Ho. 19478.
LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 6 September.
Tweede Blad. Anno 1923.
UIT DÈ RAADZAAL'.
BINNENLAND.
en zonderlinge Vriendschap
Voor vier jaren is dan weer het gordijn
Ithaald en het gemeentelijk „schouwtoo-
leel" is den volke vertoond. Met een aantal
iude spelers, maar ook met een op het to-
(al-aantal vrij groot getal nieuwe „artis-
;n." Quantitatiei is de raad vooruit gegaan
ualitatief zouden we dat niet gaarne wil-
»n beweren.
Het aantal belangstellenden bij het eer-
Ie „halen"' is wel eens grooter geweest
an bij het eerste oplreden van onzen hui-
igen raad. Het nieuwtje van zulke eerste
iltingen is er blijkbaar al af. En we kun-
en ons dat voorstellen. Want met recht
old Dinsdagmiddag: hoe taai het was en
»e saai
Stemmingen en nog eens stemmingen
onder eind, dat was het gansche werk, na-
at alle aanwezigen meer of minder plech-
ig al naar gelang van hun aard enz. do
ereischte eeden of beloften hadden afge-
egd van de hun volgens anciënniteit toe-
ledeelde plaats. We vermoeden, dat vol-
cnde zitting weer een fractiesgewijze-
llaatsing bereikt zal zijn, voor allen wel
»o gemakkelijk en verkieslijk.
In ons artikel van 8 Juni jl. wezen wij
t op, hoe de samenstelling van het nieuwe
allege van B. en W., wat de wethouders
lelreft, wel zou worden drie rechts, een
inks, daar de S.D.A.P. een zetel bleef wei
ieren en drongen wij aan, gelet op het klei-
aantat „wethouderabili", to make the
iest of it. Zoo is geschied. Gekozen zijn drie
achtsche, een linksche en men is er in ge
jaagd een college samen te stellen, dat,
rel zoo ongeveer het beste is, dat te ver-
irijgen was.
Niet bepaald krachtig, maar toch van een
lard, dat met zeker vertrouwen gezegd kan
rorden: wij wachten uw daden. -«
De tijdsomstandigheden lijken ons van
lien aard, dat van daden van het college
rel zal moeten blijken en in ieder geval
lebben de heeren die zich beschikbaar heb-
len gesteld en de partijen, die zich voor
n keuzp bereid verklaarden, zich van bree
der standpunt laten kennen dan de S.D.
A.P., die eenvoudig negatief blijft en dus
kan leven van critiek zonder meer. Waar-
»p van toepassing is het welbekend: la cri-
ligue est aisée. En we durven wel voor
spellen, dat bij aanmerkingen op het beleid
:ot deze fractie zal worden gezegd: was
dan zelf hier komen zittenl
Verrassingen bleven uit. Bij eerste stem
ming kwamen uit de bus de vastgestelde
:andidaten, dus de heeren Reimeringer
[Vrijh.-Bond), Mulder (A.-R.), Sanders (R.-
K..) en Meynen (Chr.-HisO. Slechts één be-
L tend gezicht keert dus terug achter de groe
ne tafel, nl. dat van den heer Mulder. De
^heer Sanders heeft er al eenige malen ge-
;eten, maar slechts ter vervanging van den
eer Bots. De heer Meynen is daar geheel
Ieuw evenals de heer Reimeringer, die
eet bij zijn terugkeer in den raad tot het
fstoelte der eere wordt geroepen. Zij staan
oor een zware laak, waarbij wij hun van
iarte het beste toewenschen in het belang
pan stad en burgerij.
Bekend was, dat het de heer Pera
sinds vier jaar wethouder zou zijn, die
plaats moest maken voor den heer Reime
ringer. De strijd om het zoo eens te zeg
gen tusschen hem en den heer Mulder -was,
gelijk te verwachten was, in het voordeel
van den laatste beslist. Hij werd door den
voorzitter als wethouder uitgeluid met woor
den, die dezen veteraan zichtbaar goed de
den. Gemakkelijk heeft de heengegane het
ook niet gehad bij het Georganiseerd Over
leg, zijn opvolger zal dat wel spoedig on
dervinden; dat mag wel eens worden ge
zegd.
