Intusschen is de verheffing van den
■arbeidersstand op zichzelf een heuglijk
verschijnsel, en niemand wenscht den ouden
toestand van zwijgende en wrokkende berus
ting terug. De mannen van 't Noorden,
een Borgesius en een Dr. Bos, een Troelstra
en een Schaper, hebben de onloochenbare ver
dienste, dat ze den kleinen man de middelen
in de hand hebben gegeven om zich op te
werken, de eenen door meer onderwijs, de
anderen door politieke opvoeding. De man van
het midden, Dr. Kuyper, heeft er even
zeer veel voor gedaan, vooral voor het wakker-
maken van den kleinen boer en burger; de
mannen van hetZuiden hebben met hunne
sterke organisatie den oogst binnengehaald.
Maar nü moet er opgepast, dat deze krachten
der vroeger zoo achteruitgezette landprovin
ciën" de vrije ontwikkeling van het oude
Holland niet te vèèl belemmeren. Aan den
zeekant ligt ons heil, onze toekomst.
M. Vissering sprak bij zijne ernstige waar
schuwingen óók van Indië, dat hij kent zoo
goed als eenig ander. Indië, zoo zeide hij, heeft
óók schuld gemaakt en wel met razende vaart
sinds 1913 is zijn schuld geklommen van 104
millioen tot 132 millioen. Düar is reeds inflatie,
gedeeltelijk doordat de Indische regeering vol
gens Mr. Vissering een bekrompen kruide
nierspolitiek" gevolgd had. De Nederlandsche
bank heeft zich nu krachtig daartegen verzet
en de toestand is, onder' het sterke bewind
van Mr. Dock, al beter geworden. Die toe
stand geeft trouwens niet zóó veel aanleiding
tot bezorgdheid, omdat Indië nog zulk een
groot mogelijkheid tot uitbreiding van
productie biedt.
Hoezeer dit laatste waar is, hebben de 25
jaren van Koningin Wilhelmina wel buiten
gewoon duidelijk bewezen. De productie van
Java aan suiker vooral, maar ook aan tabak
en thee is zeer sterk gegroeid, en de rubber,
het nieuwe artikel, heeft óók een belangrijke
plaats verkregen, terwijl de JavaanscHe petro
leum niet weinig toenam. De suikeropbengst
klom van 11 millioen picols in 1898 tot ruim
23 in 1913, en in de oorlogsjaren kwam ze tot
dichtbij de 30 millioen. En de cultuur bracht
schatten op en kreeg de reputatie, dat ze de
beste en meest moderne der wereld mocht hee-
ten. De fabrieks-industrie, lang tegengehouden,
werd in de 20e eeuw van beteekenis, en in den
oorlog kwam zelfs de leus op, dat Java moest
geïndustrialiseerd worden. Dit is wel is waar
niet meegevallen, getuige o.a. de déb&cle van
de ,,Insulinde-olie", maar tóch telt Java reeds
heelwat fabrieken van allerlei aard, en het kan
in de toekomst, met zijne talrijke handige
bevolking en zijne vele waterkracht nog een
groote ontwikkeling zien.
Het onderwijs, thans in sterke opkomst, (ook
technisch) en het verkeer, dat zich ontzaglijk
uitgebreid heeft, moet daartoe meewerken.
Wat het moderne verkeer in dezen ver
mag, hebben we in Nederland gezien; op Java
moest het nog veel grooter verandering brengen,
omdat daar nagenoeg geen binnenlandsche
waterwegen waren. De locomotief heeft daar
nu reeds het vroeger zoo stille plantenleven
van den Inlander zoodanig veranderd, dat er
1J/2 maal zooveel passagiers per jaar
vervoerd worden als in Nederland. En het net
der spoor- en tramwegen is er nog lang niet
voltooid, terwijl dat der kunstwegen voor auto's
etc. óók nog steeds uitgebreid wordt, wat mede
bevorderlijk is voor den stroom van toeris
ten, die in de 20e eeuw begon. Het verkeer
met de buitenwereld is mede in de laatste 25
jaar zeer verbeterd. De Nederlandsche booten
zijn sneller en geriefelijker geworden en de
Nederlandsche maatschappijen hebben meer
verbindingen tot stand gebracht, niet enkel
tusschen de eilanden van Indonesië onderling,
maar ook met Australië, China en Japan. In den
oorlogstijd zijn zelfs twee Nederlandsche lijnen
geopend op Amerika, de Java-Pacific-lijn en de
Java-New-York-lijn, terwijl er een korten tijd
ook verbinding bestond met de Westkust van
Zuid-Amerika. Daarnaast kwamen nog nieuwe
Engelsche en Japansche lijnen. Van de h a v e n s
van Java was in 1898 nog alleen Tandjong Priok
modern ingericht, maar sinds de bekende reis
van Dr. KrausenDe Jongh van 1909, kreeg
ook Soerabaja een mooie haven en werd elders
nog veel verbeterd (óók aan visscherhavens),
hoewel Semarang nog bleef tobben. En het
verkeer in de drie hoofdplaatsen is zoodanig
toegenomen, dat ze alle drie de haven van
Amsterdam aardig achterop zijn gekomen.
