JUBILEUM-NUMMER 198 1923 NA 25 JAREN. Ir eere van het 25-Jarig Regeerings-Jubileum van H. M. de Koningin. (Samengesteld door Dr. C. TE LINTUM) EIDSCHttDAGBLAD Leau Noordeihdsplein Telefoonnummers voor Directie en Administratie 175, Redactie 1507 Postchèque- en Girodienst No. 57055 Postbus No. 54 Oranje in 't hartde Vrijheid en de [Vreê Dat zij en blijv' de leus der Lage landen [bij de zee, beleven voor 't eerst zoolang de wereld it, den dag, dat een Vorstin uit het Huis van Oranje haar zilveren regee- jubileum viert. Een heuglijk' feest voor [allooze Nederlanders, hier en in den ide, die het oude devies van het Vrije •land met Oranje aan de spits als hun alen wensch beschouwen. spreken naar het hart van die velen, ter we hier allereerst onze innige geluk- chen aanbieden aan de hooge en edele tin zelf en haar nog vele levensjaren toe hen, gelukkige jaren als 't zijn kan. Moge og lang hare plaats bekleeden en nog genieten van de aanwezigheid harer Ier, die een juweel is onder de vrouwen, enkel van Nederland, maar van de geheele d. En moge zij, naast haren gemaal, den hare eenige dochter, de hoop der toe- verder zien opgroeien in goede gezond en zien worden tot een krachtige vrouw ele deugden, van ruim verstand en zacht >ed! ve God haar kracht, geluk en voorspoed n lengte van dagen. Ie zilveren jubilea heeft het Nederlandsche igschap niet gekend. Toen koning Willem I !ó-jarige regeering kon herdenken, stond i 't punt van af te treden. Willem II mocht eens zijn tienjarig regeeringsfeest beleven, m III vierde het 25-jarige in 1874, nu bijna een halve eeuw geleden. oral de Nederlandsche vrouwen het thans aan hartelijke deelneming niet ontbreken; zelfs de republikeinsch-gezinde r haar zullen iets gevoelen voor de Vrouw [oeder, die zoo moedig op haar post stond, in de zeer moeilijke tijden, die Nederland id heeft in het jongste verleden. Zij, de ten vooral, kunnen getuigen, dat dit ge est een unicum is. in Wilhelmina van Oranje-Nassau in 1898 uldigd werd, begroet als ,,la belle Reine ie/mine", bracht zij op den troon een schat mooie tradities mee. Allereerst de herinne- aan haar groote voorzaten, die bij zeer onverzwakt voortleefde, niettegenstaande ijdige verguizingsleuzen en schoolsche mis- leling van de vaderlandsche geschiedenis, ïeerlijke figuur van den grooten Vader des erlands stond achter haar en naast hem eldengestalten vooral van Frederik Hendrik •an den verwonderlijk-sterken stadhouder- ng Willem III. Tegen deze edele strijders de vrijheid verbleekten wel is waar de e koningen, maar dan trad weer als levende Ie genius de Koningin Emma naar voren, zoo heerlijk den weg bereid had voor hare iter. Zij had, als Regentes, het goede voor gegeven van de taak eener constitutio- Konmgin, en zij had op talrijke reizen alle provinciën, overal nieuwe sympathie i jekt voor het Oranjehuis, dat tevoren wat van het volk teruggeweken was. Zelden of lit was er op die reizen een wanklank ge- ffd, ofschoon juist in de dagen van het lentschap de republikeinsche elementen de bevolking zich meer dan tevoren ge- niseerd hadden. Nergens had men een antijnsche onderdanigheid getoond als in tschland destijds tegenover den Kaiser" !,jne familie aan de orde was, maar nergens vas er aanleiding geweest tot vervolgingen •®ös „Majestatsbeleidigung", die in Duitsch- evenzeer in de mode waren. Bij de inhuldigingsfeesten was er alom in den lande veel geestdrift, vooral te Amsterdam, waar talrijke vreemdelingen ervan konden ge tuigen, die