Samenwerking bij de stemmingen tus
schen rechts en links (waarbij niet de de
mocratische fractie is in te doelen, die"
blanco en dus ook negatief heeft ge
stemd, gelijk de heer Witmans aankondig
de) bestond er alleen ten aanzien van de
heeren Reimeringer en Sanders, die resp.
19 en 20 stemmen behaalden van de te
verkrijgen 20, nl. 15 rechts (waar twee le
den absent waren wegens uitlandigheid) en
5 links (Vrijh.-B. en Vrijz.-Dem.) De beer
Mulder kreeg er 16, de heer Meynen alleen
maar de 15 rechtsche.
De heer Knuttel verliet direct na zijn
beëediging de zaal. Voor hem persoonlijk
het beste, want wat geeft het geregeld blan
co-stemmen? Hij kon den tijd, van zijn
standpunt uit, nuttiger besteden. Feitelijk
zou hij dat wel geregeld kunnen doen,
maar waar bleef dan de propaganda?
Ook de samenstelling der commissies
bracht geffl verrassingen, 't Is geworden,
zooals tevoren was bepaald door rechts, al
had men daar door de afwezigheid van twee
leden niet de meerderheid. Slechts een paar
maal was één stemming niet voldoende,
maar op het totaal aantal van zoo'n 60
stemmingen had het niet veel te beleeke-
nen. 't Was ook maar gelukkig, want an
ders was de zitting 's middags niet afgeloo-
pen, gelijk nu nog, zij het met moeite, be
reikt werd. 't Was toch bij zessen, toen de
zitting werd gesloten. Dank zij den voorzit
ter kwam er ook wat meer schot dan in
het begin, anders was men ook niet gereed
gekomen. Het stembureau heeft het niet
gemakkelijk gehad.
Maar 't was duf en suf. Wat vele leden
er toe bracht eens zich een poosje te gaan
verpoozen in de leeskamer, waar gerookt
worden kon tenminste.
Volgend staatje geeft o.i. alle cijfers, die
men ter vergelijking noodig heeft?
Oude Raad: Aantal Comm.leden:
A--R. 7 8
R.-K. 7 19
S.D.A.P. 7 9
Chr.-Hist. 5 10
Vrijh.-B. 2 4
Vrij.-Dem. 2-5
Nieuwe Raad: Aantal Comm.teden:
S.D.A.P. 8 9
R.-K. 7 18
Chr.-Hist. 6 9
A.-R. 4 8
Vrijh.-B. 8 4
Vrijz.-Dem. 2 6
Dem. Partij 2 1
Refleeringsjnbileum der Koningin.
Dankbetuiging der
Koningin.
De Burgemeester van 's-Gravenliage laat
bekend maken:
H. M. de Koningin heeft mij opgedragen
aan de Burgerij Haar innigen dank over te
brengen voor de grootsche wijze waarop de
herdenking van Harer Majesteits 25-jarige
Regeering hier ter slede is gevierd.
H.M. is diep getroffen geweest door de
betuigingen van aanhankelijkheid, die Haar
in deze dagen in zoo overvloedige mate zijn
gebracht. In het bijzonder heeft H. M. mij
verzekerd op prijs te hebben gesteld, dat
deze betuigingen uit alle kringen van de
Burgerij zijn gekomen. liet is met gevóelens
van vreugde en groote dankbaarheid, dat
H. M. aan feestviering Tèrugdenkt.
Nieuwe adeldom.
Naar de „N. R. Ct." verneemt zullen er
dezer dagen ë'en aantal personen, waaron
der verscheidene kathólieken, in den adel
stand worden verheven. Ook zullen er en
kele tot den adel behóorerrde personen tot
een hoogeren titel worden bevorderd,
Weggelaten „adellijke titels en
kwalificatlën".