De electrische verbinding met Nederland
werd uitgebreid door nieuwe telegraaflijnen
over Siberië en Amerika, terwijl in den aller-
nieuwsten tijd de kunstige draadlooze inrich
ting van den Malabar bij Bandoeng contact ge
kregen heeft met onze stations te Kootwijk en
te Sambeek (bij Mook).
Ook in dit buitenlandsche verkeer van Java
is nog lang niet het laatste woord gesproken.
De luchtvaartmaatsch. voor Ne
derland en Koloniën denkt reeds aan
een luchtlijn tusschen Java en Nederland en
is op Java zelf in het stadium van proefnemin
gen. Een spoorwegverbinding over Bagdad en
Singapore zal er mettertijd óók moeten komen,
zoodat men dan (met eenige beurtveren) dóór
Nederlandsch-Indië naar Australië zal kunnen
sporen.
De handel van Java is in de laatste 25
jaren merkwaardig vooruitgegaan; vóór den
oorlog waren in- en uitvoer samen, volgens de
statistiek, gestegen van 270 tot 730 millioen
gulden; in en na den oorlog zijn er nog veel
rijker jaren geweest, en nu, in de malaise, is
men nog ver boven 1913. De oorlog heeft tevens
déze verandering gebracht, dat de kooplieden
van Batavia en Soerabaja een veel grooter deel
van de winsten gekregen hebben, die tevoren
bijzonder veel naar buiten, vooral naar Neder
land gingen.
De Javaansche markten hebben zich eenigs-
zins geëmancipeerd, een vingerwijzing
alweer voor onze kooplieden, om hunne blikken
niet ül te veel alleen naar Indië te slaan, maar
meteen rond te zien over de overige wereld.
Nog veel verrassender dan op Java is de ont
wikkeling der laatste 25 jaar geweest in de zoo
genaamde Buitengewesten. Daar is
eerst door Vetter en Van Heutz soms wel
heel hardhandig het ontzag voor den Neder-
landschen naam bevestigd, en vervolgens is
Colijn met de „Korte Verklaring" rondgereisd
en heeft feitelijk 't Nederlandsche gebied daar
mee zeer aanzienlijk uitgebreid.
Veiligheid en rust is gewaarborgd in streken,
waar tevoren geen Europeaan dorst te komen,
behalve een enkele moedige zendeling. Onder
nemers zijn er heengegaan met hun kapitaal
en hun kennis en hebben schatten ontwoekerd
aan den maagdelijken bodem. De Deli-planters,
reeds lang aan den arbeid, breidden hunne
ondernemingen uit, óók met rubber, koffie en
thee, andere maatschappijen gingen aan den
arbeid in de Lampongs, op Borneo, Celebes,
de Molukken. Phenomenaal was de ontwikke
ling der oliebronnen op Sumatra en op Borneo.
De „Koninklijke", in 1899 nog zwevende
tusschen leven en dood, nam een geweldige
vlucht en slokte alle andere Indische maatschap
pijen op, totdat zij de „Shell" ontmoette op
Borneo en dan, met deze samen, hare vleugels
over de gansche wereld uitsloeg.
De nieuwe goudmaatschappijen trokken de
aandacht naar de wilde Lebong-streek bij Ben-
koelen en óók naar het Noorden van Celebes;
hun vlucht was echter wisselvalliger, en op den
duur zal er wellicht mèèr geregeld leven te
verwachten zijn van degenen, die de ontzaglijke
nieu w-ontdekte ijzerertsaders van Ma-
lili (Celebes) en van Borneo zullen durven ont
ginnen.
