Ho. 19478. LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 6 September. Tweede Blad. Anno 1923. UIT DÈ RAADZAAL'. BINNENLAND. en zonderlinge Vriendschap Voor vier jaren is dan weer het gordijn Ithaald en het gemeentelijk „schouwtoo- leel" is den volke vertoond. Met een aantal iude spelers, maar ook met een op het to- (al-aantal vrij groot getal nieuwe „artis- ;n." Quantitatiei is de raad vooruit gegaan ualitatief zouden we dat niet gaarne wil- »n beweren. Het aantal belangstellenden bij het eer- Ie „halen"' is wel eens grooter geweest an bij het eerste oplreden van onzen hui- igen raad. Het nieuwtje van zulke eerste iltingen is er blijkbaar al af. En we kun- en ons dat voorstellen. Want met recht old Dinsdagmiddag: hoe taai het was en »e saai Stemmingen en nog eens stemmingen onder eind, dat was het gansche werk, na- at alle aanwezigen meer of minder plech- ig al naar gelang van hun aard enz. do ereischte eeden of beloften hadden afge- egd van de hun volgens anciënniteit toe- ledeelde plaats. We vermoeden, dat vol- cnde zitting weer een fractiesgewijze- llaatsing bereikt zal zijn, voor allen wel »o gemakkelijk en verkieslijk. In ons artikel van 8 Juni jl. wezen wij t op, hoe de samenstelling van het nieuwe allege van B. en W., wat de wethouders lelreft, wel zou worden drie rechts, een inks, daar de S.D.A.P. een zetel bleef wei ieren en drongen wij aan, gelet op het klei- aantat „wethouderabili", to make the iest of it. Zoo is geschied. Gekozen zijn drie achtsche, een linksche en men is er in ge jaagd een college samen te stellen, dat, rel zoo ongeveer het beste is, dat te ver- irijgen was. Niet bepaald krachtig, maar toch van een lard, dat met zeker vertrouwen gezegd kan rorden: wij wachten uw daden. -« De tijdsomstandigheden lijken ons van lien aard, dat van daden van het college rel zal moeten blijken en in ieder geval lebben de heeren die zich beschikbaar heb- len gesteld en de partijen, die zich voor n keuzp bereid verklaarden, zich van bree der standpunt laten kennen dan de S.D. A.P., die eenvoudig negatief blijft en dus kan leven van critiek zonder meer. Waar- »p van toepassing is het welbekend: la cri- ligue est aisée. En we durven wel voor spellen, dat bij aanmerkingen op het beleid :ot deze fractie zal worden gezegd: was dan zelf hier komen zittenl Verrassingen bleven uit. Bij eerste stem ming kwamen uit de bus de vastgestelde :andidaten, dus de heeren Reimeringer [Vrijh.-Bond), Mulder (A.-R.), Sanders (R.- K..) en Meynen (Chr.-HisO. Slechts één be- L tend gezicht keert dus terug achter de groe ne tafel, nl. dat van den heer Mulder. De ^heer Sanders heeft er al eenige malen ge- ;eten, maar slechts ter vervanging van den eer Bots. De heer Meynen is daar geheel Ieuw evenals de heer Reimeringer, die eet bij zijn terugkeer in den raad tot het fstoelte der eere wordt geroepen. Zij staan oor een zware laak, waarbij wij hun van iarte het beste toewenschen in het belang pan stad en burgerij. Bekend was, dat het de heer Pera sinds vier jaar wethouder zou zijn, die plaats moest maken voor den heer Reime ringer. De strijd om het zoo eens te zeg gen tusschen hem en den heer Mulder -was, gelijk te verwachten was, in het voordeel van den laatste beslist. Hij werd door den voorzitter als wethouder uitgeluid met woor den, die dezen veteraan zichtbaar goed de den. Gemakkelijk heeft de heengegane het ook niet gehad bij het Georganiseerd Over leg, zijn opvolger zal dat wel spoedig on dervinden; dat mag wel eens worden ge zegd. Samenwerking bij de stemmingen tus schen rechts en links (waarbij niet de de mocratische fractie is in te doelen, die" blanco en dus ook negatief heeft ge stemd, gelijk de heer Witmans aankondig de) bestond er alleen ten aanzien van de heeren Reimeringer en Sanders, die resp. 19 en 20 stemmen behaalden van de te verkrijgen 20, nl. 15 rechts (waar twee le den absent waren wegens uitlandigheid) en 5 links (Vrijh.