Wo. 19463.
LEiDSCH DAGBLAD, Zaterdag 18 Augustus.
Derde Blad. Anno 1923
VOOR DE HUISVROUW.
NAAR IJSLAND.
Het Land der duizend Meren.
fel
'Los en vast.
,ast van gaten in uw kousen? Naar, hè!
kunt nooit weten of je eens een ongeluk
igt en dat op straat je kousen moeten
„voidcn uitgetrokken. Wat een figuur dan 1
Jaar toch, ook voor je eigen gevoel is hst
rervelend, om met stuk goed te loopen. En
Jan de stopmisère naderhand 1 U kunt dat
Foorkomen:
Trek vóór u uw schoenen aandoet de
tons een eindje naar voren, zoodat zij in
jeu schoen ruim om den teen zit; dan slijt
Eij lang zoo snel niet op den nagel door!
Brandt u dikwijls uw vingers, wanneer
d een kom met iets, dat au bain mar ie is
bereid, uit de pan met kokend water wil
halen 1 Ook daa/r bestaat een middel tegen,
ffiud om den bovenrand van de kom en
touwtje en haal daar aan weerskanten een
tweede koord doorheen; dan is het net een
waaraan u de, kom zonder gevaar
foor ongelukken op kunt tillen.
Heeft u nog oude borstels, waar u vroe
ger losse stof met bij veegde of de kruimel
tjes van tafel? En zijn daar nu de haren
pat van afgesleten of uitgevallen, zoodat
"li ze niet weer goed gebruiken kunt Gooi
ze dan niet weg, maar overtrek ze met drie
of vier oude, zachte lappen en naai dat
overtrek stevig vast. Zaag dan den steel
er af en gebruik ze om meubels of vloer
zeilen mee op te wrijven. U heeft er flink
houvast aan en u kunt beter wrijven als
'de steel er af is genomen. Bovendien blij
ven uw handen nu schooner dan wanneer
een wrijflap gebruikt.
,Wat doet u met de schillen van pisangs,
nadat u die vrucht der goden hebt veror
berd Gooit u ze weg Doe dat niet, maar
jjewaar ze om uw bruine schoenen mee
schoon te maken. Borstel er eerst alle stof
ca modder van af en wrijf er daarna met
den binnenkant van He schil over heen. Ver-
iolgens politoeren met een zacht lapje en
broques krijgen een vewukkelijken
;lans
Ik denk, dat u zelf al wel op het idee
gekomen om die kleine neteldoeksche
of dun katoenen zakjes, waarin de bloem,
hondekaak en dergelijke dingen afgeleverd
.worden, te gebruiken als pannesteelhouder.
Zij zijn veel practischer dan grove, dikke
lappen en zij beschermen toch genoeg tegen
het heete metaal
Gek, dat wij, Hollandsche vrouwen, zód
helder op ons beddegoed en huishoudlin-
oen zijn maar alleen de matrassen stief
moederlijk bedeelcn. Hoe dikwijls of liever
hr>e zelden laten wij die stoomen
Het is aan te bevelen om er losse hoezen
omheen te maken van ongebleekt katoen
of zoo iets. Daarmee spaart u uw matras
sen. Zij behooren zoo wijd te zijn, dat de
_Mïnatras er gemakkelijk in- en uitgeschoven
™\an worden. Ook behoort deze sloop zij-
jbuten te hebben, anders past zij natuur
de niet om de matras. Wanneer u twee
'ezen tegen elkaar heeft, kunt u uw ma-
!ras net zoo dikwijls verfrisschen als de
rest van uw beddengoed.
In plaats van uw Ammonia (waar u o.a.
uw haarborstels mee rein'gl) in oplossing
ia to slaan, leunt u het ook als zout of een
stukje koopen bij den drogist. In een vijzel
maakt u het fijn, of u vermorzelt het met
een strijkijzer tusschen twee papieren. Pas
op, dat u er niet te veel van inademt, want
het is heel sterk! Daarna lost u een beetje
(van deze poeder in wat water op. U kunt
het dan net zoo sterk of slap maken, als
DiD| u zelf wenscht en het is veel goedkooper.
176»
rolgi
jlan
XIX.
(Nai'-uk verboden).
S.S. „Sirius", 1G Juli 1923,
Reede van Husavik.