Het antwoord van d.en Minister van Bin-
nonlandsche Zaken en Landbouw op de vra
gen van den heer De Vos van Steen wijk be
treffende het weglaten van „adellijke titels
en kwalificatiën" in het proces-verbaal van
de zitting van het Centraal-Stembureau tot
het vaststellen van den uitslag der verkie
zing van de leden van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal luidt?
Omtrent de redenen, waarom in het be
doelde proccs-verbaal van de zitting van het
Centraal-Stembureau tot het vaststellen van
den uitslag der verkiezing van de leden van
de Eerste Kamer der Staten-Generaal alle
i „adellijke titels of kwalificatiën zijn wegge-
j laten, heeft vermeld bureau, desgevraagd,
aan den ondergeteekende het volgende me-
'degedeeld:
I „Grondslag voor den opbouw van het pro-
ces-verbaal zijn de lijsten van candidaten,
zooals die door do inlevoraars zijn inge-
I diend en door de hoofdstëmbureaux voor
wat betreft de verkiezing van de Tweede
Kamer en door de commissarissen der Ko
ningin voor wat aangaat de verkiezing van
j de Eerste Kamer, aan het Centraal-Bureau
j worden overgebracht. Deze candidatenlijs-
i ten bevatten nu eens enkel namen en voor
letters of voornamen der gestelde candida
ten, dan weer vermelden zij mede hun ti
tels. Meermalen kwam het voor, dat overi
gens gelijkluidende lijsten in sommige kies-
kiingen met, en andere zonder titels werden
ingediend.
Bij de publicatie van de lijsten in de
„Staatscourant" voorafgaande aan de stem
ming, volgde het Oentraal-Stembureau den
regel, dat de lijsten werden openbaar ge
maakt juist zooals zij waren ingediend
nu eens met, dan weer zonder titels. Voor
het proces-verbaal echter was uniformiteit
geboden.
Mede omdat het bureau, bij hetwelk de-
candidaten persoonlijk niet bekend zijn,
niet in staat ia voor allo candidaten vast
te stellen, of zij behooren tot hen, dio ge
rechtigd zijn tot eenigen adellijken titel
daargelaten nog dat het veel omvattende
werk, dat bij een verkiezing in weinige da
gen te verrichten valt, dergelijk onderzoek
bezwaarlijk zbu toelaten— besloot het' bu
reau de uniformiteit te vinden in het weg
laten van alle titels. Aan dit besluit lag
mede dë gedachte ten grondslag, dat, ware
deze weglating, als van een wezenlijk on
derdeel der omschrijving van den candidaat
niet geoorloofd, de noodzakelijke conse
quentie zou zijn, dat lijsten, welke overi
gens gelijkluidend waren, vanwege dit we
zenlijke verschil niet als gelijkluidende lijs
ten in den zin van de artikelen 98, 114i en
114m der Kieswet zouden kunnen worden
beschouwd.
De methode van niet-vèrmelding van ti
tels of kwalificatiën verdient, naar het oor
deel van het Centraal Stembureau,, nog oni
en andero reden de voorkeur. De titels of
kwalificatiën maken toch niet een integree
rend bestanddeel van den naam of den
voornaam uit, maar zijn, ook in den gedach
tengang en naar de terminologie van het
Koninklijk besluit van 26 Januari 1822
(„Staatsblad" no. 1) (men zie artikel 2),
praedicaten, afgescheiden en onderscheiden
van naam en voornaam, waartoe de dragers
van die namen gerechtigd zijn. De candida-
tenlijsten moeten ingevolge artikel 114a
voldoen aan het model, vastgesteld bij Ko
ninklijk besluit van 2 Juli 1923 (Staatsblad
no. 336), waarbij de vorm on inrichting der
candidatenlijsten zijn voorgeschreven. Zij
mogen niet minder bevatten dan het model
aangeeft, maar ook niet meer. Nu in dat
model slechts gelegenheid geopend wordt
tot het vermelden van den naam, de voor
letters of voornamen en de woonplaats van
de candidaten, moet de opneming van ti
tels of kwalificatiën geacht worden daar
door uitgesloten te zijn.
Wat betreft artikel 1 van het Koninklijk
besluit van 26 Januari 1822 (Staatsblad no.