-B. en Vrijz.-Dem.) De beer Mulder kreeg er 16, de heer Meynen alleen maar de 15 rechtsche. De heer Knuttel verliet direct na zijn beëediging de zaal. Voor hem persoonlijk het beste, want wat geeft het geregeld blan co-stemmen? Hij kon den tijd, van zijn standpunt uit, nuttiger besteden. Feitelijk zou hij dat wel geregeld kunnen doen, maar waar bleef dan de propaganda? Ook de samenstelling der commissies bracht geffl verrassingen, 't Is geworden, zooals tevoren was bepaald door rechts, al had men daar door de afwezigheid van twee leden niet de meerderheid. Slechts een paar maal was één stemming niet voldoende, maar op het totaal aantal van zoo'n 60 stemmingen had het niet veel te beleeke- nen. 't Was ook maar gelukkig, want an ders was de zitting 's middags niet afgeloo- pen, gelijk nu nog, zij het met moeite, be reikt werd. 't Was toch bij zessen, toen de zitting werd gesloten. Dank zij den voorzit ter kwam er ook wat meer schot dan in het begin, anders was men ook niet gereed gekomen. Het stembureau heeft het niet gemakkelijk gehad. Maar 't was duf en suf. Wat vele leden er toe bracht eens zich een poosje te gaan verpoozen in de leeskamer, waar gerookt worden kon tenminste. Volgend staatje geeft o.i. alle cijfers, die men ter vergelijking noodig heeft? Oude Raad: Aantal Comm.leden: A--R. 7 8 R.-K. 7 19 S.D.A.P. 7 9 Chr.-Hist. 5 10 Vrijh.-B. 2 4 Vrij.-Dem. 2-5 Nieuwe Raad: Aantal Comm.teden: S.D.A.P. 8 9 R.-K. 7 18 Chr.-Hist. 6 9 A.-R. 4 8 Vrijh.-B. 8 4 Vrijz.-Dem. 2 6 Dem. Partij 2 1 Refleeringsjnbileum der Koningin. Dankbetuiging der Koningin. De Burgemeester van 's-Gravenliage laat bekend maken: H. M. de Koningin heeft mij opgedragen aan de Burgerij Haar innigen dank over te brengen voor de grootsche wijze waarop de herdenking van Harer Majesteits 25-jarige Regeering hier ter slede is gevierd. H.M. is diep getroffen geweest door de betuigingen van aanhankelijkheid, die Haar in deze dagen in zoo overvloedige mate zijn gebracht. In het bijzonder heeft H. M. mij verzekerd op prijs te hebben gesteld, dat deze betuigingen uit alle kringen van de Burgerij zijn gekomen. liet is met gevóelens van vreugde en groote dankbaarheid, dat H. M. aan feestviering Tèrugdenkt. Nieuwe adeldom. Naar de „N. R. Ct." verneemt zullen er dezer dagen ë'en aantal personen, waaron der verscheidene kathólieken, in den adel stand worden verheven. Ook zullen er en kele tot den adel behóorerrde personen tot een hoogeren titel worden bevorderd, Weggelaten „adellijke titels en kwalificatlën". Het antwoord van d.en Minister van Bin- nonlandsche Zaken en Landbouw op de vra gen van den heer De Vos van Steen wijk be treffende het weglaten van „adellijke titels en kwalificatiën" in het proces-verbaal van de zitting van het Centraal-Stembureau tot het vaststellen van den uitslag der verkie zing van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal luidt? Omtrent de redenen, waarom in het be doelde proccs-verbaal van de zitting van het Centraal-Stembureau tot het vaststellen van den uitslag der verkiezing van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal alle i „adellijke titels of kwalificatiën zijn wegge- j laten, heeft vermeld bureau, desgevraagd, aan den ondergeteekende het volgende me- 'degedeeld: I „Grondslag voor den opbouw van het pro- ces-verbaal zijn de lijsten van candidaten, zooals die door do inlevoraars zijn inge- I diend en door de hoofdstëmbureaux voor wat betreft de verkiezing van de Tweede Kamer en door de commissarissen der Ko ningin voor wat aangaat de verkiezing van j de Eerste Kamer, aan het Centraal-Bureau j worden overgebracht. Deze candidatenlijs- i ten bevatten nu eens enkel namen en voor letters of voornamen der gestelde candida ten, dan weer vermelden