Op de boot is het allergezelligst, net een
jroote, vroolijke familie. De kunstschilder,
lie aan geen ordentelijk reisgezelschap ont
weken mag, is ook hier en zet met zijn
friend, den Noorschen Spanjaard, de boel
tehoorlijk op stelten. Men leeft op de mid-
dernachtzonal gaat die nu om half elf
mdeir en om half twee op, het is en blijft
middernachtzon, en als hij zich 's avonds
eens vertoont en als een gouden oog op
len horizon rust, met een violetten sluier
ieliter zich, wondermooi, dan worden de
slapende familieleden opgetrommeld, en
ereenigt men zich op de voorplecht. De
jacht is hier in het Noorden minstens even
nooi als de dag, men is op als er wat te
ien is, soms den halven nacht en slaapt
lis er geen kust in 't zicht is.
Van Siglufjord kwam de boot spoedig in
nauwe Eyafjord, die diep het land in
M hÜdt, met hooge besneeuwde bergen aan
na# meerskanten. Aan de Zuidelijke punt ligt
tra*1 Itkurcyiri; eerst komt men voorbij eilanden
f bi >'s reusachtige walvisschen, wier groen won-
Oufc lermooi afsteekt tegen het blauw der ber
en, Om twee uur toonen rose wolkjes dat
Ie zon achter de bergen is opgegaan. Blauw
er^ loorwaasd is alles, lucht, water en bergen,
le kom, w -aan Alcureyri en Oddeyri, dat
ir mee veioonden is, liggen, lijkt net een
foitsersch meer. De hooge Sulur sluit het
aar den Zuidkant af.
Hier is ruimte voor een flinke plaats
Fjfl le eerste berg is laag en kan bebouwd wor-
BPen. Zoo rijzen hier de huizen groot en met
bisscho kleuren aan alle kanten, boven en
tèueden, op, grooto gebouwen zijn hier.
S| be H.B.S. ligt imposant op een heuvel,
I© gebouwen aan de haven zien er nieuw
m frisch uit. De stad is ook verscheidene
lOAfl Qalen door brand geteisterd, vandaar al dat
hd 'ieuwe, en nu bouwt men van beton of
la0* '*een- Het is, maar op grootcr schaal, even
nti« 'ehijk als Hafnarfjord.
aar Op de straten loopen minstens evenveel
njisi '.aar(len als menschen. Met den Zondag
r'jdt ieder en is er geen paard meer te krij-
;en- Maar wij zouden met zulk een dier
ptf niet ver genoeg kunnen komen, wij
'ebben een auto noodig, die ons 30 K.M.
<het dal, dat uitloopt in de Eyafjord bren-
Q zal. Uitstekend is de weg die in de
laagte op en neer gaat langs de rivieren,
die zooveel slijk van dè bergen in de fjord
brengt, dal; het zuidelijkste deel al droog
wordt.
Allerliefst is Het dal, geen hooge sneeuw
bergen, zij zijn maar 900 Meter, maar af
wisselend van vorm en mooi van kleur.
Rechts in de hoogte zijn weer warme bron
nen, de beekjes zijn warm en alles tiert
hier heerlijk. Het is een beroemd sagaland
hier. Daar ligt de hoeve Kristnes, waar in
den ouden tijd Helgi de magere woonde.
Het land was gekerstend en de man ge
loofde voor 't dagelij ksch gebruik aan
Christus, maar als het er op aankwam, als
hij iets gevaarlijks ondernam, dan riep hij
liever de hulp van Thor in
Daar links, laag in het dal, iu een hoek
onder hooge bergen, ligt Munka Thvera,
waar vroeger een klooster was en waar de
beroemde Viga-Giumr woonde. Wij komen
aan Grund, een modelhoeve met een keurig
kerkje, maar vóór wij er aankomen gaau
wij een zeven K.M. verder naar Saurbae,
om iets te zien wat men niet dagelijks ziet:
een kerkje van plaggen. Het ligt allerliefst
in een dalkom, net Zwitserland, en als men
een heuvel vol bloeiende viooltjes is opge
gaan ziet men een hoeve van houten gevels,
met plaggen bedekt, en daarbij hot kerkje
Zware breede plaggenmuren, zooals bij de
paardenstallen hier, aan beide kanten van
den voorgevel, die van hout is en zich al
leen van andere boerengevels onderscheidt
door twee kerkklokken die boven het bo
venste raampje in een houten stellage han
gen. Van binnen is het kerkje klein en pro
per, geheel van ongeverfd hout, met kinder
lijken preekstoel, en het heeft een vergul
den kroonluchter met bobêches.