1), merkt het Centraal Stembureau op, dat
op dat besluit de Raad van State niet word
gehoord on dat het treedt op het terrein
van wetgeving, zoodat zijn rechtskracht in
hooge mate twijfelachtig is, daargelaten of
het Centraal Stembureau tot de „openbare
beambten" behoort en ware het anders,
aan dat besluit onderworpen zou zijn."
Met bovenstaande beschouwingen kan de
ondergeteekende zich verecnigen.
Met ingang van 1 September is aan
A. Zwanenburg, bouwkundig hoofdambte
naar bij den dienst der justiliegebouwen te
's-Gravenhage ,in verband met het hem me
degedeelde voornemen, om de inrichting
van het dienstvak, waarbij hij werkzaam
is, zoodanig te veranderen, dat zijn werk
zaamheden overbodig zullen worden, op
zijn verzoek, eervol ontslag als zoodanig
verleend.
Gisteren heeft dr. J. T. D. Blöte,
lceraar in de Duitsche taal aan de R. II. B.
S. Willem III te Tilburg zijn 40-jarig ambts
jubileum herdacht In den voormiddag kwa
men leeraren, leerlingen en oud-leerlingen
in het gymnastieklokaal der school samen
om den jubilaris te huldigen.
Eerste-luitenant der militaire admini
stratie S. Lijlen, wordt overgeplaatst van
Assen naar Woerden als assistent-maga
zijnmeester bij het centraal magazijn van
kleeding en uilrusting aldaar.
Gisteren vierde de heer Louis Bouw
meester, dio in de Particuliere Ziekenver
pleging aan de Prinsengracht te Amster
dam wordt verpleegd, zijn 81slen verjaar
dag.
Een zeer groot aantal bloemstukken is.
gisteren aan de ziekenverpleging voor den
jarigen patiënt bezorgd. Meer dan 600.
schriftelijke en telegrafische gelukwenschen
waren reeds ingekomen.
Van het gemeentehuis, de torens en
de andere openbare gebouwen te Zaandam
heeft gisteren weder de vaderlandsche drie-
kleur gewapperd, waartoe de Raad, op voor
stel van den heer Pelt (Vrijheidsbond), mef
elf tegen tien stemmen had besloten.
De vereeniging „Nederlandsch Fabri
kaat" heeft gisteren in de officierensociö*
taeit in het Park te Rotterdam haar alge-
meene vergadering gehouden, onder voor*
zitterschap van den heer J. van Dusseldorp,
uit 's-Gravenhage.
De heer Schot, voorzitter Van de afdee-
ling Rotterdam, heette de aanwezigen wel
kom en sprak een woord van dank aan den
voorzitter van het tentoonstellingscomité,
mr. Van Eyck, voor het organiseeren van
den dag.
Aan H. M. de Koningin, beschermvrouw
van de Vereeniging, en aan den Prins dec
Nederlanden, eere-voorzit ter, werden vol
gende telegrammen gezonden: De vereeni
ging „Nederlandsch Fabrikaat", in vergade
ring bijeen, brengt uwe majesteit (uw ko
ninklijke hoogheid) haar eerbiedige hulde,
(Applaus).
Het geldelijk beheer over 1922 wordt
goedgekeurd.
De heer B. Hoyng, die periodiek aftreedt,
is herbenoemd als lid van het hoofdbe
stuur en van het dagelijksch bestuur. In de
plaats van den heer Alb. Spanjaard, die
bedankt heelt, werd gekozen de heer L. H.
M. Dufour.
Blijkens een telegram, uit Osaka te
Londen ontvangen, en elders in dit blad
vermeld, is volgens een betrouwbaar be
richt ook het Nederlandsche gezantschaps
gebouw bij de ramp totaal verwoest. Er
zijn evenwel, naar het in hetzelfde tele
gram luidt, geen verliezen van menschen-
Ievens. onder het personeel van de ambas
sades of legaties.