zij mede hun ti tels. Meermalen kwam het voor, dat overi gens gelijkluidende lijsten in sommige kies- kiingen met, en andere zonder titels werden ingediend. Bij de publicatie van de lijsten in de „Staatscourant" voorafgaande aan de stem ming, volgde het Oentraal-Stembureau den regel, dat de lijsten werden openbaar ge maakt juist zooals zij waren ingediend nu eens met, dan weer zonder titels. Voor het proces-verbaal echter was uniformiteit geboden. Mede omdat het bureau, bij hetwelk de- candidaten persoonlijk niet bekend zijn, niet in staat ia voor allo candidaten vast te stellen, of zij behooren tot hen, dio ge rechtigd zijn tot eenigen adellijken titel daargelaten nog dat het veel omvattende werk, dat bij een verkiezing in weinige da gen te verrichten valt, dergelijk onderzoek bezwaarlijk zbu toelaten— besloot het' bu reau de uniformiteit te vinden in het weg laten van alle titels. Aan dit besluit lag mede dë gedachte ten grondslag, dat, ware deze weglating, als van een wezenlijk on derdeel der omschrijving van den candidaat niet geoorloofd, de noodzakelijke conse quentie zou zijn, dat lijsten, welke overi gens gelijkluidend waren, vanwege dit we zenlijke verschil niet als gelijkluidende lijs ten in den zin van de artikelen 98, 114i en 114m der Kieswet zouden kunnen worden beschouwd. De methode van niet-vèrmelding van ti tels of kwalificatiën verdient, naar het oor deel van het Centraal Stembureau,, nog oni en andero reden de voorkeur. De titels of kwalificatiën maken toch niet een integree rend bestanddeel van den naam of den voornaam uit, maar zijn, ook in den gedach tengang en naar de terminologie van het Koninklijk besluit van 26 Januari 1822 („Staatsblad" no. 1) (men zie artikel 2), praedicaten, afgescheiden en onderscheiden van naam en voornaam, waartoe de dragers van die namen gerechtigd zijn. De candida- tenlijsten moeten ingevolge artikel 114a voldoen aan het model, vastgesteld bij Ko ninklijk besluit van 2 Juli 1923 (Staatsblad no. 336), waarbij de vorm on inrichting der candidatenlijsten zijn voorgeschreven. Zij mogen niet minder bevatten dan het model aangeeft, maar ook niet meer. Nu in dat model slechts gelegenheid geopend wordt tot het vermelden van den naam, de voor letters of voornamen en de woonplaats van de candidaten, moet de opneming van ti tels of kwalificatiën geacht worden daar door uitgesloten te zijn. Wat betreft artikel 1 van het Koninklijk besluit van 26 Januari 1822 (Staatsblad no. 1), merkt het Centraal Stembureau op, dat op dat besluit de Raad van State niet word gehoord on dat het treedt op het terrein van wetgeving, zoodat zijn rechtskracht in hooge mate twijfelachtig is, daargelaten of het Centraal Stembureau tot de „openbare beambten" behoort en ware het anders, aan dat besluit onderworpen zou zijn." Met bovenstaande beschouwingen kan de ondergeteekende zich verecnigen. Met ingang van 1 September is aan A. Zwanenburg, bouwkundig hoofdambte naar bij den dienst der justiliegebouwen te 's-Gravenhage ,in verband met het hem me degedeelde voornemen, om de inrichting van het dienstvak, waarbij hij werkzaam is, zoodanig te veranderen, dat zijn werk zaamheden overbodig zullen worden, op zijn verzoek, eervol ontslag als zoodanig verleend. Gisteren heeft dr. J. T. D. Blöte, lceraar in de Duitsche taal aan de R. II. B. S. Willem III te Tilburg zijn 40-jarig ambts jubileum herdacht In den voormiddag kwa men leeraren, leerlingen en oud-leerlingen in het gymnastieklokaal der school samen om den jubilaris te huldigen. Eerste-luitenant der militaire admini stratie S. Lijlen, wordt overgeplaatst van Assen naar Woerden als assistent-maga zijnmeester bij het centraal magazijn van kleeding en uilrusting aldaar. Gisteren vierde de heer Louis Bouw meester, dio in de Particuliere Ziekenver pleging aan de Prinsengracht te Amster dam