Daar komt de dominee aan, hij is nog
héél jong, en kwam hier voor drie jaar als
candidaat. Hij beklaagt zich dat de daken
van huis en kerk niet mooier zijner willen
geen bloemen op groeien en het gras staat
er dor op, het regent hier zoo akelig wei
nig. Maar we prijzen hem gelukkig als eer-
6to standplaats zulk een schilderachtig
plekje gelagen te hebben.
Nu terug naar Grund". Dit is een van de
rijkste boerderijen. Daar staan prachtige
huizen op en de chauffeur brengt ons met
trots in den koeienstal. De koeien moeten
van uit den paardenstal een soort van glooi
ende spoorwegtunnel opwandelen, om naar
hun verblijf te komen. Daar zijn afdeelingen
voor vier-en-twintig van hun soort en in
de gleuf achter de stalletjes zijn luikjes
waardoor de mest naar beneden geveegd
kan worden op den mesthoop. Verder zijn
er prachtige bijgebouwen en is er 't keu-
rigsto kerkje van het land.
De boer is een type. Hij ziet er niet ge
makkelijk uit en hij wil eerst mijn reisboek
zien om te lezen wat er van Grund staat.
Dat is niet veel, er staat niet in, dat hij
die kerk zelf voor eigen kosten gebouwd
heeft en ontevreden legt hij heb boek neer.
Want dat is waar, hij heeft die kerk zelf
gebouwd en wilde haar aan de gemeente
schenken. De chauffeur vertelt dit alles en
ik laat hem zeggen, dat ik 't in de Holland
sche bladen zal schrijven. Nu vertelt hij
het heele geval, maar zegt er bij, dat de
gemeente de kerk niet hebben wou. Want
dan moesten ze per hoofd 2 Kroon onder
houdskosten betalen, en dat vonden ze veel-
Nu is de kerk zijn eigendom gebleven en
betaalt men hem per hoofd 1.25 Kroon on
derhoudskosten in 't jaar. Hij is eigenlijk
Det een ,,gode" uit vroeger tijd, die had
ook de tempel onder zich.
De chauffeur liad verteld dab deze boer,
die nu millionair is, als arme visscher begon
en zijn geld met vissclien verdiende, eD dat
hij een paar dagen geleden op zijn verjaar
dag 20.000 Kroon voor het tuberculosei
hospitaal geschonken heeft. De conversatie
gaat niet zoo heel vlot, mijn Noorsch kan
hij evenmin goed verstaan als ik z'n Déenscli
en zijn IJslandsch vliegt als een waterval
van zijn lippen. Maar we wennen een beetje
aan elkaar en hij vraagt: „Wat vind je nu
het mooist op IJsland?"
Zonder bedenken zeg ik: Thingvellir",
want dat had ik onder het mooiste licht
gezien.
Het donkere oog betrekt, hij kijkt zeer
ontevreden. Ik had „Grund" moeten zeg
gen En hij geeft in een lang betoog, waar
van me nog al wat ontging, "te kennen, dat
het Egjorderdal het mooiste van heel IJs
land is, en dat zegt hij niet alleen, maar
de goede dichter Matthias Jochumsson, die
in Akureyri woonde, zeide het ook en de
versregels werden me eenigszins verontwaar
digd voor de voeten geworpen. Ik praatte
veel over de zon, die het in haar macht
heeft de streken mooi of minder mooi te
maken naar welbehagen en had schik in
dit bewijs van liefde voor eigen grond.
De auto brengt ons terug. Wat is Aku
reyri vroolijk mat de paardjes die door de
heldere straten trippelen. We eten er uit
stekend in 't moderne hotel Godafoss en
wandelen naar het watervalletje, waaruit
de electriciteit voor de verlichting getrok
ken wordt. Alles is op straat met den Zon
dag. Winkels zijn gesloten. Oude kennissen
van de boot zien we terug, vroolijk gaan
we weer naar de gepavoiseerde boot, die
voer als door een Zwitsersch meer en nu,
den morgen daarop, kijken we op de huizen
van Husavik, aan de mooie bocht, waar
eens, in den ouden tijd, Gardar overwin
terde en de plaats den naam gaf. Hij had
gehoord van een goed land over de zee en
vond het vóór de Noorsche kolonisten er
zich vestigden, bleef er een jaar en noemde
het Gardarsholm. Waarom mocht die naam
niet blijven Waarom moest dit heerlijke
land den afschrikwekkend en naam IJsland
krijgen G. M.
