte en tegelijk ver stomde het getik der naaimachine. Moeder keek om den hoek van zijn kamertje en toen ze hem rechtop zag zitten, kwam ze naar hem toe. „Slaap je nog al niet, vent?" „Neen, moeder!" „Maar je moet gauw gaan slapen. Waar om lig je zoo lang wakker?" „Ik kon niet slapen. U zit ook den heelen -avond te naaien!" „Wel wel geleerde heer nu daar kunnen kinderen anders wel doorheen slapen, draai je maar eens gauw lekker om, hoor. Ik dacht? dat je al lang sliep." Moeder dekte hem toe en gewillig bleef hij zoo liggen. - „En, nu oogen dicht, hoorl" - -7 „Ja moeder!" Moeder bleef bij zijn bed staan em toén vroeg ze in eens: „Ben je bang alleen in 'huis. Willy?" „Wel neen, moe,--waarom?" vroeg hij, het gezicht naar haar toedraaiend. „Omdat ik wou zoo graag even een boodschap doen, even maar naar den win kel op den hoek; ik heb vergeten. Jansje garen të laten halen en je kiel moet vóór -..morgen af zijn. ICun je vijf minuten stil blijven liggen? Ik wou zoo graag, want als "vader thuiskomt, moet ik toch ophouden met werken. Zal ik maar even weggaan?" „O ja,-moeder gaat u gerust ik ik," bier haperde Willy even, maar toen jokte hij vlugweg: „Ik zal niet bang zijn en rustig blijven.'.' Toen gaf hij zijn moeder een kus en zij ging heen. Maar toen zij weg was, sprong hij op eens overeind in bed. Nu was het huis leeg, geen vader of moeder te bekennen en nu kon hij op avontuur uitgaanhet was don ker, heel 'laat misschien al, hij kon het dus niet beter verlangen. Ridders in harnassen, gewapend met gouden speren, hooge kas- teelen met torens en dan vooral de wilde dieren hitsten zijn verbeelding op een maal zóó sterk op, dat hij met verhit gé- laat en schitterende oogen eensklaps het bed uitsprong en haastig zijn kleeren aan schoot. Met open laarzen en zonder pet -sloop hij de huiskamer door naar de keuken en een stoel naar de achterdeur trekkend, trok hij den grendel van de achterdeur weg. Toen lag spoedig vóór hem. donker en ver laten. de groote tuin, en griezelde hij van de stilte,.die daar was. Maar hij wilde flink zijn, hii wilde nu een „avontuur" zien en hij zou dit achter in de donkere poort eerder zien dan voor in de straat, waar alle lan taarns brandden. Hij trok de keukendeur achter zich dicht en spoedde zich voort over het vochtige grasveld. En toen hij nu achter in den tuin stond, de deur opentrok en in de lange donkere poort staarde, waar alle tuinen der huizen in uit kwamen, evenals een paar stegen, waar arme menschen woonden, toen beving hem op eens zoo'n gevoel van angst, dat hij graag »- had willen terugloopen, als hij dat gedurfd had. Het' hart klopte hem in de keel en hij beefde over zijn geheele lichaam. En wat hij zag in den donkeren avond? Niets niets niets! Alleen onduidelijk wat deuren van tui* nen, wat houten bakken en in de verte het licht eener lantaarn. Daar liep de lange gang in de straat uit. Door dat licht van die lantaarn kreegonze Willy weer wat moed en hij nam zich voor, dan tenminste -één keer de gang op en neer te loopen-emals hij dan nog niets gezien had, zou hij teruggaan, maar dan zou hij een anderen nacht toch véél verder gaan, want een-„avontuur" moet-er toch wezenlijk zijn, /het stond 'in denhoeken-en-d u s-was het-ook "^•zoo. De handen tot vuisten geklemd, deed- hij 'een paar passen- voorwaarts nog een paar en nog een paar en toen keek hij met groote oogen,.of er nu nog niets kwam. Hij was nu toch -al een eind van- huis En op eens o schrik Blijd schap daar zag hij/wat--eemigfloot «her was -iKét, datnaar Jt scÜêteo-- op- den grond. geSegen-had-ern nu opgesprongen was. Willy slaakten oen kreet en viel bijna op hetzelfde o ogenblik, om het dier kwam op/hem toe en deed"/rijn- muit wijd open< AHes/draaitte -öm onzen armen jongen aa yerle de lantaarn. Hij wilde schreeuwen, maar hij kon niet, de angst hield zijn tong gevangen. Dus het