wordt verpleegd, zijn 81slen verjaar dag. Een zeer groot aantal bloemstukken is. gisteren aan de ziekenverpleging voor den jarigen patiënt bezorgd. Meer dan 600. schriftelijke en telegrafische gelukwenschen waren reeds ingekomen. Van het gemeentehuis, de torens en de andere openbare gebouwen te Zaandam heeft gisteren weder de vaderlandsche drie- kleur gewapperd, waartoe de Raad, op voor stel van den heer Pelt (Vrijheidsbond), mef elf tegen tien stemmen had besloten. De vereeniging „Nederlandsch Fabri kaat" heeft gisteren in de officierensociö* taeit in het Park te Rotterdam haar alge- meene vergadering gehouden, onder voor* zitterschap van den heer J. van Dusseldorp, uit 's-Gravenhage. De heer Schot, voorzitter Van de afdee- ling Rotterdam, heette de aanwezigen wel kom en sprak een woord van dank aan den voorzitter van het tentoonstellingscomité, mr. Van Eyck, voor het organiseeren van den dag. Aan H. M. de Koningin, beschermvrouw van de Vereeniging, en aan den Prins dec Nederlanden, eere-voorzit ter, werden vol gende telegrammen gezonden: De vereeni ging „Nederlandsch Fabrikaat", in vergade ring bijeen, brengt uwe majesteit (uw ko ninklijke hoogheid) haar eerbiedige hulde, (Applaus). Het geldelijk beheer over 1922 wordt goedgekeurd. De heer B. Hoyng, die periodiek aftreedt, is herbenoemd als lid van het hoofdbe stuur en van het dagelijksch bestuur. In de plaats van den heer Alb. Spanjaard, die bedankt heelt, werd gekozen de heer L. H. M. Dufour. Blijkens een telegram, uit Osaka te Londen ontvangen, en elders in dit blad vermeld, is volgens een betrouwbaar be richt ook het Nederlandsche gezantschaps gebouw bij de ramp totaal verwoest. Er zijn evenwel, naar het in hetzelfde tele gram luidt, geen verliezen van menschen- Ievens. onder het personeel van de ambas sades of legaties. De Vorkeerscommissio van den Volken bond, die te Genève vergadert, heeft vol gens „Do Msb." den wensch uitgespro ken, dat in het belang van het internationale verkeer alle Europeesche Staten dien tijd aannemen, die bij de zóne past, waartoe zij geografisch behooren (West, Midden- of Oost-Europeeschen tijd). Daar alleen Ier land en Nederland nog een afwijkende tijd- regeling hebbeD, is deze wensch hoofdzake lijk gericht ten opzichte van den Amster- damschen tijd, dien de Volkenbondscommis- sio gaarne door den West-Enropeeschen tijd vervangen zou zien. Voorts sprak de commissie het vertrou wen uit, dat in de toekomst de zomertijd in alle landen, die dezen aangenomen hebben, op éénzelfde tijdstip zal beginnen en eindi gen en dat eventueel© wijzigingen, reep. afschaffing althans tijdig allen Staten zullen worden medegedeeld, opdat moeilijkheden en verwarringen, zooals dit jaar in het in- te_mationale reizigersverkeer ontstonden door de plotselinge invoering van den zo mertijd in Nederland en Frankrijk, verme den zullen worden. Naar het Engelsch van O'HENRY, door T. de R. (Nadruk verboden.) Toen ik nog dikwijls met allerlei aarde werk en porselein den boer opging, kwam ik soms in een klein stadje in Colorado, Saltillo. En dan bezocht ik geregeld zekeren Sinnus Bell, die daar een winkel hield van allerlei. Bell was een geweldige kerel van ze9 voet ang, dien ik graag mocht. Wie naar hem [eek, zou hem minstens verdenken van alle mail-coaches en goud-mijnen met beide han- len leeg te plunderen; en toch verkocht hij ie een pak postpapier of een klosje garen met neer geduld dan menig verkoopster in de [roote steden. Het doel van mijn bezoek was tweeledig. Iet eene was om hem een paar artikelen te rerkoopen; het andere om hem een goeden raad te geven voor een zaak, waarin ik lacht, dat hij wel wat zou kunnen winnen. Toen ik hem het zaakje vertelde, had hij er fel ooren naar; maar hij wilde er nog eens kalm over denken en noodigde mij uit dien ivond bij hem te blijven en tc blijven