Woed van Belgen, „Karpathen", Duit-
enstmeisjes enz., maar de voornaamste
t zit toch in de buitengewone vermin-
g der sterfte. Vóór den oorlog is
fer per duizend gedaald van 17 in 1898
in 1913; daarna is het wel is waar in
;te oorlogsjaren weer gerezen, maar ver-
opnieuw gezakt, zoodat het in 1921
ts 11.13 meer bedroeg. Een schitterend
diAnis voor de uitwerking der gezondheids-
-elen van overheidswege en van parti-
zijde (Witte Kruis, Groene Kruis, etc.).
1920 bracht bovendien een bijzonder
it Aeboorte-cijfer, zoodat het overschot der
toen een record bereikte. Onder deze
digheden is het begrijpelijk, dat onze
en dorpen voortdurend aangroeiden
innen uit, en dat zal nog wel lang
oortgaan, want de hygiëne heeft altijd
Lva er succes te wachten, vooral in de Zuide-
ircken. Daarbij is het binnenstroomen
emdelingen ook nog niet tot stilstand
terwijl de emigratie, hoewel toe-
nog niet groot is.
ae:
LI,
land zelf is onder deze bedrijven weinig
eid; alleen in- Zeeland en Zuid-Holland
aige kleine polders ingedijkt, waarvan de
ardigste die van het Slaak is, die St. Phi-
tot een schiereiland maakte. Gelukkig
ir in dit verband, dat eindelijk, in 1918,
werd tot het groote werk van de
iting en gedeeltelijke droog-
ng van de Zuiderzee. Hiermee
onvermoeide Dr. L e 1 y de kroon op
x>fd gekregen. Wel is waar bracht de
iging belangrijke vertraging, maar de
Dordige minister Van Swaay zal er waar-
ijk weer nieuwe kracht achter zetten,
hier niet om een gewoon rekensommetje,
\ran Gijn ons wilde doen gelooven, maar
werk van groote nationale beteekenis.
voordeel en liggen niet enkel in de 108.000
ieuwen vruchtbaren grond, doch ook in
urzame verbetering van alle
den rondom de Zuiderzee en
oorkoming van rampen als
TM ANN Den Haag
ter snood van 1916, waarmee Van
elemaal niet gerekend heeft,
schen zal het in ieder geval nog wel
jaar duren, voordat door de Zuider-
'ken het productieve land bij ons
os belangrijk vermeerderd zal zijn.
)in kan in dien tusschentijd de opbrengst
idbouw en veeteelt toch wel toenemen,
hij toegenomen is in de afgeloopen
'uw. De vruchtbaarheid is namelijk
poeiend door de doorgaande verbetering
idbouwtechniek, vee verzorging, polder-
ig, enz. Vóór den oorlog ging dat zeer
itig, terwijl ook de landontginning ge-
voortging. In den oorlog heeft men
beleefd, maar het bedrijf is ten slotte
eegevallen, en na den oorlog schijnt de
'aarheid van den Nederlandschen bodem
weer hersteld te zijn. De enorme
insten gaven gelegenheid, om weer
toevloed van meststoffen en werk
en veevoeder te krijgen, zoodat het
ledrijf opnieuw ,,een groote fabriek" kon
waarin gewerkt werd met de onbe-
omssa's grondstoffen uit vele streken der
Wat de toekomst in dezen brengen zal,
lijk te zeggen. Aan den eenen kant heeft
lise, die ook hier is ingetreden, vooral
■ze mooie fijne cultures en voor onze
fokkerij, wel al heel wat bedorven, maar
andere zijde kan onze boerenstand,
it door de moderne coöperatie en het
uitgebreide landbouw-onderwijs, veel
;en. En wat de techniek nog brengen
niet te zeggen. We denken hierbij vooral
electrificatie van onze pro-
en, die reeds veel gedaan heeft voor
krbemahng en voor het bedrijf op de
ij en die o.a. ook in aanmerking komt
eierenproductie en voor de vermeerde-
13 de opbrengst der akkers. Proeven in
Dd genomen met electrische be
ng van den grond, hebben de
'e met 1/3 zien vergrooten, kippen
ring bij elect risch licht in
nteravond heeft in Amerika de eieren-
]e haast evenveel vermeerderd
*el, wat er ook van komen moge, ons
'edrijf zal het nooit zoover kunnen
dat het de millioenen menschen hier
a kan voorzien. Te minder, daar het
oorlog weer veel meer den weg heeft
Sen van het werken voor den export.
ain verdient de boerenstand grooter
waardeering dan de meeste stedelingen hem,
uit oude domme traditie, willen geven.