gekomen waren o.a. voor de schit terende Rembrandt-tentoonstelling. Dat een deel des volks er niet mee instemde, bleek het meest bij de inhuldiging zelf, toen de kort tevoren in de Tweede Kamer verschenen Sociaal-democraten Troelstra en Van Kol wei gerden te komen om den eed te doen. Dat was een protest, een rustig protest, dat natuurlijk allerminst de persoon van de jonge Koningin gold. Aan haar persoon hebben trou wens ook in later tijd de Nederlandsche Sociaal-democratische vertegenwoordigers nooit hunne achting onthouden en Mr. Troelstra heeft ook, toen 't noodig was, niet geweigerd, op het Loo te verschijnen. Alleen bij het voorstel tot verhooging der civiele lijst in 1920 is de persoon der Koningin in de Tweede Kamer in debat gebracht, ook nog wel door anderen dan de Sociaal-democraten. Welke de invloed is geweest, dien Koningin Wilhelmina in deze 25 jaren heeft uitgeoefend op den gang der regeeringszaken hier en in de Indiën, is niet met eenige zekerheid te zeggen. Wie daarnaar vraagt, krijgt ten antwoord: ,,dat kunt ge niet gewaar worden; dat zal pas te zeggen zijn over 50 of 100 jaar". Maar dit laatste is zelfs óók nog te betwijfelen, want bij ons bestaat niet, zooals in Engeland, de ge woonte, om iets te publiceeren van 't gëen !de Souverein bespreekt met de ministers. Hierin is nog te veel van de 18e-eeuwsche geheim zinnigheid overgebleven en het is in dit verband teekenend, dat de Koningin zich met een stoet van 18e-eeuwsch voorkomen naar de „Staten- Generaal" begeeft bij de eenige gelegenheid, dat zij openlijk over de politieke zaken spreekt. Mogelijk zal mettertijd de traditie in dezen wat veranderen en dat zou zijn goede zijde hebben in onze dagen; een losse critiek van onder stellingen, zooals Dr. v. Ravesteyn ten beste gaf, zou niet meer zoo licht voorkomen en vat hebben. Dat de invloed der Koningin niets zou be- teekenen in ons staatsleven, zooals wel ge theoretiseerd wordt, is niet aan te nemen. Daar voor is zij te zeer verknocht aan het heil des Vaderlands; daarvoor toont zij in alle omstan digheden te veel hartelijke belangstelling voor al wat er in de binnenlandsche en buitenland- sche zaken omgaat. De tijden, dat een minister den Souverein alleen ontmoette bij zijne be- eediging, zooals vroeger wel is voorgekomen, zijn lang voorbij. Koningin Wilhelmina heeft steeds den lust getoond, om van alles op de hoogte gehouden te worden, zooals haar recht is. Dit moet vanzelf van invloed geweest zijn op het doen en laten der ministers, zelfs van de sterken onder hen; iemand kan volkomen zijn verantwoordelijkheid gevoelen en tóch rekening houden met het in zicht van een ander, vooral wanneer die ander een Vorstin is uit het Oranjehuis, gezien in het binnenland en van nabij bekend in de meeste landen van Europa. Waar een Eduard VII als koning van het van ouds zoo parlementaire En geland een belangrijke rol kon spelen in de Europeesche politiek, moet toch ook de Koningin van Nederland wel iets hebben kun nen beteekenen in onze buitenlandsche be trekkingen, te meer, daarzij ook heelwat bezoeken ontvangen en gebracht heeft. G e- n o e m d is zij in 't bijzonder bij het uitzenden der „Gelderland" om den grijzen President Kruger af te halen in 1900 en bij de vroegtijdige mobilisatie-besluiten van 1914. Persoonlijk op getreden is zij vooral in 1914, toen van haar het plan uitging voor het Koninklijk Natio naal Steuncomité, in 1918, toen zij het middelpunt was van de anti-revolutie-betoogin- gen