over nachten. Het was na zonsondergang en de grootere krinkels in Saltillo waren gesloten. Ook de ^dienden in Bell's winkel horgen hun boe ten weg, sloten hun lessenaars, deden hun jassen aan, zetten hun hoeden op en gingen aaar huis. Bell grendelde de dubbele, houten foordeuren en gedurende een oogenblik ston- fcn. wij stil, de scherpe, frissche berglucht, iie van de voeten der bergen ons tegenwoei, Vademend. Een zware, grooto man kwam door de straat recht op ons af en bleef staan vóór öen winkel. Zijn lange, zwarte snor, zijn ftvarte wenkbrauwen en krullend, zwart "aar vormden een wonderlijk contrast met lichte, frissche gelaatskleur, die meer mj een blond dan een donker type behoorde, «ij was ongeveer veertig jaar en droeg een *it vest, witten hoed, een horlogeketting van fouden dollarstukken. Hij keek argwanend Jaar mij en daarna naar Bell met een kouden en iqet iets vijandigs in zijn oogen, naar «et mij toescheen. Van het gesprek tusschen de twee, dat ik «echts half hoorde, had ik ook niet veel be nepen; maar 's mans uiterlijk was merk waardig genoeg om mijn aandacht op te wek- Jjea, en toen wij naar Bell's huis liepen, perkte ik op, dat die klant van hem daar 3Ulst wel een eigenaardig soort mensch was. »Dat is hij", gaf Bell hartelijk toe. „Hij J?et mij soms denken aan een ratelslang, Br £or bcet van een taranle^a is ver- tUugd. Hij woont in Sacramento en komt nu cn dan hier voor zaken. /Hij heet *°rge Rings en is gedurende meer dan twinr Tiaar de beste vriend geweest dien ik had; eenige vriend eigenlijk." Ik was te verbaasd voor eenige verdere opmerking. Terwijl ik wachtte op hem in zijn kamer, hoorde ik een niet te misduiden geluid de snerpende stem van eep vrouw, die sterker werd, naarmate haar boosheid toenam. Er tusschendoor hoorde ik Bell's stem, die den storm scheen te trachten te bedaren. En plot seling hoorde ik haar zeggen op forschen toon, beter verstaanbaar dan haar hooge schreeuwstem: „Dit is de laatste keer, hoor je, de laatste keer. O, je moet toch begrij pen." De huishouding scheen alleen uit Bell en zijn vrouw en een paar dienstmeisjes te be staan. Aan het avondeten werd ik voorge steld aan mrs. Bell. Op het eerste gezicht leek zij een knappe vrouw te zijn; maar ik zag al heel gauw, dat haar bekoring bedorven was. Een knorrig heid, een onbeheerschte onevenwichtigheid hadden haar schoonheid verstoord. Na het maal gingen Bel en ik met onze stoelen naar buiten en op het grasveld in het maanlicht zaten wij te rooken. De volle maan is als een toovenares. In haar licht kan het zijn, dat eerlijke menschen gouden schatten voor u opgraven en leugenaars schit terender kleuren kunnen geven aan de schil deringen van hun geest. Ik zag op Bell's gezicht een breeden glimlach langzaam ko men. „Ik denk, dat je George en mij ai een heel raar stel vrienden zult vinden", zei hij. „Waarheid is, dat we eikaars gezelschap nooit bijzonder op prijs stelden. Maar wat hij en ik onder een vriend verstaan, is al tijd synoniem geweest en al die jaren hebben wij dat begrip trouw nagevolgd. Ik zal u eens vertellen wat onze opvatting van. vriend schap is." „Een mensch heeft eigenlijk maar één vriend noodig. Hij die je drank opdrinkt en je sigaretten oprookt, om je heen hangt, je tijd rooft, je een slag op den schouder geeft-en zegt, dat hij je toch zoo'n allemach- tig-aardigen kerel vindt, is heusch geen vriend van je, al zou je als jongen samen hebben zitten knikkeren op alle stoepjes van New-York. Zoolang als je geen waar- achtigen vriend noodig hebt, kun je er zóo een wel gebruiken. Maar naar mijn idee is een vriend iemand, met wien je kimt omgaan in volmaakte wederkeerige eerlijkheid en wederzijdsch belang, zooals GeoTge en ik 'dat altijd hebben gedaan. iVele jaren geleden waren hij en ik óp allerlei verschillende manieren samen ver bonden. Wij