Reisbrieven uit Finland.
VII.
Hangö.
fndien alles zoo geloopen was als ik hef
mij, aan de hand van officieele reisgidsen
en particuliere raadgevingen, had voorge
steld, dan zou deze zevende reisbrief in
Punkaharju geschreven en gepost zijn.
Maar de-reiziger wikt en de hotelier be
schikt. Dit heb ik te Punkaharju aan den
lijve ondervonden. Op papier toch had ik
de reisroute zóó uitgestippeld, dat wij vier
heele dagen rustig in „Wellverloren" in
Punkaharju zouden blijven en dat ik daar,
in minstens een tweetal correspondenties,
de aanteekeningen zou verwerken, die in
vluchtige potloodkrabbels voorloopig waren
vastgelegd. Maar de even plotselinge als
absolute onmogelijkheid om in een der- twee
hotels daar ter plaatse onderdak te kun
nen vinden, was oorzaak, dat het opont
houd van vier dagen op twintig vlie
gensvlugge minuten .teruggebracht moest
worden en had tgt gevolg, dat ik nu in de
meest mondaine hadplaats van Finland,
heelemaal aan dö. Zuid-Westkust, een paar
uur sporens westelijk zelfs nog van Hel-
singfors, dezen brief aan hQt schrijven ben,
in plaats van op dat wonderschoon geroem
de plekje gronds in het oostelijk meren
gebied, dat den' zangerigen, zóemenden
naam „Punkaharju" draagt
Maar laat ik eerst geregeld ver-lellen, lioe
dit alles in zijn snelle werk is gegaan:
In Nyslolt hadden wij het knusse stoom
bootje verlaten, dat ons, door den nacht
heen, veilig over de meren had gevoerd.
Een zomerschen Zondag-ochtend hebben
wij daarop in dit oude historische stadje
doorgebracht. Zoo'n beetje getreuzeld en ge
lanterfant. Een bezoek aan den Olofsburg
stond echter al van den beginne als een
zeer positief punt op het programma. En
zoo togen we op weg naar den stoeren wa
terburcht, een forsch bouwwerk iiit de 15e
eeuw met drie zware ronde torens en oude
muren, die als vierkante steenblokken op
rijzen uit de heeslèrachlig begroeide oevers
van een breed water. Het is een eerbied
wekkend, feodaal kasteel, door 'n Zweedsch
ridder gebouwd met tweeërlei doeleinden:
de Finnen, als loyale bondgenoolen, te
vriend te houden door ze krachtig le be
schermen legen Russische invasies. Het
was men vergete dat niet in een lijd,
dat Finland niet alleen nauw maar
somtijds zelfs iels of wat benauwend met
Zweden verbonden was en ik heb mij laten
vertellen de sombere gewelven van den
Olofsberg zijn een bij uitstek gunstige ge
legenheid om op een warmen Zondagoch
tend wat historie te evoqueeren dat,
toen de oorspronkelijk houten burcht door
deze .sleenen verdedigingswerken vervan
gen werd, de Zweedsche metselaars dit „ge-
welt van wallen" hebben opgetrokken met
in de ééne hand het zwaard en in de andere
hand en troffel. Ik heb, uit eerbiedig respect
voor de Zondagsrust, geen pogingen aange
wend om de juistheid van dit belangrijke
geschiedkundige feit te conlroleeren; heel
practisch lijkt mij deze melsel-melhode
evenwel niet en ik vat haar dan, voor alle
zekerheid, maar liever zinnebeeldig op,
typcerend den feilen tegenzin van de Fin
nen toen al, eeuwen geleden tegen
elke poging van buitenstaanders om zich
met hun privé- en slaatsaangelegenlieden
te bemoeien, "s Lands Recht is het Finsche
volk heilig en er zullen weinig naties ge
vonden worden, waarbij men in het volks
karakter een zóó sterk uitgesproken alge
meen ontzag zal aantreffen voor de de op
permacht van het Recht, zoowel wat be
treft de slipte trouw der bevolking aan de
wetten als wat aangaat de verdediging van
hun rechten en vrijheden tegen vreemde
inmenging en overheersching.
