VOOR IE-IDSCH DAGB1AD Anno 1923 Zoo'n Lastpost. 1 '.WW No. 39. Zaterdag 29 September. _afleA, l£gl ii i <JJ iib——PW-W Naar het Engelsch van I. HORNIBROOK, Vrij bewerkt door C. H. Hoofdstuk V, 3} A. i Als hij 'i maar geweten had Een andere jongen zou onder dergelijke .omstandigheden misschien heel bedroefd worden; maar Peters onrustige, levendige natuur bleef nooit lang bij de dingen stil staan. Spoedig zon hij weer op nieuw katle- kwaad. Langzaam dwaalden zijn oogen door de speelkamer om te zien, of hij ook iets ont- dekken kon, wat hem afleiden zou en bij igebrek aan iets beters begon hij den gevan gene, welke hij dien dag had buitgemaakt, ■nauwkeurig te bekijken. Het kostte hem ;eenige inspanning om den kikvorsch mees- |ter te worden. Dit mocht hem echter geluk ken en hij hield hem bij het licht, bekeek zijn oogen, kop en verder lichaam en ont- 'dekte, dat hij vijf teenen aan zijn achter- pooten en slechts vier aan zijn voorpooten .had. Hij was echter zóó verdiept in zijn on derzoek en vergat zóó den tijd, dat hij op 'eens hoorde, dat Dotje al in de kamer er naast naar bed gebracht werd. Het ieek hem, dat er nauwelijks een kwartier verstre ken was. De dag is bijna or.i; de kleine gebeurte nissen, zoowel de blijde als de droevige, be ginnen alweer tot het verleden te behooren. En om de waarheid te zeggen voor Peter, met zijn nooit lang bij de dingen stil staande natuur, zijn de genoegens, alles bij ■elkaar gerekend, meer geweest dan de ver drietelijkheden. Jullie denkt toch niet, dat Peter een jon gen was, dien men eigenlijk erg beklagen moet? Want dat was volstrekt niet het ge- ;ValI Tante Dora was een heel lieve dame en als hij er maar eens aan gedacht had te ■doen, wat zij graag wilde en nog meer te laten, wat zij verkeerd vond, zou zij stellig bijna evenveel van hem als van Dot gehou den hebben. Zooals de zaken nu stonden, ;zag zij echter heel wat door de vingers en 'wat haar bedreiging hem van Dot te ^scheiden betrof, zou zij hiertoe stellig ,niet licht besluiten, al dacht zij wel eens, •dat hij er haar soms toe noodzaken zou, als •hij dreigde zijn zusje óf te bederven, óf haar ^eenig ongeluk te bezorgen. Maar de geschiedenis van dien dag was nog niet heelemaal uit. Peter zou nog een I teleurstelling ondervinden, die echter spoe dig weer uitgewischt werd. Dotje lag al in haar witte bedje een (lief nestje voor zoo'n schattig kleintje Itoen Peter haar een nachtkusje wilde komen brengen. Nu was het kleine, meisje dien javond wat moe. Het Zandmannetje had al ■een poosje geleden zand in haar oogjes ge- strooid, doch daar zij den slaap maar niet kon vatten, was zij wat knorrig. „Ga weg, Pê tér," zei zij met Haar hoog stemmetje, toen haar broertje zich ,over haar heen boog om Haar een kus te .geven. „Mij houd niet van jou! Tante zegt, jij ioute jongen. Mij houd niet van toute I jongens." „O Dot!" riep Peter plotseling verschrikt en met trillende stem uit. Maar het kleine ding lief zicR niet ver- i murven. - saai" Herhaalde zij ongeduldig, toen Peter zich opnieuw óver Haar Heen boog en haar kleine handje opheffend sloeg zij haar broertje in het gezicht. Eén oogenblik was Peter sprakeloos. Toen diep verontwaardigd uitte hij het eer ste verwijt, dat hij ooit zijn zusje toegevoegd had. „O Dotje Dot!" snikte Hij bedroefd. „Als ik geweten had, dat je zoo was, zou ik Onzen Lieven Heer nooit om je gevraagd hebben!" „Ja, tocfi well Toch' wel, Dotje!" riep Hij in 't volgend oogenblik uit, onmiddellijk be rouw hebbend, zoodra hij de booze woorden gesproken had. „Je mag me slaan, je mag me schoppen en den heelen dag onaardig tegen me zijn het kan me heelemaal niets schelen ik zou toch om je gevraagd heb ben l" En er niet óp lettend, dat het kleine ding nog wat tegenstribbelde, sloeg Peter de armen om zijn zusje heen en drukte haar tegen zich aan. Wie zou voor zoo'n groote liefde ongevoe lig kunnen blijven? Dot zeker niet! Zij sloeg haar mollige armpjes om Peters hals en drukte haar lipjes tegen zijn wang. „Zoete Pé-tèrl" mompelde zij reeds Half slaperig. „Ille maakt maar grapjes, Pé-tèrl" En wat deert het Peter nu nog, of Juf op Kern bromt en Tante Dora koel tegen hem ts, nu Dotje, 7.ijn lieve, kleine Dotje, van hem houdt! Stijf houdt hij haar tegen zich aangedrukt. Met Dotje neemt hij Het op tegen de Heele wereld! Hoofdstuk VI. r