hadden ons kapitaal samenge voegd en hadden wat vrachtwagens in New- Mexico laten loopen; wij hadden wat ge scharreld in mijnen en een beetje gespeeld. Toen kregen wij een paar moeilijkheden. Dat deed ons elkaar beter begrijpen, George is de ijdelste man, dien ik ken; hij houdt veel van praatjes en lange opgeblazen verhalen.. Ik ben rustig en houdt van zoo'n beetje le zen en denken. Hoe meer wij persoonlijk met elkaar in contact kwamen, des te minder mochten wij elkaar lijden. As hij mij ooit op mijn schouder had geslagen of mij vlei ende woorden had gezegd, zooals ik men schen héb zien dóen, die elkaar „vrienden" noemen, zouden wij dadelijk de hevigste ru zie hebben gekregen. George is net zóo. Hij haatte mijn manier van doen net zoo erg als ik do zijne. Als wij een mijn aan 't graven waren, woonden wij elk in een an dere tent, om elkaar toch vooral niet te hinderen. Maar hoe meer wij elkaar leerden kennen, hoe meer wij elkaar apprecieerden. Wij be gonnen te bemerken, dat wij op elkaar aan konden, dat wij elkaar nooit zouden verra den op ons eerewoord. Wij spraken er nooit over. Dat zou het bedorven hebben. Maar wij bewezen het door daden- meermalen, tot dat wij het van elkaar gisten. Ik heb mijn hoqd gepakt, bep boven 'op een vrachtauto gesprongen en heb tweehonderd mijlen go- reden, om hem te identifieeren, toen men hem in Idaho bijna bij vergissing voor een treinroover had aangezien cn opgehangen. En eens, toen ik in bed lag met typheuze koortsen, in een tent in Texas, zonder een cent, noch kleeren om me te verschoonen, zond ik een boodschap aan George, die met den volgenden trein kwam. Het eerste, wat hij deed, toen hij bij mij kwam, was, vóór naar mij te kijken, een klein spiegeltje op te hangen tegen den wand van de tent en zijn snor te krullen en wat haarkleursel op zijn hoofd te strijken. Toen begon hij mij uit te schelden, dat ik er bijna gek van werd. Hij kon het mij, als groóte man, niet ver geven, dat ik niet had kunnen voorkomen, typhus te krijgen. „Je hebt heelemaal geen manieren; je weet niet hoe je je bij een zieke hebt te gedragen", zei il^. „En ik wou nou maar, dat je wegging en mij mijn natuurlijken dood liet sterven. Het spijt me, dat ik je bericht zond." „Ik zal ook gaan", zei George, „want het kan inderdaad niemand schelen of je leeft of doodgaat. Maar nu ik er toch eenmaal ben, kan ik evengoed blijven, totdat deze kleine aanval van netelroos of indigestie over is." Toen ik twee weken daarna weer wat be gon op te knappen, verzekerde de dokter mij, dat de dwaasheden van mijn vriend vooral mij zoo gauw beter hadden gemaakt. Dat is onze wijze van vriendschap. Het Bad niets met gevoel of zoo iets te maken. Het was nemen en geven en ieder van ons beiden wist, dat wij op elkaar konden re kenen ën klaar zouden staan, indien de een den ander riep. De maan steeg hooger aan de Tucht en er kjvamen steeds meer confidenties van Sinnus Bell, den vriend van een vriend. „Ook heb ik eens de gelegenheid gehad, George een dienst te doen," zei hij. „Hij had het een tijdje lang voordeelig gehad; hij had zich mooie kleeren gekocht en zag er deftig uit. Hij schreef mij, spoedig te komen en mijn beste pak mee te brengen. Hij had mij absoluut noodig en wel onmid dellijk. Toen ik zijn brief kreeg, had ik juist mijn beste pak aan en vertrok dus maar dadelijk. „Bell," zegt hij tegen me, „er is een vrouwmensch, een weduwe, die mij zoo ellendig achterna loopt, dat ik geen raad weet'. Het is niet, dat zij niet fatsoenlijk of netjes is. Zij is een knappe vrouw. Alleen, ik ben nu eenmaal geen man voor het hu welijk. Zij wil, dat ik haar mee neem naar allerlei pretjes en ik weet niet, hoe ik er mij tusschen uit moet draaien. En ik wou hier liever ook niet vandaan. Nu heb ik rnaar eens een boodschap gezonden aan jou." „Maar wat moet ik met dat vrouw mensch