Intusschen levert de Nederlandsche bodem
gelukkig nog andere producten. Hij bevat vele
delfstoffen, waarvan in de laatste 25 jaar
veel meer partij getrokken is dan ooit tevoren.
Zand, klei en grint zijn in zeer groote massa's
uitgegraven en gebaggerd voor allerlei doel
einden en de ontginning van steen
kolen is ontzaggelijk toegenomen. De op
brengst in Zuid-Limburg klom van 150.000 ton
in 1898 tot bijna 2 millioen ton in 1913, en in
den oorlog is ze opgevoerd tot 4 millioen, nu
onlangs zelfs nog verder tot 41/2 millioen. De
Regeering heeft aan dit werk veel deelgenomen
en meent in de toekomst haar viertal staats
mijnen te kunnen opvoeren tot 8 of 9 millioen
ton en dan allèèn zooveel kolen te kunnen
leveren als Nederland noodig heeft. Zuid-Lim
burg is door dezen arbeid van den Staat en de
particulieren een geheel ander land geworden,
en de klachten over miskenning zijn, vooral
tijdens den oorlog, wel haast verstomd. Intus
schen levert Nederland op 't oogenblik toch
nog lang niet genoeg van het zwarte goud";
het moet nog vele millioenen ton kolen invoeren,
te meer, daar de Lhnburgsche kolen natuurlijk
weer veel over de naburige grenzen gaan. De
beste scheepskolen en het fijne anthraciet
moeten trouwens nog altijd van buiten komen.
Iets nieuws uit den oorlogstijd is de zout
winning bezuiden Enschede, flink en vlug
op touw gezet en nog in vollen gang.
De productie der wateren, van
ouds ,,de goudmijn" geheeten, is in de laatste
kwarteeuw ook zeer belangrijk toegenomen.
Men behoeft slechts te zien naar Vlaardingen
en Scheveningen en vooral naar het jonge
IJmuiden, dat in de twintigste eeuw opgegroeid
is tot de eerste havenplaats voor versche
visch van geheel het Europeesche vasteland. In
den oorlogstijd hebben onze visschers dapper
de gruwelijkste gevaren getrotseerd het
monument voor de 300 omgekomen Schevening-
sche visschers aan den ouden weg van Huyghens
geeft er een somber getuigenis van en de
reeders hebben dapper bijgebouwd. Sommige
jaren zijn ze beloond met ongehoorde winsten;
de opbrengst der zeevisscherijen, vóór den oor
log zoo ongeveer 20 millioen gulden, steeg in
1915 en '16 tot 52 en bijna 80 millioen. Ook het
eerste jaar na den oorlog was schitterend166
millioen K.G. met een waarde van 57 millioen
gulden. Maar daarna is de ebbe gekomen, 't Is
hartelijk te hopen, dat uit de oorlogswinsten
genoeg is overgebleven om de malaise goed
door te zingen, want onze zeevisscherij moet
bewaard blijven als een onmisbaar middel van
bestaan. Haar terrein is, bij de tegenwoordige
vrijheid der zeeën, ruim genoeg, hoewel niet
onbegrensd; de kunst is nieuwe afzetgebieden
te vinden in de landen van den nieuwen rijk
dom, vooral Amerika, daarvoor is noodig goede
reclame en de uiterste inspanning om ons zee
banket nóg lekkerder en duurzamer te maken
dan het reeds is. Aan goed en geoefend
visscherspersoneel behoeft het niet te ontbre
ken; mettertijd komt ook nog een grooter deel
der Zuiderzee visschers naar de Noordzee. Eere
den visschers! Zij behooren tot de vreugden
van Holland", en tot de steunpilaren.
Voor de bevolking van steden en groote dor
pen. die in de laatste kwarteeuw nog veel meel
is toegenomen dan die van het platteland en
de visschersdorpen (Amsterdam, Botterdam en
Den Haag kwamen tezamen van 1 millioen op
1.6 millioen), geven landbouw, veeteelt en
visscherij natuurlijk weinig middel van bestaan.
Daarvoor moet de industrie te hulp komen.
