Van alles wat. FEUILLETON. Ver over de Zeec ■en erg glibberig, zoodat de jongens eenigen ;tijd noodig hadden om aan den anderen Jkant van het rif te komen. Zij waren bijna 'klaar met hun ontdekkingsreis, toen Jack 'plotseling bij een holte in het rif bleef staan en uitriep? „Kijk eens, daar is een vischl Geef mij tje stok eens even," Deze gaf zijn riet aan zijn vriend en deze stak het in het jzeewier in de holte. Plotseling schoot er een visch uit, die echter schielijk w^er verdween. „Dat is een rog," zei Pim, „laten we hem probeeren te vangen." De beide jongens trachtten nu met op gestroopte mouwen den visch te vangen, Ihem te vergeefs in een hoek jagend. Eén lof tweemaal hadden zij hem bijna, maar ;toch gleed hij nog tusschen hun vingers door. „Wacht even," zei Jack, „ikHij 'maakte zijn zin echter niet af, want op dat 'oogenblik werden zij plotseling opgeschrikt door een golfje, dat over de rots gleed en den kuil geheel vulde. De twee vrienden sprongen overeind. Hef fgrootste gedeelte van bet rif scheen reeds jin het water gezonken te zijn; slechts een felein stuk.-er van was nog zichtbaar. „Hallo!" riep Pim, „we zijn zóó druk bezig geweest met dien visch, dat we heele- ïmaal niet aan den vloed gedacht hebben; iwe moeten onmiddellijk in het Bootje stap pen." Zij klauterden vlug over, de rotsen, dócK [toen zij den ijzeren paal bereikt hadden, |bl&ven zij beiden als in vertwijfeling stil- istaan, Eén koude rilling liep hun plotseling (over den rug, want de oorzaak van hun ontzetting was deze: de boot was weg! „Wat is er gebeurd? Hoe kan dat?" riep 'Pim wanhopig uit, dadelijk het vreeselijke {van hun toestand inziende. „Kijk!" zei Jack, terwijl hij in de ricB- Iting van het strand wees, „daar gaat zij;' je 'hebt haar niet goed vastgemaakt." De boot was reeds een heel eind weg en 'dreef met den vloed naar het strand. „O, frat moeten we doen?" riep Pim uit. i„We kunnen haar niet terugkrijgen, ze is (veel te ver weg en het water zal hier zi>n,-- i\róór iemand ons gezien heeft. Wat moeten j.we doen? 't Ts allemaal mijn schuld Jack Tomkins zei niets. Hij was geheel (doordrongen van den gevaarlijken toestand ';waar in zij zich bevonden, doch op het zelfde oogenblik flitsen hem de woorden van zijn onderwijzer door het hoofd: „Als er ooit gevraagd wordt: „Wie kan zwem men?" zul je naar voren treden en zeg gen: „Ik!" Vlug trok hij zijn schoenen uii „Wat ga je doen?" vroeg Pim< „He ga; 'de Boot terughalen,n antwoordde Jack, „Maar dat kun je niet!" riep de ander uit, „Je denkt, dat de boot veel dichterbij is je zult nooit zóó ver kunnen zwem men „Ik zal Bet probeeren," antwoordde Jack kalm. „Het is onze eenige kans." Haastig trok hij zijn kleeren uit en zon der een woord meer te zeggen, sprong l\ij in het water. Pim had gelijk, wat de af stand betrof. Deze was veel grooter dan het scheen. Jack wist, dat hij nergens kon uit rusten ,als hij moe werd en dat het water diep was. Doch met den moed der wan hoop verbande hij deze gedachten en hield hij zijn oogen op de boot in de verte- ge richt Met stevige slagen zwom hij. recht op zijn doel af. In het begin scheep het, alsof hij heele- maal niet vorderde, maar spoedig zag hij, dat de afstand kleiner werd. Nu ging hij voor een verandering eens op zijn zij zwemmen en toen weer plat voorover. Hij zag tot zijn vreugde, dat hij flink opschoot, Doch andermaal drongen zich gedachten aan hem op over de diepte van het water en allerlei verhalen, welke hij/over plotse linge krampen gehoord had. Opnieuw schudde hij die van zich af en eindelijk met een kreet van vreugde greep hij de boot met