De Vorkeerscommissio van den Volken
bond, die te Genève vergadert, heeft vol
gens „Do Msb." den wensch uitgespro
ken, dat in het belang van het internationale
verkeer alle Europeesche Staten dien tijd
aannemen, die bij de zóne past, waartoe
zij geografisch behooren (West, Midden- of
Oost-Europeeschen tijd). Daar alleen Ier
land en Nederland nog een afwijkende tijd-
regeling hebbeD, is deze wensch hoofdzake
lijk gericht ten opzichte van den Amster-
damschen tijd, dien de Volkenbondscommis-
sio gaarne door den West-Enropeeschen tijd
vervangen zou zien.
Voorts sprak de commissie het vertrou
wen uit, dat in de toekomst de zomertijd in
alle landen, die dezen aangenomen hebben,
op éénzelfde tijdstip zal beginnen en eindi
gen en dat eventueel© wijzigingen, reep.
afschaffing althans tijdig allen Staten zullen
worden medegedeeld, opdat moeilijkheden
en verwarringen, zooals dit jaar in het in-
te_mationale reizigersverkeer ontstonden
door de plotselinge invoering van den zo
mertijd in Nederland en Frankrijk, verme
den zullen worden.
Naar het Engelsch van O'HENRY, door
T. de R.
(Nadruk verboden.)
Toen ik nog dikwijls met allerlei aarde
werk en porselein den boer opging, kwam ik
soms in een klein stadje in Colorado, Saltillo.
En dan bezocht ik geregeld zekeren Sinnus
Bell, die daar een winkel hield van allerlei.
Bell was een geweldige kerel van ze9 voet
ang, dien ik graag mocht. Wie naar hem
[eek, zou hem minstens verdenken van alle
mail-coaches en goud-mijnen met beide han-
len leeg te plunderen; en toch verkocht hij
ie een pak postpapier of een klosje garen met
neer geduld dan menig verkoopster in de
[roote steden.
Het doel van mijn bezoek was tweeledig.
Iet eene was om hem een paar artikelen te
rerkoopen; het andere om hem een goeden
raad te geven voor een zaak, waarin ik
lacht, dat hij wel wat zou kunnen winnen.
Toen ik hem het zaakje vertelde, had hij er
fel ooren naar; maar hij wilde er nog eens
kalm over denken en noodigde mij uit dien
ivond bij hem te blijven en tc blijven over
nachten.
Het was na zonsondergang en de grootere
krinkels in Saltillo waren gesloten. Ook de
^dienden in Bell's winkel horgen hun boe
ten weg, sloten hun lessenaars, deden hun
jassen aan, zetten hun hoeden op en gingen
aaar huis. Bell grendelde de dubbele, houten
foordeuren en gedurende een oogenblik ston-
fcn. wij stil, de scherpe, frissche berglucht,
iie van de voeten der bergen ons tegenwoei,
Vademend.
Een zware, grooto man kwam door de
straat recht op ons af en bleef staan vóór
öen winkel. Zijn lange, zwarte snor, zijn
ftvarte wenkbrauwen en krullend, zwart
"aar vormden een wonderlijk contrast met
lichte, frissche gelaatskleur, die meer
mj een blond dan een donker type behoorde,
«ij was ongeveer veertig jaar en droeg een
*it vest, witten hoed, een horlogeketting van
fouden dollarstukken. Hij keek argwanend
Jaar mij en daarna naar Bell met een kouden
en iqet iets vijandigs in zijn oogen, naar
«et mij toescheen.
Van het gesprek tusschen de twee, dat ik
«echts half hoorde, had ik ook niet veel be
nepen; maar 's mans uiterlijk was merk
waardig genoeg om mijn aandacht op te wek-
Jjea, en toen wij naar Bell's huis liepen,
perkte ik op, dat die klant van hem daar
3Ulst wel een eigenaardig soort mensch was.
»Dat is hij", gaf Bell hartelijk toe. „Hij
J?et mij soms denken aan een ratelslang,
Br £or bcet van een taranle^a is ver-
tUugd. Hij woont in Sacramento en komt
nu cn dan hier voor zaken. /Hij heet
*°rge Rings en is gedurende meer dan twinr
Tiaar de beste vriend geweest dien ik had;
eenige vriend eigenlijk."