Wie zoo overpeinst, wat er al gebeurd is, en
hoe geweldig groot de oppervlakte der Buiten
gewesten is en hoeveel hun bodem belooft, zoo
wel aan de oppervlakte als in de diepten, be
grijpt, dat hier nog onbegrensde moge
lijkheden zijn. Mèèr dan te zeggen is. In
de binnenlanden van Borneo liggen nog terrei
nen genoeg, die pas eenigszins bekend zijn
geworden door de reizen van onzen dapperen
Dr. Nieuwenhuis. En op Nieuw-Guinea is pas
in ónze dagen het gebied buiten de kuststreek
betreden door onze kranige ontdekkingsreizi
gers, Lorentz voorop. Dit is eigenlijk nü eerst
Nederlandsch gebied geworden, zelfs al ver
heven geweest tot residentie.
„Er kan in Indië veel verricht worden!" Die
woorden van den vermetelen Coen zijn in de
laatste kwarteeuw wel bewaarheid, maar zij
blijven ook voor de toekomst van groote be
teekenis. De Nederlander doet het nu tezamen
met andere Europeanen, Amerikanen en Azia
ten. Anders dan in Coen's tijd, en beter,
want de vrije toelating van die ónderen is met
een, zooals Dr. Bos zeide, de beste waarborg
voor het behoud van Indie. Onder die anderen
zijn tot dusver evenwel nog weinig of niet de
Inlanders zelf, die zich thans gaarne met een
nieuwen naam Indonesiërs noemen. Zij
prijken ten minste nog niet in de rijen der
ondernemers, der groothandelaars, der leidende
mannen van wetenschap en techniek. Ook niet
onder de hooge bestuurders. Daarvoor zijn ze
nog te weinig ontwikkeld, economisch en poli
tiek en wetenschappelijk. Toch is er veel ver
anderd. In 1898 wisten ze nog niet beter, of
dat behoorde zoo; daarna is „het ontwaken
van Indië" gekomen. Eerst Dr. Wahidin
met zijne volgelingen van de Boedi Oetomo,
die, met Kartini, riepen om meer onderwijs en
ontwikkeling, daarna de mannen van de
Sarekat Islam („Mohammedaansche ver-
eeniging"), die sinds 1912 opkwamen voor de
economische positie van den Inlander en binnen
zes jaren meer dan een millioen
leden zagen toestroomen. Dat was een zelfde
soort ontwaken als van onze arbeiders, wier
leiders trouwens óók een woord meespraken in
Indië, zoodat er ook al een Sociaal-democra
tische partij is opgericht. Zoo heeft Java dan
in onze dagen, voor 't eerst zoolang de wereld
bestaat, looneischen en werkstakingen leeren
kennen en alle verdere teekenen van den
modernen klassenstrijd. Dit bracht, zoowel voor
de regeering als voor den werkgever, nieuwe
zorgen, en de moeilijkheden waren in sommige
opzichten nog grooter dan ten onzent, omdat
de Indische maatschappij met hare vele ver
schillende elementen (o.a. dat der Indo's) nóg
moeilijker te beoordeelen is. Soms kwam het
hier en daar tot wilde, oproerige bewegingen,
maar over 't algemeen is het vrij rustig en
ordelijk gegaan; de groote massa, vooral van
de Javanen, is tot dusver weinig harstochtelijk
of fanatiek gebleken; speciaal het Mohamme
daansche fanatisme schijnt op Java niet sterk
te zijn, minder dan in Voor-Indië en ook minder
dan in eenige deel en van Sumatra. Wat de
kracht van het nieuwe vereenigingsleven be
treft, kan men zich nog niet goed voorstellen,
dat die, bij den overmatig snellen groei der
Sarekat Islam en bij het weinige economische
begrip van den Javaan, zoo bijzonder groot kan
zijn. Intusschen heeft de beweging natuurlijk
wel eemgen invloed gehad, èn op de houding
der werkgevers èn op die der regeering. De
loonen, voorheen zeer laag, zijn in den oorlog
belangrijk gestegen, daarna weer wat gedaald.
Hoog zijn ze nóg met, ook niet in vergelijking
met concurreerende tropische landen als Cuba
en Hawai. De groote onderdanigheid der werk
lieden, waarvan Multatuli sprak, toen hij zeide
„de bevolking is gewillig", is veel verdwenen;
de behandeling dient nu voorzichtiger te zijn
en dat heeft óók zijn goéde zijde; het moet o.a.
meewerken, om de rassen op den duur meer
tot elkander te brengen. De oude politiek, van
de Compagnie, van Daendels en van Van den
Bosch, die den Inlander als een klein kind
behandelde, zou op den duur niet alleen
onchristelijk, maar ook gevaarlijk geweest zijn
en onzen naam als koloniale mogendheid be
dorven hebben, evenals dien van Spanje. De
terugslag erop moge soms, uit den aard dei-
zaak wat heftig geweest zijn, hij was onver-
m ij d e 1 ij k.