En dat hèèft ze gedaan, veel meer dan men
in den regel aanneemt. Reeds in 1898 speelde
ze een belangrijke rol, en toen de oorlog begon,
waren er in Nederland percentsgewijze weinig
minder menschen in de nijverheid werkzaam
dan in DuitschlandVerreweg de meesten leef
den in de districten van Amsterdam
en Rotterdam, en verder ook velen in
Twente, Brabant en Groningen. Dordt en
Deventer hadden, anders dan vroeger, feitelijk
een industrie-karakter aangenomen. Het mooi
ste in de Nederlandsche nijverheid was, dat ze
zooveel vreemde produkten verwerkte en dat
er zulke kranige fabrikanten waren opgetreden.
De Storken en Van Heek's, de Van Marken's
en de Scholten's, de Van den Bergh's en Jur-
gensen waren al van vroegeren datum, maar
in de nieuwe era waren daarbij gekomen
o.a. de P h i 1 i p s e n, de Verkade's, de
A s s c h e r's, de L i p s e n en vele andere
minder bekenden. De scheepsbouw had zijn
ouden roem ruim herwonnen; de machinefabrie
ken waren talrijker dan in eenig ander land
zonder ertsen en zonder veel kolen, de nieuwe
electrische industrie kon bogen, niet op een
Siemens Halske, maar wel op een „Heemaf",
terwijl de moderne chemische nijverheid ook vrij
belangrijk geworden was.
Het meest verheugende was de ontwikkeling
der fijne kunstindustrie, waardoor de
Nederlandsche smaak weer een goeden naam
had gekregen in de wereld. Kunstenaars als
De Bazel en Le Comte hadden er hunne talen
ten voor geleend, naast vele anderen.
In de kleedingindustrie was vooral merk
waardig de terugkomst der zijdefabrika-
tie (de kunstzijde-fabriek) en de opkomst der
confectie-nij verheid.
De oorlog bezorgde veel moeiten en last,
maar bracht ook geweldige winsten. En hij
veranderde geheel het karakter der Neder
landsche industrie. Het werd nu meer dan ooit
te voren een werken met binnenlandsche
grondstoffen voor de binnenland
sche markt. Al wat grondstof kon krijgen
(en brandstof) breidde zich met kracht uit, en
bovendien werden er nog tal van nieuwe ,,oor-
logsfabrieken" opgericht, b.v. groentedrogerijen,
kalkmestfabrieken, chemische fabrieken en
fabrieken van allerlei fijne werktuigen en van
vliegmachines. Het beeld der Nederlandsche
industrie gedurende den oorlog maakte den in
druk van een koortsachtig leven, wisselvallig,
op- en neergaand, hier hollend, daar stilstaand.
Na den wapenstilstand is dit nog erger ge
worden. Eerst een wilde hausse met kunstmatig
hooggehouden prijzen door in der haast ge
vormde concerns, belangengemeenschappen,
enz.; daarna de groote malaise. Gelukkig zijn
zeer vele fabrieken vast genoeg geworteld ge
bleken, om staande te blijven, en daaronder is
er ook nog een belangrijk getal, waar het goed
gaat. De toekomst is natuurlijk het minst be
zwaarlijk voor die fabrikanten, die uitmunten in
vakkennis en ondernemingsgeest en die de
beste arbeiders hebben en het meeste kapitaal
verzamelden en in de hausse hun verstand be
waarden. Die werken wat ze kunnen en zoeken
de wereld af voor nieuwe afzetgebieden. Intus
schen zijn er óók kreten opgegaan voor regee-
ringshulp, evenals honderd jaar geleden in
België. De meeste kreten kwamen uit de stre
ken, die thans aan den Belgischen kant liggen.
Reeds heeft de Regeering hulp verleend (even
als trouwens aan bqomkweekers en visschers).
Hulp met directe subsidies, bestellingen, etc.
Maar in den laatsten tijd gaat ze ook helpen
met beschermende tarieven. Dit is een ge
vaarlijk werk, want zulke hulpmiddelen
wordt men niet licht weer kwijt. Als ze niet
meer noodig zijn, blijven ze tóch, omdat de
Staat de opbrengst niet missen kanBovendien
is Nederland te klein, om aan de industrie
genoeg werk te kunnen geven op eigen terrein.
Onze nijverheid moet het vooral hebben van
de buitenlandsche markten en daarvoor moet
ze goed en goedkoop kunnen werken.