Ik was te verbaasd voor eenige verdere
opmerking.
Terwijl ik wachtte op hem in zijn kamer,
hoorde ik een niet te misduiden geluid de
snerpende stem van eep vrouw, die sterker
werd, naarmate haar boosheid toenam. Er
tusschendoor hoorde ik Bell's stem, die den
storm scheen te trachten te bedaren. En plot
seling hoorde ik haar zeggen op forschen
toon, beter verstaanbaar dan haar hooge
schreeuwstem: „Dit is de laatste keer, hoor
je, de laatste keer. O, je moet toch begrij
pen."
De huishouding scheen alleen uit Bell en
zijn vrouw en een paar dienstmeisjes te be
staan. Aan het avondeten werd ik voorge
steld aan mrs. Bell.
Op het eerste gezicht leek zij een knappe
vrouw te zijn; maar ik zag al heel gauw, dat
haar bekoring bedorven was. Een knorrig
heid, een onbeheerschte onevenwichtigheid
hadden haar schoonheid verstoord.
Na het maal gingen Bel en ik met onze
stoelen naar buiten en op het grasveld in
het maanlicht zaten wij te rooken. De volle
maan is als een toovenares. In haar licht
kan het zijn, dat eerlijke menschen gouden
schatten voor u opgraven en leugenaars schit
terender kleuren kunnen geven aan de schil
deringen van hun geest. Ik zag op Bell's
gezicht een breeden glimlach langzaam ko
men.
„Ik denk, dat je George en mij ai een
heel raar stel vrienden zult vinden", zei
hij. „Waarheid is, dat we eikaars gezelschap
nooit bijzonder op prijs stelden. Maar wat
hij en ik onder een vriend verstaan, is al
tijd synoniem geweest en al die jaren hebben
wij dat begrip trouw nagevolgd. Ik zal u
eens vertellen wat onze opvatting van. vriend
schap is."
„Een mensch heeft eigenlijk maar één
vriend noodig. Hij die je drank opdrinkt
en je sigaretten oprookt, om je heen hangt,
je tijd rooft, je een slag op den schouder
geeft-en zegt, dat hij je toch zoo'n allemach-
tig-aardigen kerel vindt, is heusch geen
vriend van je, al zou je als jongen samen
hebben zitten knikkeren op alle stoepjes
van New-York. Zoolang als je geen waar-
achtigen vriend noodig hebt, kun je er zóo
een wel gebruiken. Maar naar mijn idee is
een vriend iemand, met wien je kimt omgaan
in volmaakte wederkeerige eerlijkheid en
wederzijdsch belang, zooals GeoTge en ik
'dat altijd hebben gedaan.
iVele jaren geleden waren hij en ik óp
allerlei verschillende manieren samen ver
bonden. Wij hadden ons kapitaal samenge
voegd en hadden wat vrachtwagens in New-
Mexico laten loopen; wij hadden wat ge
scharreld in mijnen en een beetje gespeeld.
Toen kregen wij een paar moeilijkheden. Dat
deed ons elkaar beter begrijpen, George is
de ijdelste man, dien ik ken; hij houdt veel
van praatjes en lange opgeblazen verhalen..
Ik ben rustig en houdt van zoo'n beetje le
zen en denken. Hoe meer wij persoonlijk met
elkaar in contact kwamen, des te minder
mochten wij elkaar lijden. As hij mij ooit
op mijn schouder had geslagen of mij vlei
ende woorden had gezegd, zooals ik men
schen héb zien dóen, die elkaar „vrienden"
noemen, zouden wij dadelijk de hevigste ru
zie hebben gekregen. George is net zóo.
Hij haatte mijn manier van doen net zoo
erg als ik do zijne. Als wij een mijn aan
't graven waren, woonden wij elk in een an
dere tent, om elkaar toch vooral niet te
hinderen.