zijn rechterhand. Toen pas be merkte hij, hoe uitgeput hij was en hij moest zich een oogenblik aan de boot vast houden, vóór hij zich er in kon werken, iets, dat veel moeilijker was dan hii «te- dacht had. De gevoelens van Pim Vernon, terwijl deze alleen op het rif stond en naar zijn vriend keek. die langzaam hun eenig red middel naderde, laten zich beter denken dan beschrijven. „O, Jack," zei hij met een van aandoe-" ning Bevende stem, toen de Boot de rots Be reikte, „het was mijn schuld, dat jij je leven waagde. Hoe kan ik je daarvoor ooit dankbaar genoeg zijn?" „Dat is niet noodig, geef mij mijn klee ren maar," antwoordde Jack, klappertan dend van de kou. „Als je iemand bedanken wilt, doe het dan mijnheer Bowdon, want als hij mij niet aangespoord had goed te leeren zwemmen, zouden we beiden ver dronken zijn. Zoo was het inderdaad en sinds dien tijd Beeft de naam van onzen held een plaatsje veroverd in de geschiedenis der school en is hij diep gegraveerd in het hart van één, dien zijn leven aan hem te danken heeft. Groot© onderscheiding. Een tienjarig Amerikaansch meisje, Jei nie Carey, te Muckford bij Indianopoli ontving van den Franschen president Ca' nosfc de medaille van het Legioen van Ee Deze onderscheiding werd haar verleeo voor het redden van een trein vol passagiei die naar de wereldtentoonstelling te Chica« reisden. Langs den spoorweg loopende ha zij bemerkt, dat de houten pijlers van ee brug over een diep ravijn in brand stonde: Zij wist, dat de sneltrein naar Chicago i aantocht was en dat hij zou verongelukkei als de machinist niet gewaarschuwd wer( Zonder zich lang te bedenken, trok zij haa rood-flanellen jurk uit en liep den trein tf gemoet; zoodra deze in het gezicht kwan begon zij met haar jurk. als noodsignaal zwaaien. De machinist zag het sein „onvei lig" en stopte. Onder de 700 passagier welke aldus door Jennie Garey gered werde waren ook eenige Franschen. Bij hun terug komst in Frankrijk verhaalden, zij' den hee Carnot de tegenwoordigheid van géést vai het meisje, met het gevolg, dat het flink kind de medaille van het Legioen van Ee ontving. I] het e 1 aet prij var Dir me< ext: rig€ ten. K. vol 4 5 jon 4 4 nie 1 sel da< .voc mo dei eei De iwc Le da: Z03 jk tei mc tei ik, Visite-kaartjes. Het visite-kaartje is reeds van heel oude datum en met alle modes en stijlen meege gaan. In Frankrijk werd het onder Lode wijk XIV algemeen. Het bestond toen nog lang daarna niet uit carton, maar geweven stof en was versierd met kant zijden zoompjes. Lodewijk zelf voerde het in Spanje en de Nederlanden in en zoo verspreidde zich over geheel Europa. In Italië had bezoeker, wanneer bij niemand thuis trol de gewoonte zijn naam op de deur te schrij ven, dikwijls met lange boodschappen erbij wat nu juist geen sieraad voor het huis v; Maar het kaartje maakte aan die onhebb! lijkheid een einde. In een aardig blijspel u dien tijd heet het: „De Franschen zijn slin merds. Zij hebben de visitekaartjesing< voerd en nu vervul ik al mijn maatschai pelijke verplichtingen, die mij vroeger zo< veel tijd kóstten, door kaartjes te zenden een oogenblik." Omstreeks 1750 werd het kaartje voor h eerst uit papier vervaardigd. In het begi werd de naam er op geschreven, om geve naar den smaak van dien tijd met krulle: bloemen en landschappen, een soort ,voo looper van onze prentbriefkaart 'bbl Naar het EngelscK Tan DARLING, 4 Bewerkt door C. H. 17)- Toé bun ontzetting zagen zij den Indiaan in zijn geheele lengte op den grond uitgestrekt liggen en hun eerste indruk was, dat Witte Adelaar dood was. Spoedig ontdekten zij echter dat dit niet