Onze Leidsche hoogleeraar van der Vlugt,
wiens naam men in Finland maar hoeft te
noemen om op vele gezichten een lichten
lach van blijde verrassing te voorschijn te
roepen, zóó dankbaar herdenkt men nog
steeds zijn werkzaam aandeel in de inter
nationale pro-Finsche beweging, heeft in
dertijd het Finsche volk zoo juist gekarak
teriseerd in deze ééne opmerking: „il a le
culte idol&tre de l'idée du droit". En als nu
het bouwen van den Olofsbrug door de oude
Finsche bevolking beschouwd is geworden
als een inbreuk van vreemde heerschers op
Finsche rechten, dan is het, gezien de men
taliteit van het Finsche volk nu-nog, best te
begrijpen, dat de Zweedsche werklieden het
niet gemakkelijk hebben gehad.
Van feilen strijd draagt de Olofsbrug de
zichtbare litteekenen en eervolle vermeldin
gen: gedurende vele eeuwen was dit fort de
vooruitgeschoven verdedigingspost der Zwe
den tegen- de al-maar-door dreigende en ook
herhaaldelijk beproefde invallen van Rus
sische zijde, totdat eindelijk, in den avond
stond van Zweden's bestaan als groote mo
gendheid, het den Russen gelukte de ves
ting in te nemen en de Kozakken er in gar
nizoen gingen liggen. Later, loen de burcht
geen militaire waarde meer had, lieten de
Russen het oude bouwwerk, dat voor het
heele Noorden van Europa van groote his
torische beteekenis is, verwaarloozen, totdat
de Finsche regeering de kostbare restauratie
ter hand nam, waaraan nog heden ten dage
wordt voortgewerkt. Nu kan dan ook de
vreemde bezoeker, als hij, na aan de over
zijde eerst de bel geluid te hebben, door den
slotbewaarder in een bootje overgezet is, in
de vele gangen en gewelven en ridderzalen
en torenkamers en kazematten zich vergas
ten aan allerhande historische herinnerin
gen en hij kan er de griezelige sensatie on
dergaan van rond te dwalen in onderaard-
sche kelders en holen, waar gevangenen
doodgehongerd werden en waar afgrijselijke
folterwerktuigen eenmaal hun rauwe Schul-
digkeit hebben gedaan maar hij kan ook
de eenzaamheid zoeken van de hooge toren
kamers en door de diepe schietgaten, van
uit de hoogte het Finsche landschap over
zien en er zich rekenschap van geven, dat
's lands natuurlijke gesteldheid eigenlijk
heel prozaisch in drie woorden kan worden
samengevat: bosch, meer en rots. Maar met
dit geologisch determineeren lost men toch
het geheim niet op van He schoonheid van
het Finsche landschap, de verborgen beko
ring van dit eilanden-rijk in den zacht-zon-
nigen droom van den Zondagmorgen, met
wijd in het ronde het vertrouwelijk gefluis
ter der groote, blauwe meren.
Oade jalfroaw (epen de andere, als er eèn meisje met Lengten Bandean langs loopt!
„Dat tennissen schijnt toch gevaarlijk te wezen; dat 's al de vierde, die met een ver.
bonden hoofd voorbij komi".
Dé "oude Zweedsche staatsstukken
spreken steeds over „Zweden, Finland en
de daarvan afhankelijke provinciën,"
Wat zouden wij, in de rijzende uren van
den vriendelijken Zondag, toen nog Anders
gedaan hebben dan wat dwalen door het
kleine, onbekende stadje? Er werd was
het vóór dan wel nS. kerktijd? markt ge
houden, waar uit Nyslolt zelf en uit den
omtrek do eenvoudige menschen in aardige
kleederdrachten veel blauw en rood en
wit hun inkoopen kwamen doen van da-
gelijksche levensbehoeften. Wat hadden wij
anders en beiers kunnen doen dan 'n poosje
slenteren door de mooie tuinen van hel Ca
sino, over allerlei rustieke bruggetjes, die
het eene eilandje verbinden met liet andere,
door aardige slinger-laantjes, die uitzicht
geven over stille wateren van rust....
