0.19457.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 11
Augustus.
Derde Blad. Anno 1923
lEBLIJNSCHE BRIEVEN.
NAAR IJSLAND.
Het Land der Duizend Meren.
De afgezegde aardbeving. Een mo-,
Ijrno Condottiere. Arme prinses.
Ij levensmiddelennood. Groote-stads-
n plattelandsbevolking. Telegrammen
i: spoor. Het verlangen naar goud.
<1 Berlijn, begin Augustus,
o;maaIs is de aardbeving aan ons voor
baan. De weerprofeten hadden haar te-
29 Juli aangekondigd. Alle teekenen
>nen onheilspellend dezen datum aan te
ren. Voor de verschrikkelijke toestanden
Duitschland en in het bijzonder in Ber-
is het teekenend, dat het vooruitzicht van
mogelijke kataslrophe de menschen ab
ut geen schrik of vrees aanjoeg, zooals
n eigenlijk zou verwachten. Men vroeg
sar den voorgaanden dag „Zou er mor
een burgeroorlog uitbreken" bijna op
toon, waarop men anders vraagt„Zou
morgen regenen of zou het goed weer
i?"
a gelukkiger landen, waar nog rust en
liliteit in de algemeene verhoudingen
ischt, zal men zooiels vermoedelijk niet
men begrijpen. Maar wij, Duitschers, zijn
(zamerhand zoo aan schrik en verwar-
gewend, dat we niet meer in staat zijn
'r de duivelsche verrassingen, die de ko-
ade dag bereidt, vrees te gevoelen. Men
took in het ongeluk gehard worden. „Rust
stabiliteit" zijn voor ons.Berlijners, lcgen-
ische dingen uit vroegere tijden gewor-
i Daarvan vertellen waarschijnlijk de
Iers, spoedig zullen het de grootouders
i, in den familiekring hun kinderen, maar
ticderen schudden ongeloovig het hoofd,
idat ze het voor een sprookje, voor een
rdige grap houden, als men hun vertelt,
Ier eenmaal in Duitschland een tijd ge-
(is, dat men goud- en zilvergeld in den
had.
u, het aangekondigde onweer is ditmaal
losgebarsten. Het gevaar hangt echter
altijd dreigend boven onze hoofden. Over-
ookt en borrelt het. Men verwondert zich
i weer, als men 's morgens de oogen op
at, dat in den atgeloopen nacht de hemel
:t ingestort is. Zonder twijfel is het van
st geringe beleekenis, dat de leider en
aotmeesler van alle nationalistisch-mili-
rislischo tegenstanders van de Duitsche
lubliek, de kapitein-luitenant Ehrhardt,
onbegrijpelijke wijze uit de gevangenis is
tvlucht en zich weer op vrije voeten be
idt. Op het oogenblik schijnt hij zich in
t buitenland in veiligheid gebracht te
bben. Maar het zou dwaas zijn te geloo-
a, dat deze merkwaardige, roekelooze en
srgieke man zich op den duur kalm zal
nden. Ehrhardt is een verschijning, als
chts een zoo rumoerige tijd ze voortbren-
n kan. Het is werkelijk een moderne con-
erie. Een overmoedig mensch, bij wien
eigenschappen van de vroegere Duitsche
'eren in het avontuurlijke omgeslagen
Als commandant van een vrijcorps in
r-Silezië, drie jaar geleden, werd hij
i zijn ondergeschikten, niet alleen door
lagere officieren maar ook door de man-
ppen afgodisch vereerd. Zij gehoorzaam-
hem blindelings. En deze macht over
ere menschen heeft hij tot nu toe be
nden. Ehrhardt is blijkbaar de ziel en de
'jfveer van alle samenzweringen en
ischplannen geweest, die in Duitschland
laatste jaren verwarring gebracht hebben
en moet niet vergeten, dat de beide moor-
naars van minister Rathenau, toen ze
or politieagenten omsingeld, in den toren
n een burcht in Thuringen een roman-
hen dood vonden, zich met een kreet
~ve Ehrhardt I" de kogels door het hoofd
gen I
Niet alleen mannen, maar ook vrouwen
nden, en staan waarschijnlijk thans nog,
der den invloed van deze sterke persoon
heid. De ongelukkige prinses Margarete
n HohenloheOehringen, die nu in de ge-
genis zit, weet daarvan mee te praten,
als van al zijn getrouwen verlangde Ehr-
idt ook van haar blinde gehoorzaamheid,
i had hem lief en werd des te meer door
"n ijzeren wil gehypnotiseerd. Zij zag zich
rde revolutie van haar levenswijze in een
voorrechte klasse beroofd en klemde zich
in vertwijfeling vast aan don frondeur,
de vroegere toestanden in Duitschland
er herstellen wilde.
Arme prinses I Zij liet zich, waarschijnlijk
Iangdurigen innerlijken strijd tot meineed
leiden, misschien moet men zeggen zij
zich magnetiseeren, dat zij Ehrhardt in
geheel niet gekend had. Hoe zij er toe
ara een dergelijke onwaarheid onder eede
bevestigen, terwijl de waarheid natuurlijk
akkelijk na te zoeken was In haar gren-
nloos vertrouwen in den vermetelen „be
ider" van Duitschland moet zij alle coll
ie over haar eigen daden verloren hebben,
boel de jonge prinses, die in vorste' iken
as opgegroeid is, haar bedenkelijke üwa-
C achler de getraliede vensters.