Vrees voor verlies der koloniën onder de
leuze „Java voor de Javanen" behoeft hij niet
te wekken, want men zou niet weten, waar dit
toch nog zoo kinderlijke volk zijne politieke,
economische, militaire en wetenschappelijke
leiders in afzienbaren tijd vandaan zou halen,
ook indien het de onafhankelijkheid ver
langde. En, wat een eventueelen buitenland-
schen vijand aangaat, die heeft juist goede
kansen, wanneer een bevolking „ouderwetsch"
behandeld wordt, zooals na Daendels' tijd ge
bleken is. Wat niet wegneemt, dat voor eenige
militaire kracht en paraatheid gezorgd dient
te worden, al behoeft men zich niet zóó te
haasten, als sommigen thans willen, die onder
den indruk van den grooten oorlog, alle groote
mogendheden als „inbrekers" gaan betitelen.
De regeering is, onder den invloed van het
„ontwaken van Indië" nog meer dan tevoren
geprikkeld tot maatregelen in 't be
lang der bevolking. We noemen hier,
naast de reeds vermelde bevordering van
onderwijs en verkeer, nog in 't bijzonder den
terugkoop van Particuliere landerijen en de
nieuwe landregeling in de Vorstenlanden, die
den vrijen arbeid mettertijd tót een algemeene
werkelijkheid moeten maken. Verder den aan
leg van grootebevloeiïngswerken,
die moeten helpen om de steeds toenemende
bevolking van levensmiddelen te voorzien. Dit
lende stroomingen in den lande om e
ontmoeten en om te beseffen, dat zij-bij
hooren en met één land en ééne Koni
maken hebben. De mopperaars weten ni
het vroeger geweest is zonder bé
parlement, en ze moesten liever hunne
ten inspannen, om onze Kamers, die,
ze in de wereld lang geen slecht figuur
toch ook lang niet volmaakt zijn, te
verbeteren.
We moeten eindigen. Veel zou er
zeggen zijn over het leven en werk
laatste 25 jaar in Nederland en de
maar de ruimte is hier beperkt; we
elders getracht, een meer uitvoerig ov
te geven, waarheen we den belangste
lezer verwijzen.
Veel licht is er geweest, met name
Foto DEUTMANN
laatste is een moeilijk vraagstuk, want Java
heeft reeds lang een tekort aan rijst en zijne
bevolking groeit jaarlijks met ongeveer 300000
menschen aan. Ze is nog heelwat dichter dan
in Nederland, ofschoon ze betrekkelijk
in de laatste kwarteeuw maar half
zooveel is toegeno me n. Dit laatste
ligt voornamelijk aan de vele ziekten en de
ontzettende sterfte, die aan de volkskracht
zeer veel schade doet. Wel is waar hebben
onze geneeskundigen en hjgiënisten, in dienst
van het Gouvernement en van particulieren,
zich zeer veel moeite gegeven, maar de resul
taten zijn op Java lang nog niet voldoende.
Het schitterende werk, tentoongesteld op de
laatste Utrechtsche jaarbeurs, gold vooral de
koelies van Deli en de stad Siboga op Sumatra.
Thans schijnt de krachtige pestbestrijding een
nieuw tijdperk te openen, daar zij den Inlander-
zelf uit zijn onverschilligheid wakker schudt.
Dat de regeering den Indonesiër niet meer
als een klein kind beschouwt, blijkt ook uit
de z.g.n. politieke ontvoogding.
In den aanvang der 20e eeuw is men begon
nen met gemeenteraden en daarop zijn gewes
telijke raden gevolgd, terwijl in 1917 door den
populairen gouverneur-generaal Graaf van Lim-
burg-Stirum de Volksraad geopend is.
Thans zal dit lichaam weldra in zijn tweede
stadium treden en dan 30 Indonesiërs als leden
tellen naast 39 Europeanen en vreemde Ooster
lingen. Een parlement naar onze begrippen
wordt hij nog niet, alleen een raadgevend
lichaam, gedeeltelijk gekozen volksverte
genwoordiging. Een politieke veiligheidsklep
en tevens een gelegenheid voor de vele volken
van Indonesië om elkaar te leeren kennen,
evenals onze allereerste Staten-Generaal. In
tusschen gaat de plaatselijke ontvoogding
voort, langzaam en zeer voorzichtig. Dikwijls
met teleurstellingen, die menigeen doen uit
roepen „houd toch op!" Maar 't k"ün niet
andersde menschen moeten toch ééns leeren
meewerken en toezien, al is 't met vallen en
opstaan. En de „medezeggenschap" is overal
aan de orde, in den ganschen omtrek, ja om
den geheelen Grooten Oceaan. Amerika gaf
het sterkste voorbeeld, op de Philippijnen,
veel gesmaad, maar ook veel geprezen.