Om één uur waren wij alweer aan boord
van een ongeveer zeilde stoombootje als
waarmede wij gekomen waren en dat den
naam van het beloofde land: Punkaharju
droeg. Maar op dit bootje begon voor ons,
wat in mijn herinnering voor altijd geno
teerd slaat onder liet hoofdje: „de Punka-
harju-pech". Nauwelijks waren we van wal
oi hot begon te stortregenen. Een paar uur
achtereen bleven wij doorvaren in de troos-
telooze Iriestigheid van ondoordringbaar
grauwe luchten, 'n Sluier van weemoed lag
er toen over het landschap en de verlaten
heid van do eilanden, de eenzaamheid van
het sombere water kregen iet3 angstigs als
een sprakeloos geroep om hulp.
Totdat, tusschen openwaaiende wolken,
de zon doorbrak net éven voor wij de lan
dingsplaats van Punkaharju in het gezicht
kregen. En toen we voet aan wat zetten,
was het droog en scheen er, als een lach
door nog betraande oogen, een onzeker wa
zig zonnetje. We waren in Punkaharju en
we snakten, nü den vrij slapeloozen nacht
aan boord, naar een frisch bad, een rustige
hotelkamer en een zalig niets-doen, vier
volle dagen.
Er was blijkbaar op onze komst gere
kend althans de aanwezigheid van een
open autobus gaf ons deze misschien wat
at te naïve illusie. En toen op onze vraag
„Hotel Finnlandia toestemmend geknikt
was door den man, die óf een hotelportier
moest zijn terlium non datur achtten
we het pleit gewonnen en zagen we ons, met
al onze bagage, al in een frissche hotelka
mer met prachtig uitzicht (de „rêve" van
eiken tourist, als hij vermoeiende dagen ach
ter den rug heeft) geïnstalleerd. We stapten
in en de meest dolle rit, dien ik ooit in mijn
leven meégemaakt heb, begon. In jonger ja
ren is er een paard met mij van door ge
weest en ook heb ik op de Zuiderzee eens
een storm meegemaakt de rit met de auto
bus te Punkaharju was een combinatie van
beiderlei sensaties. Ik had wel gezien, dat de
bus met de voorwielen tegen een heuvel
helling opstond, maar ik had er geen flauw
vermoeden van dat we, zoo maar, in einem
Gusz, die hoogte zouden opstormen. Toch ge
beurde het. Bij het aanzetten van den wagen
hadden we al dadelijk een helling van zeker
45 gr. te pakken. En wat voor een helling 1
Een nauwelijks „gebaand" boschpad met
kuilen en steenblokken, boomstronken en
slierige boomwortels en met, tusschen de
boomen, nét even voldoende ruimte om er
raaklings langs heen le zwieren. Zoo „na
men" we, in wilde vaart, de eerste hoogte.
Op dezelfde wijze savoureerden wij de eerste
laagte en al hotsend en botsend, al piepend
en krakend ging het heuvel op, heuvel af,
met hoeken zoo scherp als ieen scheermes.
Plotseling remmen bracht den hollenden wa
gen tot staan vlak voor het „Staats-hotel",
waar een paar gasten uitstapten en met ra
zende snelheid zetten wij don tocht voort.
Met de eene hand krampachtig de rugleuning
omklemd houdend, met de andere hand de
bagage bedwingend, hadden wij nochtans ge
legenheid een cinematogralischen indruk te
krijgen van de streek heerlijk-zoele pijn-
boombosschen vol balsemieken geur en tel
kens tusschen de boomen door de schittering
van een wijd meer. En wij verheugden ons
al hier, morgenochtend, een plekje te zoe
ken voor een zalige dolce far niente.
Nog eenmaal met veel gcraae van krakend
en krassend metaal een hoogte opgetornd en
zie als een betooverd kasteel lag op een
open plek van het bosch „Hotel Finnlan-
cüa". Een laatste snerpend rrrrten
de autobus stond in nerveuze trilling voor
den ingang. Nu de bagage uitgeladen en den
chauffeur betaald. Maar de man sprak alleen
Finsch en in gebarenspel scheen hij niet ge-
traind. Zoodat ik hem beduidde even te
wachten, dan zou ik den portier wel als tolk
le hulp roepen Maar er wits geen por-,
tier, en er wils geen directeur en er was in
het heele hotel op dat oogenblik geen em-,
ptoyé, man noch vrouw, die een andere taal
sprak dan Finsch en de dame, die ons pro*
beerde te woord te slaan, was ook al voor
ons een Lied ohne Worte maar haar geba
renspel was echter zoo expressief, dat wij al
heel gauw tot de ontdekking kwamen, dat er
op onze komst heelemaal niet gerekend was.