was toch" waar, dat er 'snachte wilde dieren rondliepen! O, wat zou dit er, voor een zijn een beer, een wolf of? ),Woef!"zei het gevreesde dier eens en Willy voelde een lange tong over zijn hand gaan. Nog eens „woef!" en toen, terwijl onze dappere avonturier zijn oogen wijd openspalkte, zag hij den hond van den melkboer vóór hem staan, het dier sloeg van blijdschap zijn staart heen en weer. „O, Castor Hen jij Het?"zeonze jongen, als uit een droom ontwakend. En opeens was hij zóó blij, dat hij voor geen leeuw of tijger stond, dat hij het goedige dier om zijn hals pakte en hem op den snuit kuste. „Castor Castor," zei hij bevend, „ik Hen op „avontuur" uit, maar ik doe het nooit weer, ik ben bang en ik ben blij, dat jij bij me bent. Heeft je baas je vannacht weer bui-ten gelaten, jongen? Zal ik dan de deur voor je openmaken? En dan zal ik zelf op een draf teruggaan naar huis, want een „avontuur" zie je toch niet, wei Castör?" „Woef!" zei deze weer. In 't bijzijn van den hond was Willy niét bang meer, hij tastte naar een deur, waar hij wist, dat het dier thuis behoorde, licht te de klink op en liet Castor erin. Zelf ging hij ook een eindje mee het erf op om te zien, of de hond in zijn hok kroop. En toen sloeg de deur op eens 'door 'den tocht met een ruk dicht en onze Willy zat gevangen op het erf van den melkboer. Hij liep naar de deur toe, maar kon die aan den binnenkant niet open krij gen en het slot was, dat onze held bij Castor op den grond ging zitten en begon te schreien. Onze jongen begreep niet, 'dat hij nu een avontuur beleefde, anders zou hij ar zeker heel blij om geweest zijn; later, toen zijn vader het hem uitlegde, lachte hij er wel om en was hij trotsch op zijn avontuur, maar nu schreide hij tranen met tuiten om zijn gevangenschap. Heel lang zat hij daar echter niet, of hij hoorde in de gang voetstappen voorbijgaan, die een eind verder stilstonden en t®en er gens binnen gingen. Hij had een stille hoop gehad, dat het de melkboer mocht aijn, maar toen dat tegenviel, bogoD hij c«ns- klaps zoo luid te jammeren, dat zeker de heele buurt het wel moest hooren. „Vader moeder!" ...j.. riep hij ang stig. En vader en moeder hoorden het, zij zaten juist in de grootste onrust, waar hun jongen wezen zou. Moeder had hem al gemist, toen ze terugkwam van haar boodschap; ze dacht 'eerst, dat hij zich. verstopt had, maar toen ze zag, dat zijn. klëeren weg waren, zei ze: „hij zal me toch niet nageloopen zijn, omdat hij bang was alleen in huis? Ik ben nog geen tien, minuten weg geweest. Maar dan had ik hem toch moeten zien! En ik ben achterin, gekomen en vond de tuindeur open. Hij zal toch geen late bezoeken bij 'zijn vrien den zijn gaan afleggen?" 't Werd "tien uur onbegrijpelijk!" ;.v zuchtte moeder. Moeder ging weer vóór uit en vader achter uit en het slot was natuurlijk, dat het verloren schaap terecht kwam. Vader behoefd© geen driemaal den naam van on zen held te roepen. ,Wat was Willy blij, Hat zijn avontuur zoo'n einde hamEn wat lachte vader om dien dollen streek. „Voor zóó dom had hij zijn jongen toch niet aangezien", zei hij. Willy lachte toen ook, maar net als een boer die kiespijn heeft. „Dat was je avontuur", zei vader, „een heelen nacht op het erf van den melkboer t©^zitten; dan had je bij Castor in het hok kunnen kruipen, mischien was je dan mor gen zelf een zwartharige Hond geweest. O, domme jongen jij met je leeuwen en tij-1 gers bij nacht t" Vader bracht tocK zijn dömïhen jongen weer lekker onder de dekens en toen Wüly 'daar Wéér zöo rustig lag, zei hij„vader, tt moet mi} er maar nooit óm uitlachen; iedereen doet wel ééns gekke dingen, niet> waai*? Maar „avontuur" neen, ik do^, het üoort weër. Het bestaat .ook niet, wel yafterl" En toöa'iWilly ingeslapen was en vader er zi^gseei»^ veriada^t^ hoe -do-jong»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 14