Merkwaardig, dat, terwijl velen in Indië in
het bescheiden begin van een volksvertegen
woordiging het gloren van een nieuwen, mooien
dageraad begroeten, er hier te lande zoo tal
rijke menschen zijn, die niet weten, hoe zij
óns Parlement genoeg zullen bespotten
en minachten. Toch heeft dat Parlement ook
in de laatste 25 jaren wel groote figuren gekend
en wel goed werk gedaan. De oorlog heeft het
een tijdlang achteruitgezet, toen het kranige
ministerie Cort van der Linden de
vrije hand moest hebben, en de snelle kies-
rechtuitbreiding, gepaard met de evenredige
vertegenwoordiging en den kiesplicht heeft
wel vaak iets kinderlijks aan „de politiek" ge
geven. Maar niemand kan toch volhouden, dat
onze ministers en ambtenaren allen zoodanig
zijn, dat ze geen controle noodig hebben. En
die controle is nog altijd het best toevertrouwd
aan de Kamers. Bovendien is dè-ór ook nog
steeds de beste gelegenheid voor de verschil
jaren vóór den oorlog, waarop we
als op een „goeden ouden tijd". Maar*
er zeer donkere wolken gekomen, voora
het rampjaar 1914, zóó donker, dat vele
met angst afvragen: „wachter, wat is
den nacht De positie van Nederlan
wel nog schitterend tegenover die
scheidene andere landen, is veel
gunstig dan voorheen. Het ligt niet
bij het brandpunt der wereld, dat
lang aan de Noordzee was, maar nu
den invloed van den gruwelijken oor!
ook in verband met het Panama-kanaal
plaatst is naar Amerika. Dit
kent, dat de talrijke bewoners van dit
plekje grond driemaal zoo hard
werken als voorheen en daarbij de
spaarzaamheid moeten betrachten en
en het geld niet moeten verspillen met
partijtwisten en kinderachtige maat
lijke onderscheidingen.
De tijden zijn ernstig, en vooral
groeiende geslacht moet dit weten. Ma
moet óók weten, dat de toekomst, hoe
ook en verborgen, niethopeloos
onze statige rij van groote f
op allerlei gebied uit de laatste kw
beschouwt wat hier nog lang niet
gebeurd is ontwaart, dat er nog kr
in dit volk. De jeugd moet die helden
evengoed als de helden van vroegere
in oorlog en in vree. Zij moet hen al
beelden voor oogen houden en begrijpe
Holland klein is, maar de wereld groot,
moet gewerkt worden om den geest
pen en het hart te verheffen en het
te stalen zonder te veel schoolschheid
aan den voortgang der licham
ontwikkeling in de laatste 25 jaar
dan moeten de besten er op uit, om
te halen wat dichtbij niet meer tc v
als voorheen. Al ligt Nederland niet
den besten kant van den aardbol, zijne
niën liggen nu wèl op den goeden kant
zal ditmaal de malaise allicht eer voorb
dan in Europa. Daar en elders aan dien
kant, moet gewerkt worden voor het
den goeden naam van Holland, zonde
dreven bescheidenheid. Nederland h
voor heeter vuren gestaan dan
het heeft nog altijd ziin mooie, sterke
uit die dagen. De schoonste dier trad
„O ran je en de vrijhei cl". De
is bewaard gebleven, óók in de stonD
oorlog en revolutie, en ze zal zich han
al wordt ze ook bedreigd door
machten, want ze zit hier in 't bloed
gewoonte geworden, en tot hare
overtuigde voorvechters behooren vele
beste krachten des volks. Het O
huis is óók bewaard gebleven, geluk
het schittert te meer, nu zoovele
vorstenhuizen gevallen zijn. Het heeft
de oudste brieven van de gansche we
een positie, die het zekerder dan ooit
tot het zinnebeeld der nationale eenhe
Moge God het nog lang be
en zegenen tot in verre to ek
TE LIN
Bijvoegsel van het „Leidsch Dagblad" van 4 September 1923.