doen?" vroeg ik. „Ja, dat moet jij weten," zei George. „Stel je eens voor, wat je zou hebben ge daan, als je een wilde kat hadt gezien, dio mij had willen opeten. Wat zou je dan ge daan hebben?" „Er op losgeslagen hebben," zei ik. „Dan maar er op los op mrs. De Clin ton," zei George. „Flirt met haar, maak haar het hof, ga met haar uit, trakteer haar geef haar snuisterijen. Als je haar maar van mijn spoor afbrengt," Ik kocht een nieuw pak en stevende af op mijn doel, in dit geval mrs. De Clinton. Zij was een knappe vrouw, vroolijk en geestig. Het was eerst nog een heel ding om haar wat van George af te houden; maar ten slotte bemerkte ik. dat zij het prettig vond met mij uit rijden te gaan. Ja, zij was erg knap in dien tijd. Sinds dien is zij erg veranderd, zooals u wel zult gezien hebben aan tafel." „Wat?" riep ik verbaasd uit. „Ja, ik trouwde met mrs. De Clinton," ging Bell verder. „Op een avond, toen wij op het meer roeiden. Dat is nu drie jaar geleden. Wij zijn hier gaan wonen. En in den eersten tijd ging het heusch nogal goed. Toen veranderde het. De laatste twee jaar heb' ik zoo iets gehad, dat prachtig rijmt op mijn naam. Vanavond hoorde u dat gekibbel boven zeker wel? Dat is de gewone begroeting. Zij is mij al lang moe en het stille leven hier in het kleine stadje. Tot voor twee weken heb ik het uit gehouden. Toen heb' ik om George geseind en dadelijk is hij gekomen." Plotseling kwam mrs. Bell naar tuiten én vroei? of wii niet binnen wilden komen< Bell antwoordde, dat wij nog een beetje, gingen omlooDen „Welken kant uit?" vroeg mrs. Bell. Bell wees haar de richting. Toen wij een meter of honderd hadden geloopen, trok hij mij in een dik boschje, dat den weg afsloot en weer dichtbij het huls uit kwam Wij bleven daar staan, verscholen in de schaduw. Ik was verwonderd; maan Bell beduidde mij, dat ik moest zwijgen. En toen hoorde ik het regelmatig hoeftrap- pelen van een span paarden. Bell nam zijn horloge en hield dat in het licht van do maan. „Precies op. tijd," mompelde hij. „Echt George!" Het span hield stil voor het huis. Wij zagen een vrouwefiguur, die een zwaar va* lies haastig uit het huis naar het rijtuig droeg, dat spoedig daarop haastig weg rolde. Ik keek vragend naar Bell, vermoed ik. Maar ik vroeg hem niets, „Zij gaat er van door met George," leg de hij uil. „Dat hebben wij van te voren zoo afgesproken. Binnen zes maanden kan zij scheiden en dan kan zij met Gcorgq trouwen. Hij helpt je nooit haH*" En ik verwonderde mij er over, wat vriendschap toch eigenlijk was. Toen wij naar huis gingen, praatte Bell luchtig over allerlei onverschillige dingen en ik volgde den wenk. En zoodoende kwam ik weer terug op het doel van mijn bezoek. Nu hij vrij was, kon hij het ge makkelijker aannemen. Er was zelfs geen bezwaar nu meer om to verhuizen. ITij was een poosje stil. „Mr. Ames," zei hij toen; „ik kan dat voorstel niet aanne men. Ik ben u zeer dankbaar, maar ik moet hier blijven. Ik kan niet weggaan naar. Mountain City." „Maar waarom niet?" vroeg ik. „Mrs. Bell," zei hij, „wil niet wonen in Mountain City. Zij vindt het er ellendig en zal er nooit willen wonen. Ik moet hier wel in Saltillo blijven." „Mrs. Bell?" zei ik, verward, niet begrij pend „Och ja, dat moet ik natuurlijk nog uit leggen," zei Bell. „Ik ken George èn ik ken mrs. Bell. Hij is ongedurig. Hij kan niet, zooals ik, dingen, die hem hinderen, lang verdragen. Zes maanden geef ik ze, meer, niet, zes maanden huwelijksleven, en dan komt er weer scheiding. Dan komt mrs, Bell weer terug bij mij. Zij kan nergens an-< ders heengaan. Ik moet hier wel blijven en wachten. En als die zes maanden voorbij zijn, zal ik mijn koffer moeten pakken en vertrekken met den eersten trein. Want dan zal Georce mij een telegram sturen om' te komen»"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 5