v<
ODK Dl
JEUGI
D
ÊIDSCH
DAGBIAD
lo 33.
Zaterdag 18 Augustus.
Anno 1923
T 1
let Geleende Lammetje
•\o
V
m
et.
I 4 I A I A A 4
Naar het Engelsch van A. T. MORRIS.
Bewerkt door C. H.
Eet is nooit verstandig iets van een
üidter te leenen, zonder het te vragen.
De kinderen, van wie ik jullie vertellen
s, wisten dit heel goed, maar het lam-
efcje was zoo snoezig en het was boven-
ien de eerste dag, dien zij buiten waren,
K>dat zij het niet konden laten.
„Is het geen echatje?" vroeg Miesje,
e geknield lag vóór het hek, waardoor
st lammetje juist zijn kopje ophief. Zij
ak haar hand tusschen de houten latten
>or en aaide het.
Laten wij het leenen, heel even maar,
n er mee te spelen," zei Arnold, het
mmctje op zijn beurt aanhalend.
„Hm!" zei Herman. „De boer zou bet
el eens iets anders dan leenen kunnen
innen noemen als bij merkte, dat het
rd wenen was 1"
Herman was al tien jaar en de oudste
a<n bet drietal; Arnold was negen en
fiesje ruim zeven jaar.
„Maar hij zal het niet merken," verde
lgde Arnold nu het plannetje, terwijl hij
aar alle kanten om zich heen keek om te
en, of er ook iemand aankwam. „We zou
ten 't hem natuurlijk niet vertellen en bet
adelijk weer terugbrengen."
0, we moeten het betalen," voegde
lie?je er aan toe. maar, hoe graag
i«t bij ons komen wil."
Als je iets hebben moet, helpt er natuur-
ijk niets aan. Eu nadat Arnold nog een»
>m zioh heen gekeken bad, klom 1 ij over
iet hek in het weiland, nam het lammetje
a zijn armen en gaf het aan Herman, dlie
iet nu op zijn beurt aaide en het doorgaf
an Miesje. Deze gaf het een zoentje op
ijn snuitje en droe^ het in baar schort.
Dit alles was heel gemakkelijk in zijn
rork gegaan en niemand had het gezien,
ohalve een oud. slaperig schaap, dat niet
te moeder van het lammetje was en het
eker aan niemand vertellen zou.
Het lammetje zelf vond het heel prettig,
teleend te worden. Het riep wel één of
wee keer ,,mê toen het voelde, dat
iet met zijn pootjes van den grond ging,
naar het nestelde zich tooh dadelijk heel
ebaaglijk in Miesje's eohort en stak zijn
risch neusje in haar hals. Natuurlijk droeg
ij het, al was zij de jongste. Haar
iroertjes hadden immers geen schort aan,
raarin zij het konden bergenEr kwam
[een zucht over haar lippen en zij liep
oh ter de jongens aan den heuvel op, al
edlen haar armen dan ook erge pijn, want
et lammetje rolde zioh niet op als een bal,
';en je gemakkelijk dragen kunt en r.ooals
en poes gedaan zou hebben, maar het
ield zijn vier pootjes 6tijf, hetgeen het
ragen niet gemakkelijk maakte. Ook was
et jammer, dlat zij nu langs allerlei din-
moest voorbij gaan, zonder er eens
yen bij te kunnen 6tilstaan, zooals een
die in en uit een bloem zoemde, een
osje vergeet-mij-nietjes aan den oever der
>eek en een konijnenhol, waarin één, twee,
Irie, vier, vijf jonge konijntjes verdwenen
oen de kinderen hen bij een dekken boom
lotiselmg verrasten. Maar Herman, die
en weg aangaf, 6tond zijn gezelschap niet
Oe 6tdl te staan, zelfs geen minuut, vóór
zij eon klein dennenbosoh bereikt hadden.
Éénmaal in het dennenbosch gekomen,
waar niemand van de boerderij hen zien
kon, werd het lammetje op den grond ge
zet. Het was heel blij, zijn pootjes, die het
nogal benauwd hadden gehad in de cohort,
weer eens. te kunnen strekken. Het was
nog te joDg om bang te zijn e<n het volgde
de kinderen dus onbevreesd, liet zioh door
hen .aanhalen, madelieven-kransjes om zijn
nek hangen en met zich sollen, zooveel zij
maar wilden.
De kinderen waren het er dan ook ge
heel over eens, dat een lammetje een veel
aardiger dier is dan een hond of een poes,
ja, zelfs dan een papegaai en alles ging
best, totdat him nieuw speelkameraadje
honger kreeg. Tóen begon de eerste kleine
moeilijkheid Daar het een gezond, jong
dier was, begon het op eens hard te bla
ten, maar toen de kinderen met handen
vol frisch gras kwamen aandragen, draaide
het zijn kopje om. Misschien zouden groe
ne bladeren beter in zijn smaak vallen.
Ook die weigerde het echter en toen Ar
nold, die meende dat het dorst bad^ wat
water uit de beek ging halen en dat uit
het kopje, dat hij bij zich had, in den neus
van het lammetje liet loopen, begon het
arme ding nog harder te blaten.
„Mê-ê-ê! Mê-ê-ê-ê! Mè-ê
Klonk het nu zoo luid, alsof iedereen het
uren in den omtrek hooren moest en on
middellijk op het geluid afkomen zou.