Maar hoe meer wij elkaar leerden kennen,
hoe meer wij elkaar apprecieerden. Wij be
gonnen te bemerken, dat wij op elkaar aan
konden, dat wij elkaar nooit zouden verra
den op ons eerewoord. Wij spraken er nooit
over. Dat zou het bedorven hebben. Maar
wij bewezen het door daden- meermalen, tot
dat wij het van elkaar gisten. Ik heb mijn
hoqd gepakt, bep boven 'op een vrachtauto
gesprongen en heb tweehonderd mijlen go-
reden, om hem te identifieeren, toen men
hem in Idaho bijna bij vergissing voor een
treinroover had aangezien cn opgehangen.
En eens, toen ik in bed lag met typheuze
koortsen, in een tent in Texas, zonder een
cent, noch kleeren om me te verschoonen,
zond ik een boodschap aan George, die met
den volgenden trein kwam. Het eerste, wat
hij deed, toen hij bij mij kwam, was, vóór
naar mij te kijken, een klein spiegeltje op
te hangen tegen den wand van de tent en
zijn snor te krullen en wat haarkleursel op
zijn hoofd te strijken. Toen begon hij mij uit
te schelden, dat ik er bijna gek van werd.
Hij kon het mij, als groóte man, niet ver
geven, dat ik niet had kunnen voorkomen,
typhus te krijgen.
„Je hebt heelemaal geen manieren; je
weet niet hoe je je bij een zieke hebt te
gedragen", zei il^. „En ik wou nou maar,
dat je wegging en mij mijn natuurlijken
dood liet sterven. Het spijt me, dat ik je
bericht zond."
„Ik zal ook gaan", zei George, „want het
kan inderdaad niemand schelen of je leeft
of doodgaat. Maar nu ik er toch eenmaal
ben, kan ik evengoed blijven, totdat deze
kleine aanval van netelroos of indigestie
over is."
Toen ik twee weken daarna weer wat be
gon op te knappen, verzekerde de dokter
mij, dat de dwaasheden van mijn vriend
vooral mij zoo gauw beter hadden gemaakt.
Dat is onze wijze van vriendschap. Het
Bad niets met gevoel of zoo iets te maken.
Het was nemen en geven en ieder van ons
beiden wist, dat wij op elkaar konden re
kenen ën klaar zouden staan, indien de een
den ander riep.
De maan steeg hooger aan de Tucht en
er kjvamen steeds meer confidenties van
Sinnus Bell, den vriend van een vriend.
„Ook heb ik eens de gelegenheid gehad,
George een dienst te doen," zei hij. „Hij
had het een tijdje lang voordeelig gehad;
hij had zich mooie kleeren gekocht en zag
er deftig uit. Hij schreef mij, spoedig te
komen en mijn beste pak mee te brengen.
Hij had mij absoluut noodig en wel onmid
dellijk. Toen ik zijn brief kreeg, had ik
juist mijn beste pak aan en vertrok dus
maar dadelijk.
„Bell," zegt hij tegen me, „er is een
vrouwmensch, een weduwe, die mij zoo
ellendig achterna loopt, dat ik geen raad
weet'. Het is niet, dat zij niet fatsoenlijk of
netjes is. Zij is een knappe vrouw. Alleen,
ik ben nu eenmaal geen man voor het hu
welijk. Zij wil, dat ik haar mee neem naar
allerlei pretjes en ik weet niet, hoe ik er
mij tusschen uit moet draaien. En ik wou
hier liever ook niet vandaan. Nu heb ik
rnaar eens een boodschap gezonden aan
jou."
„Maar wat moet ik met dat vrouw
mensch doen?" vroeg ik.
„Ja, dat moet jij weten," zei George.
„Stel je eens voor, wat je zou hebben ge
daan, als je een wilde kat hadt gezien, dio
mij had willen opeten. Wat zou je dan ge
daan hebben?"
„Er op losgeslagen hebben," zei ik.
„Dan maar er op los op mrs. De Clin
ton," zei George. „Flirt met haar, maak
haar het hof, ga met haar uit, trakteer haar
geef haar snuisterijen. Als je haar maar
van mijn spoor afbrengt,"
Ik kocht een nieuw pak en stevende af
op mijn doel, in dit geval mrs. De Clinton.