Als iemand de Nederlandsche nijver
heid moet. helpen, dan is het de Nederland
sche handel. En die is slecht gediend met
grensrechten. In de voormalige republiek
Hamburg, waar bijna niets anders woonden
dan duizenden stedelingen, kende men heele-
maal geen grensrechten. In ons landje, waar
ruim de helft der millioenen in de steden
woont, moet men er óók voorzichtig mee
wezen en men was dat bijna altijd. Er is
een tijd geweest, dat dc handel overschat
werd in zijne waarde en dat de rest, vooral
de boerenstand, niet meetelde. Maar er is
óók een tijd gekomen, dat de handel te laag
werd aangeslagen; dit was vooral in de jaren
der 20e eeuw vóór den oorlog. Toen kon men,
ook bij ons, vernemen, dat ,,de koopman
eigenlijk een parasiet was" en dat hij lang
zamerhand zou verdwijnen; alles zou metter
tijd gaan ,,van producent tot consument";
wereld-distributie! En nu is het wel merk
waardig, dat juist in die jaren bij ons han
delsfiguren zijn te vinden geweest, zooals de
Gouden tijd der 17e eeuw ze weinig gekend
heeft. Nederlandsche kooplieden als een
K r 11 e r, een Van A a 1 st, een Vi s s e-
r i n g, een Deterding, een W e s te r-
m a n zoekt met eigenlijk in de 17e eeuw
tevergeefs. Lode wijk de Geer, de grootste van
toen, was nog een vreemdeling, een uitgeweken
Luikenaar. De bovengenoemden daarentegen
zijn allen geboren Nederlanders en zij staan
lang niet alleen. Hoezeer onze handel (het
bankbedrijf natuurlijk inbegrepen) gegroeid
is in die jaren vóór den oorlog, is niet te
schattende zoogenaamde handelsstatistie
ken geven alleen, zoo goed als het gaat, den
in-, uit- en doorvoer van goederen. Wat onze
handelaars gekocht en verkocht hebben,
staat enkel in hunne koopmansboeken en daar
blijft de statistiek af. Het betreft voor een
groot deel goederen, die ons land nooit ge
zien hebben; men denke slechts aan de mil
lioenen aan petroleum, door de Koninklijke
c.a. verkocht. Wie dit overweegt, begrijpt
levendig, dat de handel geen grenzen
kent, dat zijn terrein grooter is dan dat van
eenig ander bedrijf, dat zijn arbeid en zijne
winsten zeer veel moeten bijdragen om
het bestaan der millioenen op Nederlandschen
bodem mogelijk te maken. Mercurius, de snel
voetige, dient in eere hersteldhij is vol van
materieele gedachten, maar hij eischt tevens
de grootste geestelijke inspanning. Voor hem
zijn de beste krachten des volks niet
te goed. Vooral nu, evenals in de 17e eeuw,
het achterland in Midden-Europa en verder
bedorven is, moet de handel er op uit over de
vrije zee, die ,,de schoonste aller wereld
zangen zingt", om nieuwe welvaart hierheen
te trekken. Hij heeft daarvoor als hulpmid
delen vooral de handelsvloot en het
kapitaal. Gelukkig is onze handelsvloot
in de 20e eeuw sterk toegenomen, ook nog na
1914. Thans, in de malaise, zit ze in kritieke
omstandighedenAmsterdam zag zelfs reeds
zijne twee mooiste schepen uit de haven ver
dwijnen. Doch men moet de vloot in stand hou
den; men moet blijven varen. Als 't er op aan
komt, dient hier de Staat bij te springen,
evengoed en méér nog dan hij 't gedaan heeft
voor spoor- en tramwegen en voor de schit
terende verbetering der haventoegangen,
evengoed als voor de nieuwe draadlooze ver
bindingen en voor de moderne lucht
vaart, het grootste wonder van onzen tijd.
Het Nederlandsche kapitaal is in de 20e
eeuw zeer sterk toegenomen en er is, tijdens
en na den oorlog, ook nog veel vreemd kapi
taal binnengekomen, evenals vroeger in den
Spaanschen tijd. De banken zijn tot enorme
bedrijven geworden, tegen vroeger vergeleken,
en ze hebben tot in verre streken hunne fili
alen gesticht, die den handel kunnen steunen
en ondernemingen kunnen financieren. Op
dien weg kunnen en moeten ze voortgaan, en
ze zullen daartoe in staat zijn, indien de
Nederlandsche gulden zijn po
sitie handhaaft. Alleen diegene, die een
goede stevige valuta achter zich heeft, kan,
in 't algemeen gesproken, een groote actieve
rol spelen in den wereldhandeleen dalende
valuta neemt a.h.w. den wind uit de zeilen.