in Den Haag en in 1920, toen zij naar Zuid-Limburg en Zeeuwsch-Vlaanderen ging, om aan de wereld te laten zien, dat de Neder landsche sympathieën daar groot en sterk waren, in Zuid-Limburg geheel anders dan voorheen bij de 'afscheiding van België. Zij toonde bij al deze gelegenheden een cordaatheid, die menig man haar mocht benijden, evenals trouwens bij hare geheele houding tijdens den oorlog (ook in den paniektijd van 't eerste begin) en bij hare bezoeken aan de over stroomde stukken van Zeeland in 1906 en van Noord-Holland in 1916. Een cordaatheid, die een ieder moest imponeeren, die onwillekeurig deed zeggen: „ziedaar hét oude bloed der Oranje's", het bloed van den Grooten Prins en van den Stadhouder-Koning, het bloed ook van hare drie voorgangers, die wel eenige deugden misten, maar niet den moed te midden van gevaren." De vele bezoeken, die de Koningin overigens bracht aan alle streken des lands, moeten we hier met stilzwijgen voorbijgaan, behalve hare verschijning in Groningen ten tijde der mooie LTniversiteitsfeesten in 1914, kort vóór den oor log. Te midden van de grootsche verbroede ringsfeesten der internationale wetenschap is zij toen plechtig bevorderd tot eer e-d o c t o r in de Nederlandsche letteren. En daarbij heeft zij, met hare heldere, welluidende stem, woorden gesproken, die elk Hollandsch hart verblijdden. Zij getuigde met geestdrift van hare „verknochtheid aan onze wonder- schoone taal", van de „bezieling", die ervan uit Foto DEUTMANX H. M. Koningin Wilhelmina Den Haag ging en van de beteekenis, die de Nederland sche taal had voor haar eigen leven en voor dat van 't geheele volk. En men wist, dat dit geen politieke rede was, door een of anderen minister opgesteld; men wist ook en dat be tekende nog veel meer dat de Koningin die liefde voor 't zuivere Nederlandsch metterdaad had getoond, door de vreemde hoftalen reeds in 't begin van haar regeering af te schaffen. Wie daar zeiden, dat dit dan toch niet vóór den tijd was en vanzelf sprak, vergaten, hoe moeilijk het breken met zulke oude tradities is. Het besluit is loffelijk geweest en heeft ook als voorbeeld goed gewerkt, al is de Hofstad nog niet geheel gezuiverd van overbodige vreemde-talenvereering. Gaarne zouden we hier willen kunnen bijvoegen, dat de Koningin, die den titel van Doctor in de Nederlandsche Let teren hoog op prijs stelt en voert onmiddellijk na hare hoofdtitels, ook hare liefde tot de Nederlandsche taal sterk getoond had door groote waardeering voor onze letterkundigen, onze woordkunstenaars. Een hofpoëet zoo- als Engeland dien kent, behoort niet tot de Nederlandsche traditiën, maar hij zou er onder opgen men kunnen worden. Of dit de kunst zelf direct zou ten goede komen, kan men niet zoo dadelijk zeggen, maar de w a a r- d e e r i n g voor de kunst zou er zeker bij win nen. En een hofpoëet zou toch ook thans goed op zijn plaats zijn naast een hofprediker, want de ontwikkeling onzer litteraire kunst is immers in den modernen tijd gegaan in de richting der vergeestelijking, vooral nu, na den oor log. Dat die kunst waardeering verdient, zal niemand kunnen ontkennen; ze heeft veel moois en goeds voortgebracht, aan proza-werken meer dan ooit tevoren. En zij zou van haór kant, ook meer belangstelling toonen voor de hooge krin gen en voor de hooge uitingen van wetenschap en techniek, enz., wanneer zij van hooger hand meer erkend werd. Indien de noodlottige oorlog niet gekomen was, zou waarschijnlijk van het Hof veel