het geval 1 .was, doch dat hij een lichte wond aan zijn arm had. Het liet geen twijfel: Rooie Jan had in de meening verkeerd, dat het La- ronde was en had hem willen doodschie ten. De Indiaan had zich, zoodra hij heit .schot gevoeld had, op den grond laten zakkenvliegensvlug was de gedachte door zijn hrein gegaan, dat de ander niet meer schieten zou, zoodra hij meende zijn vijand gedood te hebben. Ten einde Rooien Jan in dit denkbeeld te laten, droegen Laronde en Dick den gewonde naar'het blokhuis, waar zij de wond ver bonden. Den volgenden morgen voelde hij zich veel beter en wilde hij weer zijn gewone leefwijze volgen. Laronde ried hem echter aan hiermede nog te wachten, totdat zij zou den weten, wat Rooie Jan en de zijnen in hun schild voerden. Dienzelfden avond kwam de brief, waar naar Dick den laatsten tijd reikhalzend had uitgezien. Wolf de Zwerver bracht hem. Dg kwestie werd nu nog ingewikkelder. Juffrouw Blair was reeds aan de neder zetting aangekomen, maar durfde zich niet aan Wolf den Zwerver toevertrouwen, had zij gezegd. Wilde Dick haar komen halen Dick en Laronde dachten eenigen tijd over de zaak na, totdat de jager eindelijk zei: „Ik zal je eens wat zeggen, jongen: ikzelf ga haar halen. Ik ken den weg en doe het in de helft van den tijd. Bovendien zuilen die deugnieten niet anders denken, dan dat ze mij werkelijk doodelijk getroffen hebben. Prachtig. Dat's een idee! Kijk, Witte Ade laar, ik laat het vandaag aan jouw over toe te zien, dat ze ons geen poets spelen en als we juffrouw Blair hier dan veilig in ons midden hebben, lachen wij Rooien Jan in ons vuistje uit Onze vriend Lopas en mijn persoon zullen hem wel op het spoor komen en samen zullen wij hem het vuur na aan de schenen leggen." En de jager wreef zich in de handen bij het vooruitzicht zich eindelijk van de deug, nieten te bevrijden. Dien avond werd Zwart met bijzondere zorg voor Dick gezadeld en langs het ravijn naar de vlakte gebracht en een uur later in een gewéldigen regenbui aanvaarde Laronde de reis. „Het treft mooi"; zei hij tegen Dick, „we zouden niet beter kunnen hebben dan regen, want het komt natuurlijk niet in het brein van Rooien Jan op, dat wij met zulk weer op de jacht zouden gaan. Zoodoende zou ik dus een mooien voorsprong op hen hebben, als zij iets mochten vermoeden." Hii jraloppeerde dus weg in den verblin^ denden regen en was reeds een heel eii verder, toen de zon den volgenden morgi opkwam.. Tegen zes uur begon Zwart teekénen 'va vermoeidheid te toonen. Laronde besloot onder eenige boomen wat uit te rusten nadat hij Zwart wat haver gegeven had, b gon hij aan zijn eigen ontbijt te denken. T zijn niet geringe verbazing zag hij uit d zelfde richting, vanwaar hij zelf gekomi was, een ruiter naderen, die geheel uitgep scheen te zijn. Laronde greep onmiddelli naar zijn pistolen en leidde Zwart achter i boomen, hoewel deze voorzorgsmaatregel heel onvoldoende geweest zou zijn, indh de vreemdeling hem slecht gezind moe blijken te wezen. De jager sloeg hem aandachtig en met ei kloppend hart gade, terwijl hij van zi paard steeg, dat heel moe scheen te zi; Blijkbaar had hij een langen, gevaarvolli rit achter den rug. Het dier had honger dorst en de man, hoewel flink gebouwd, z: er ellendig en uitgeput nil De regen van d( vorigen nacht was zijn uiterlijk niet t goede gekomen, doch Laronde zag onmiddi lijk, dat het niet één der handlangers yi Rooien Jan was en riep den man toe „Wel vriend, jij en je paard schijnen bi den moe te zijn en honger te hebben. Ko maar met ons meeëten." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 14