niettegenstaande wij een week vooruit, door.
middel van een Helsingforsch Reisbureau,
kamers hadden besteld, en dat er geen enkele
kamer meer „vrij" was, niet meer disponibel
was te maken, niet alleen niet in dit hotel,
maar evenmin in het „Staatshotel" en even
min in heel Punkaharju.
Waarschijnlijk had de hittegolf een
stroom van zomergasten over dit zoele oord
uitgestort ook Nyslott, waarheen wij des
noods terug hadden kunnen keeren, was ge
heel en al bezet en was onze aanvraag
door de drukte onbeantwoord gebleven, maar
dat nam niet weg, dat we hier aan een doo-
vemansdeur bleven kloppen. In een omme-
zien was het spoorboekje geraadpleegd en
geconstateerd, dat om 4.10 een trein naar
Wiborg ging, die aansluiting had met den
nachttrein naar Ilelsingfors. Het was nu
vijf minuten voor vier en het station kon
niet ver zijn. Ons besluit was genomen; één
twee, drie de bagage weer in de autobus,
die nog stond le wachten, dank zij de afwe
zigheid van den portier, die als tolk had
moeten fungeeren. Maar nu? Aan den al
leen Finsch sprekenden chauffeur moest le
kennen gegeven worden, dat wij naar hot
station wilden. In alle laal-loonaarden en
accenten stamelde ik liet woordje „station",
ik toonde mijn reisbiljet, maar niete hielp.
Eindelijk, in een moment van ongewone
helderheid, schoot mij een van de zeer wei
nige Finsche woorden te binnen, die ia
mijn geheugen lastbaar waren blijven han
gen; in Helsingfors toch staan op de hoeken
van vele straten aanwijzingsbordjes in liet
Zweedsch en Finsch „naar het station" en
dat eene kleine, gemakkelijk uitspreekbarö
woordje „Asema" schoot mij plotseling te
binnen. Toen was de zaak gezond en alsof
wij achterna gezeten werden door een bende
kozakken, auto-hotsten- en -botsten wij
naar het station. Nog net op tijd de trein
reed juist voor en vijf minuten later waren
wij alweer „en route" op de terugreis naar
Wiborg. Nog even hadden wij van uit den
trein een wonderschoon uitzicht over het
meren-landschap en een eindweegs zelfs
reden wij als op een smalle landtong tus
schen twee meren. Toen werd het land
schap weer gewoon, landelijke eenvoud van
velden, groen van gras en geel van graan,
met, van slation lot station, aardige dorpjes
met altemaal houten huizen, zich zonnend
in de klaarte van een warmen Zondagmid
dag. Er flitste iets door mijn hoofd van:
„adieu, lang-verbeide rust van vier volte
dagen" en ik greep, toen ik deze katterige
reactie in mij voelde opkomen, naar wat
reislectuur. En alsof de duivel er mee
speelde, sloeg ik in het boek van Leclercq
„La Finlande", juist die bladzijde op, waar
op ik, of ik wilde of niet, lezen moest: „En
arrivant A Punkaharju, il m'a semblé entrer
dans un pays de rêve. Je n'en avais jamais
entendu le nom; rnais jamais je ne l'oublie-
rai. On m'en avait parlé comme d'un site
incomparable, comme de Ia porie du nord.
Les dithyrambee restent au-dessous de la
vérité, et l'on peul dire sans aueune exagé-
ralion que la perle du nord est un des plus
beaux paysages qui soient au monde."
Toen kwam, heel even, toch wel de spij
tige zekerheid bij mij hoven, dat ik in Rome
geweest was en den Paus niet had gezien.
Maar ik troostte mij, onverbeterlijke idealist
die ik nu eenmaal ben, met de gedachte,
dat ik een gereede aanleiding te meer rijker
was geworden om nog eens wéér een reie
naar Finland le ondernemen, ware het al
leen om het nu verzuimde Punkaharju! J
W. GRAADT VAN ROGGEN, 1
a>xox<!pi