Wat zal er van den gulden worden Mr. G.
Vissering, die, èèrst aan de Javasche Bank
en later aan de Nederlandsche Bank, zoo
schitterend gestreden heeft voor de stevigheid
van den gulden, waarschuwt zonder ophou
den, om voorzichtig te zijn. Hijzelf, als hoofd
der centrale bankinstelling, spant alle krach
ten in, om den papieromloop binnen de
perken te houden, vooral door de crediet-
geving te beteugelen. Maar hij kan niet alles
gedaan krijgen, wat hij wilde Staat en ook
de gemeenten scheppen door hunne leeningen
telkens nieuw waardepapier en dwingen door
hunne hooge belastingen telkens tot nieuwe
credietneming bij de centrale bank.
Een financier van den eersten rang, gelijk
Mr. Vissering zélf zou aan 't hoofd der*
Regeering moeten staan, als opperste
wachter. Toen Koningin Wilhelmina ingehuldigd
werd, was er zoo'n minister-president, Mr. N.
G. Pier son; later, van 1905'8 had men
weer zoo'n figuur in Mr. de Meester;
onder hen is het mogelijk geweest, dure sociale
Foto DEUTMANN
Den Haag
wetten in te voeren zonder de staatsschuld te
vermeerderen. En, ofschoon later de gulden
regel, om geen dure wetten te maken zonder
eerst het geld ervoor te vinden, niet altijd meer
gevolgd werd (b.v. bij het amendement-
Schaper op de pensioenwetten van Talma), is
tóch de Staatsschuld, die in 1898 1080 mil
lioen bedroeg, tot aan den oorlog slechts
gestegen tot 1177 milloen. In en na den oorlog
is ze echter opgeloopen tot ruim 3300 millioen
en de belastingen zijn enorm opgedreven. Een
en ander voornamelijk voor uitgaven van im-
productieven aard. De ministers van financiën
stonden hierbij weliswaar dikwijls voor de
overmacht der feiten, maar ze hebben ook geen
van allen een groote machtspositie gehad.
Treub, die de nieuwe Gogel" zou zijn, is
tweemaal woedend weggeloopen, De Vries liet
zich op sleeptouw nemen en Jhr. de Geer, die
als een goed financier bekend stond, heeft nu
zijn ontslag gevraagd, omdat hij niet tegen de
eischen van de marine op kon. Indien de
Koningin ons in het feestjaar kon verheugen
met de benoeming van een groot finan
cier tot Kabinetsformateur, zou
dat voor het land een zegen zijn. De zekerheid
van den gulden is thans meer waard dan een
sterke marine of een volledig stel sociale
wetten.
Wat die sociale wetten betreft, de
laatste 25 jaren hebben ons daarvan heelwat
gebracht, eerst onder het ministerie-Pierson-
Borgesius, dan door den arbeid van Veegens
en Van Raalte, van den sympathieken Talma
en eindelijk vooral van den Katholieken demo
craat A a 1 b e r s e. 't Was de weerslag op
vroegere tijden van verwaarloozing en min
achting van den arbeiderhet moest zoo
komen. Maar 't is toch jammer, dat men het
zoovéél gezocht heeft in Staatswetten; het
Duitsche voorbeeld heeft te zeer gewerkt, met
name op den grooten promotor Troelstrahet
Engelsche en vooral het Amerikaansche zou
beter in overeenstemming geweest zijn met de
Nederlandsche traditie. De wetten dreigen een
te groote rem te worden voor de vrije ontwik
keling van den ondernemingsgeest. En ze doen
den arbeider te vèèl vertrouwen op de over
heid, die wel altijd klaar zal staan met
steun". En ze verzwaren de lasten der schat-
Foto DEUTMANN
Den Haag
kist, die dan weer zoozeer drukken op den
middenstand, c.a.
Thans schijnt de kentering gekomen te zijn,
ook al heeft het algemeene kiesrecht van 1917
en '22 een buitengewoon grooten invloed
gegeven aan den vierden stand. De actie,
ingezet met den revolutionairen wind van
1918, schijnt te luwenhet Duitsche voorbeeld
trekt niet meer, evenmin als het Russische.
Duitschland geeft te zien, wat een land is
met overvloed van sociale wetten en met een
zwakke valuta.