meer belangstelling voor kunst en wetenschappen zijn uitgegaan dan nu. Vóór 1914 was het lang niet zeldzaam, dat kunstenaars en geleerden ten Hove genoodigd werden, zoo b.v. ver scheidene musici en schilders. Later is dat veel minder voorgekomen. Zonder den oorlog zou de Koningin waarschijnlijk meer hebben laten bouwen door onze eerste bouwmeesters en mee hebben gewerkt tot het aanleggen van kunstverzamelingen, waarvan indertijd haar grootvader Willem II zulk een mooi voorbeeld gegeven had met zijn heerlijke kunstschatten in de Gothische zaal. De gelegenheid zou er voor dit alles zeker geweest zijn, want de vaderlandsche kunst heeft in de laatste kwarteeuw geen slecht figuur gemaakt. Van onze schilders, den roem van ouds, be hoeven we alleen de namen te noemen van Israëls en de Marissen uit de oude, impres sionistische school en van Van Konijnenburg en Thorn Pricker en Jan T o o r o p, die de nieuwe richting van stileering en vergeestelij king en spanning gevolgd hebben, onder de inspiratie mee van den beroemden Vincent van Gogh, die voor Europa in dezen den koers aangaf. Van onze moderne beeldhouw kunst mogen we zeggen, dat ze meer is dan Nederland ooit gekend heeft; terwijl er in den beroemden „Gouden tijd" slechts één geboren Hollander prijkte onder de beeldhou wers, namelijk Hendrik de Keyzer, hebben de laatste 25 jaar er verscheidene gezien. Pier Pander had een grooten naam te Rome, Char les van Wijk en Mendes da Costa gaven hier mooi beeldhouwwerk te genieten, Altorf ook, en Zijl kwam met strenge, forsche versieringen, passend bij Berlage's bouwwerken. Al onze moderne monumenten zijn van Nederlandsche beeldhouwers, ook nu het groote beeld der Koningin voor Suriname, van Van Lom. De bouwkunst, reeds uit de depressie van ..Holland op zijn Smalst" opgekomen onder de Stuers en Cuypers, geraakte op nieuwe banen vooral door Dr. B e r 1 a g e, wiens Amster- damsche beurs in 't begin der 20e eeuw vol tooid werd. Zijne forsche, constructieve lijnen strekten tot een voorbeeld, maar anderen als De Bazel en Stuyvinga en Van Gils zochten naar iets meer bekoring. Onder de vele nieuwe villa's en landhuizen zag men menig aardig type en in de vele nieuwe stadswijken werd, behalve aan ruimte, licht en lucht, ook weer gedacht aan artistieke behandeling, vooral in tuinsteden en tuindorpen, zooals dat van Baan- ders op de Heijplaat bij Rotterdam. Zelfs in en na den oorlog is in Nederland nog veel moois gebouwd, meer dan in de nabu rige landen. Een zeer artistiek werk leverde vooral de Haagsche bouwmeester Kropholler in de nieuwe Katholieke kerk aan den Benoor- denhoutschen weg. Het Rijk bouwde o.a. tal van stations en postkantoren, eerst veel Gothisch, later, in den allerjongsten tijd, ook met Oostersche versiering. Op muzikaal gebied leverde Neder land weer belangrijke composities, zooals men sinds de dagen van Sweelinck weinig meer gewend was. Groot werk gaf Diepen- broek, een belangrijke rol speelde Zweers, echt Hollandsche, geestige muziek schreven Dr. Johan Wagenaar en Dr. P. van Anrooy; Koeberg componeerde de feestgedichten van Boutens en, nu onlangs, van Heyting, mooie eenvoudige liederen componeerden de dames Cath. van Rennes en Hendrika van Tussen broek. Verder telden Zagwïjn en eenige Brandts Buysen mee en onder de modernsten van Goudoever. Maar dan de uitvoerende kunstenaarsHoe schitterde de groote Messchaert en hoe schittert nóg de beroemde Mengelberg!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 11