k In de Leerkamer. „Kom jongens, koml Wie Heeft dén weg óm de Kaap de Goede Hoop ontdekt?" Peter zweeg. Zijn heldere oogen waren Bp reis. mijlen ver echter van de Kaap de Goede Hoop of eenig andere koop verwij derd. „Jij, Fred? O. oh! Wat hebben jullie focK voor geheugens! Kom, bedenk je nu eens goed!" „O-li-vIer Twisl!" kwam er eindelijk heel langzaam bij Fred Milner uit. De onderwijzer, mijnheer Condor, wist één oogenblik werkelijk niet, of hij lachen of boos worden moest. Zijn vroolijkheid be haalde echter de overhand en hij had moeite een glimlach te onderdrukken. Daarop wendde hij zich tot Peter en vroeg nog eens, maar nu op strengeren toon; „Wie heeft den weg om de Kaap de Goede Hoop ontdekt?" Peter scheea zich eindelijk te Bezinnen, Want hij antwoordde: „Vasco di Gama, mijnheer!" „Ik wist wel, dat het iemand met zoo'n' vreemden naam was," zei Fred nu over tuigd. Fred wa9 een half jaar ouder dan Peter, maar in zijn manier van doen was hij jonger en kinderachtiger dan zijn vriendje. Hij was ook veel verlegener dan Peter, dien men nu eenmaal niet van verlegenheid be schuldigen kon. Zij hadden een zeer verschillend karak ter; Fred was zwak en meegaand, Peter wist altijd, wat hij wilde, Fred zocht allerlei uit vluchten, terwijl Peter recht door zee ging. Fred zag, dat mijnheer Condor teleurge steld was en keek zóó berouwvol, dat zijn onderwijzer hem zijn tekortkoming vergaf. En Het duurde niet lang, of de.beide jongens volgden Vasco di Gama op zijn tocht ïrt zijn zeilschip of waren met Columbus in de. Nieuwe Wereld, Het was een prettige les en 3e jongens waien er heelemaal „in". Mijnheer Condor yerlelde öp een aangename manier en Hij wist de aandacht der beide jongens werke lijk een tijdlang te boeien. Daar liet de klok op den schoorsteenman- iel haar elf slagen hooren en de les was uit. Mijnheer Condor hield op met vertellen en de drie reizigers de onderwijzer en de beide jongens keerden van hun interes santen tocht uit verre landen terug naar de leerkamer, .Van morgen ging Het verder goed. Tusschen de lessen in zei Peter tegen zijn vriendje: „Fred, morgen mag je met Ons mee. Tante Dora heeft het beloofd." „Werkelijk?" vroeg Fred langzaam, alsof hij het heerlijke nieuws maar half geloofde. „Ja zeker," antwoordde Peter, terwijl bij overtuigend knikte. „Ga bet Haar straks zelf maar vragen." - Een grooteré tegenstelling tusscHen twee jongens was moeilijk denkbaar. Eén eigen schap hadden zij echter gemeen en die was* een neiging tot ondeugd. Maar al waren zij ook nog zoo verschillend, zij konden het toch altijd uitstekend samen vinden. De vader van Fred Milner was dokter. Hij Had een groote praktijk in de zeehavenstad en woonde op een half uur afstands van mevrouw Sneeuwviiet. Hij was een lange, magere man met blauwe oogen, die scherp als een mes door je heen konden gaan om in het vol gend oogenblik zoo vriendelijk en zacht te kijken, dat iedereen wel van hem houden moest. Hij was een heel oud vriend van me vrouw Sneeuwviiet en een jaar geleden wa ren zij overeengekomen, dat Fred eiken mor gen bij haar zou komen om met Peter les te krijgen van mijnheer Condor. „Mijnheer Condor," zei Peter terwijl hij nu zijn onderwijzer aankeek. „Tante laat vragen, of we morgen een kwartiertje vroe- ger mogen ophouden met de les. Juf gaat naar haar getrouwde zuster in Inch' en wij mogen mee. Fred ook. We moeten met den trein van ruim half één weg. We drinken hier dan eerst vlug koffie met Fred." „Heel goed, m'n jongen," antwoordde mijnheer Condor vriendelijk, Hij hield veel van Peter, 'Hoewel deze Hem door zijn bewegelijke, onrustige natuur, welke niet gemakkelijk langen tijd aan één stuk geboeid kon worden, meer moeite gaf dan Fred, die veel onbezorgder en onver schilliger was. Zijn onderwijzersblik zag échter Scherp, waar anderen blind schenen te zijn en hij ontdekte een goeden, veel belovenden knop in de jonge plant, welke aan zijn zorgen toevertrouwd was. „Maar denk er aan," ging Hij voort, „dat jullie geen kattekwaad uithaalt!" Het antwoord van Peter was een veelbe- teekenend gegrinnik. Zijn ondeugende oogen - schenen te zeggen: „AI9 wij daarvoor maar de gelegenheid hadden!" Hoe een opkomende gedachte we! eens - bewaarheid kan worden, zullen wij in de Volgende hoofdstukken zien. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 13