Zij was een knappe vrouw, vroolijk en
geestig. Het was eerst nog een heel ding
om haar wat van George af te houden;
maar ten slotte bemerkte ik. dat zij het
prettig vond met mij uit rijden te gaan.
Ja, zij was erg knap in dien tijd. Sinds
dien is zij erg veranderd, zooals u wel zult
gezien hebben aan tafel."
„Wat?" riep ik verbaasd uit.
„Ja, ik trouwde met mrs. De Clinton,"
ging Bell verder. „Op een avond, toen wij
op het meer roeiden. Dat is nu drie jaar
geleden. Wij zijn hier gaan wonen. En in
den eersten tijd ging het heusch nogal
goed. Toen veranderde het. De laatste twee
jaar heb' ik zoo iets gehad, dat prachtig
rijmt op mijn naam. Vanavond hoorde u
dat gekibbel boven zeker wel? Dat is de
gewone begroeting. Zij is mij al lang moe
en het stille leven hier in het kleine
stadje. Tot voor twee weken heb ik het uit
gehouden. Toen heb' ik om George geseind
en dadelijk is hij gekomen."
Plotseling kwam mrs. Bell naar tuiten
én vroei? of wii niet binnen wilden komen<
Bell antwoordde, dat wij nog een beetje,
gingen omlooDen
„Welken kant uit?" vroeg mrs. Bell.
Bell wees haar de richting. Toen wij
een meter of honderd hadden geloopen,
trok hij mij in een dik boschje, dat den
weg afsloot en weer dichtbij het huls uit
kwam Wij bleven daar staan, verscholen
in de schaduw. Ik was verwonderd; maan
Bell beduidde mij, dat ik moest zwijgen.
En toen hoorde ik het regelmatig hoeftrap-
pelen van een span paarden. Bell nam zijn
horloge en hield dat in het licht van do
maan.
„Precies op. tijd," mompelde hij. „Echt
George!"
Het span hield stil voor het huis. Wij
zagen een vrouwefiguur, die een zwaar va*
lies haastig uit het huis naar het rijtuig
droeg, dat spoedig daarop haastig weg
rolde.
Ik keek vragend naar Bell, vermoed ik.
Maar ik vroeg hem niets,
„Zij gaat er van door met George," leg
de hij uil. „Dat hebben wij van te voren
zoo afgesproken. Binnen zes maanden kan
zij scheiden en dan kan zij met Gcorgq
trouwen. Hij helpt je nooit haH*"
En ik verwonderde mij er over, wat
vriendschap toch eigenlijk was.
Toen wij naar huis gingen, praatte Bell
luchtig over allerlei onverschillige dingen
en ik volgde den wenk. En zoodoende
kwam ik weer terug op het doel van mijn
bezoek. Nu hij vrij was, kon hij het ge
makkelijker aannemen. Er was zelfs geen
bezwaar nu meer om to verhuizen.
ITij was een poosje stil. „Mr. Ames," zei
hij toen; „ik kan dat voorstel niet aanne
men. Ik ben u zeer dankbaar, maar ik moet
hier blijven. Ik kan niet weggaan naar.
Mountain City."
„Maar waarom niet?" vroeg ik.
„Mrs. Bell," zei hij, „wil niet wonen in
Mountain City. Zij vindt het er ellendig en
zal er nooit willen wonen. Ik moet hier wel
in Saltillo blijven."
„Mrs. Bell?" zei ik, verward, niet begrij
pend
„Och ja, dat moet ik natuurlijk nog uit
leggen," zei Bell. „Ik ken George èn ik ken
mrs. Bell. Hij is ongedurig. Hij kan niet,
zooals ik, dingen, die hem hinderen, lang
verdragen. Zes maanden geef ik ze, meer,
niet, zes maanden huwelijksleven, en dan
komt er weer scheiding. Dan komt mrs,
Bell weer terug bij mij. Zij kan nergens an-<
ders heengaan. Ik moet hier wel blijven en
wachten. En als die zes maanden voorbij
zijn, zal ik mijn koffer moeten pakken en
vertrekken met den eersten trein. Want
dan zal Georce mij een telegram sturen om'
te komen»"