Wat scheelde er toch aan 1 De kinderen
keken met grocte, verschrikte oogen eerst
het lammetje en toen elkaar aan.
„Misschien is het ziek!" veronderstelde
Arnold. „Als dat zoo is, moeten wij het
maar zoo gauw mogelijk terugbrengen,
vóór 't nog dood kan gaan I"
„Onzin!" zei Hermam „Het kan onmo
gelijk ziek zijn, als het zoo'n stem opzet,
't Is mi&sohien een beetje drenzig, zooals
ldeine Broer ook wel eens is."
Miesje raadde echter de ware oorzaak
van het verdriet van het lammetje.
„Ik geloof, dat het nog te klein is om
gras te eten en dat het melk wil hebben,"
eei ze.
Het bleek weldra, dat Miesje gelijk had.
Arnold maakte het theemandje, waarin
Moeder eenige stukken koek en een
flesoh melk gelegd had, open en het lam
metje, daf Miesje nu in haar armen hield,
zou melk krijgen. Eerst scheen het kleine
ding er niet van te willen weten, maar
toen Herman bij ongeluk tegen Arnold's
elleboog stootte en de inhoud van het
kopje in Miesje's sohoót viel, hield het
lammetje onmiddellijk op met blaten en
begon het de doorweekte schort, waarvan
een tip toevallig in zijn open bekje te
recht kwam, uit te zuigen. Daarna was het
natuurlijk duidelijk genoeg wat zij moesten
doen. De rest van de melk werd bij kleine
beetjes op de schort uitgegoten en hoewel
Miesje's jurk ook wat meekreeg en een
groot gedeelte van het lekkere vocht over
den grond etroomde, slaagde het lam
metje er* toch in genoeg binnen te krijgen.
Dat er voor de kanderen niets over bleef,
kwam er natuurlijk heelemaal niet op
aan
„Wij hebben koek," zei Arnold, „en er
is water genoeg in de beek,"
Nadat de kinderen hun koek-en-water-
maal genuttigd haddent begon het lam
metje slaperig te knikkebollen. De jongens
maakten nu op een warm, zonnig plekje
een lekker zacht bedje van varens ènt
Miesje legde het lammetje daar voorzich
tig op. Al heel gauw sliep het. De punt
van zijn klein rose tongetje stak t/usschen
zijn witte tandjes door.
„Wat een geluk, dat hij ingeslapen is!
Nu hebben we rust!" zei Miesje.
Dit had zij Juf wel eens hooren zeggen,
wanneer kleine Broer lastig geweest en
eindelijk ingeslapen was.
De kinderen maakten nu een plannetje
om, terwijl het lammetje sliep, naar de
beek te gaan en eens te kijken naar het
konijnenhol bij den dikken boom en aller»
lei ander moois.
„Dan kunnen wij het, zoodra het wak
ker wordt, weer naar zijn weiland terug-1
brengen," zei Arnold.
Wie kon ook vooruit weten, dat heb
lastige, kleine ding maar een paar minu
ten slapen zou!
De kinderen hadden dit allerminst ver
wacht en toch gebeurde het. En in plaats
van te blijven liggen, toen het wakker
werd en desnoods een keel op te zetten,
zooals kleine Broer gedaan zou hebben,
was het weggeloopenZeker om zijn nieu
we speelkameraadjes te gaan zoeken. Maar
het trof al heel ongelukkig, dat het juist
den verkeerden kant uitliep en wel naar
een steile, rotsachtige helling. Daar zou
niemand het natuurlijk zoeken ep toen de
kinderen een half uur later met een groo»
ten bos vergeet-mij-nietjes en allerlei am-
dere schatten, die je in een groots atad
met veel fabrieksrook nooit vindt, terug
kwamen, zagen zij, dat het vaien-bedje
eenzaam en verlaten was, terwijl zij ner»
gens eenig 6poor van het lammetje ont
dekken konden.
Zij zochten het overal, keken achter
eiken boom maarnergens zagen
zij iets
Wat moesten ze doen?"
„Nou zijn we er bij!" zei Herman. „Ik
was er dadelijk bang voor, dat we ons al
lerlei moeilijkheden op den hals zouden
halen, want natuurlijk zal de boer er nu
achter komen."
„Dat hoeft nog niet!" meende Arnold.
„Als het lam werkelijk weg is, zal hij be
grijpen, dat het een ongeluk i». Hij zal
toch niet denken, dat wij het met opzet
zijn kwijtgeraakt!"
„In elk geval zal het 6leoht afloopen,
antwoordde Herman.
Miesje was op het punt in tranen uit té
barsten. „Wwwat zzal hhij one
ddoen V' stotterde zij.
,,'k Weet het niet," mompelde Heiman.
„In de gevangenis laten zetten misschien."
Dit was te veel voor het arme Mies
De tranen stroomden haar nu over <$e
wangen en zij was op het punt een geluid
voort te brengen, dat al heel veel overj
eenkomst had met het blaten van het lam
metje, toen Arnold zijn vinger waarschu
wend ophief en fluisterend zei
„St! Luister!"
Allen luisterden, terwijl Miesje haar
tranen zelfs een oogenblik vergat, die nu
in haar open mond biggelden. In de verte,
een eindje boven hen, klcmk het klagelijk:
„Mê-ê-ê-ê
„Dat is 'm!" riep Herman uit, terwijl
hij wegholde in -de richting, vanwaar het