Terwijl dus de politieke gevaren, die men
"en eind Juli vreesde, voor het oogenblik
zworen heeft, heeft een andere demon den
P opgestoken de HoDger, waaraan
tschland uit den oorlogstijd een gruwe-
kc herinnering behouden heeft. De levens-
ddelenschaarsehle heeft meer en meer een
denkelijk karakter aangenomen. Wij heb-
n wel geen blokkade meer als destijds,
aar andere oorzaken werken tot het gebrek
ede. De Duitsche regeering wilde de ineen-
"rting van de mark tegenhouden, wilde de
geerte naar buitenlandsche betalingsmid-
'en beperken en wees den aanvragers ge
ronde verscheidene weken slechts een per-
itage der verlangde vreemde deviezen toe.
aarvoor werd echter de vetvoorziening van
'land sterk in gevaar gebracht. Want de
ndel in vet en de margarine-industrie zijn
het oogenblik geheel op den import van
itenlandsche vetten aangewezen. Evenzoo
handel in spek. Nu konden de groothan-
laren niet meer zulke belangrijke transac-
es met het buitenland afsluiten, als anders
wioopend gebeurde, 't Gevolg is, dat do
aenlandsch voortgebrachte boter door de
vraag der bevolking schaarsch werd
waanzinnig hoog in prijs steeg,
genwoordig ziet men weer in de Ber-.
lijnsche straten het treurige schouwspel
van de z.g. „polonaisen" de lange rijen
.wachtende koopers, voor de boterwinkels,
een schouwspel dat ons uit den oorlogstijd
nog in herinnering is gebleven. Politieman
nen moeten orde houden in het gedrang.
Soms gaan de menschen 's nachts al op hun
post staan om 's morgens vroeg, bij de ope
ning der winkels, ten minste een halfpond of
maar een kwart machtig te wordenl
Met de boter begon het en de aardap
pelen volgden. Vroeger kon men, wanneer
de binnenlandsche productie van dit volks
voedingsmiddel niet toereikend was, groote
hoeveelheden aardappelen uit Italië impor
teeren. Dat is bij den tegenwoordigen stand
der Duitsche valuta echter uitgesloten.
Intusschen is de levensmiddelennood niet
alleen uit deze natuurlijke oorzaken voort
gekomen. Ook de groeiende tegenstelling tus-
schen plattelands- en stadsbevolking speelt
daarbij een rol. De „hetze" der rechtsradi-
cale agitatoren heeft veroorzaakt, dat de in
haar kern conservatieve plattelandsbevol
king de groote steden meer en meer als
brandpunten der zonde en broeinesten der
revolutie beschouwt. Daarom houden vele
boeren hun waren achter. In vele provincies
hebben de plaatselijke autoriteiten zelfs be
sloten den levensmiddelenuitvoer naar de
groote steden te verbieden. Dat zijn onmo
gelijke toestanden, en men kan zich voor
stellen, wat een millioenenstad als Berlijn
daaronder te lijden heeft. In beele stads
kwartieren is er in de winkels haast niets
te koop. Het moet ondraaglijk zijn om tegen
woordig in Berlijn huisvrouw te zijn. Ook
de welgestelde kringen kampen met de
zelfde moeilijkheden. De winkeliers hebben
nu zelfs besloten om de verkoopsuren te be
perken en hun winkels slechts van 912
en van 47 maar open te stellen. Dat zal
de moeilijkheden slechts doen toenemen. De
regeering doet in vertwijfeling pogingen om
in dezen toestand verbetering te brengen.
Zooeven heeft zij haar geheele deviezen-
verordening weer opgeheven, dus den han
del in vreemde betalingsmiddelen weer vrij
gegeven. Dit laveeren maakt een zonderlin
gen indruk. En of niet juist, doordat elke be
perking van den deviezenhandel nu weer
vervalt, de Duitsche mark nog verder in den
afgrond zal storten, of de prijzen dan niet
nog onbereikbaarder zullen worden, de nood
niet nog zal verergeren - wie zal het voor
spellen?
Men kan zich in het buitenland er geen
voorstelling van maken, hoe in de ongeloof
lijke crisis, die Duitschland doormaakt,
steeds nieuwe moeilijkheden uit den grond
verrijzen, hoe elke dag weer onaangename
verrassingen brengt. Van de gemakken,
waaraan men nu eenmaal in een gecivili-
seerden Staat gewend is, verdwijnt de een
na de andere. Als men vroeger een spoed
bericht naar een andere stad wilde zenden,
dan telegrafeerde men. Niet waar, dat is
toch niets buitengewoons? Maar in Duitsch
land is ook die dienst al zeer problematisch
geworden. Door de kolossale vermeerdering
en uitbreiding van het beursverkeer is de
dienstzoodanig overbelast, dat van een ge
regelde verzending der andere telegrammen
geen sprake meer kan zijn. Daarbij komt de
slechte toestand van ons kabelnet. De tele-
graafbeambten kunnen daardoor het werk
niet meer verduwen. Wat gebeurt er dan?
Heel eenvoudig: de telegrammen worden
voor het meerendeel per spoor vervoerd.
Men kan begrijpen, hoe snel zij op die ma
nier op hun plaats van bestemming aanko-
menl De verwarring, die daardoor dikwijls
in het leven geroepen wordt, is onbeschrijf
lijk. Geen wonder, dat onder zulke omstan
digheden de algemeene ontevredenheid
groeit. Waarschijnlijk zal men binnenkort
zijn heil zoeken in een hervorming der re
geering. Maar niemand twijfelt er aan, of
een nieuwe en grondige hervorming der toe
standen is toch niet mogelijk, zoolang een
groot deel van het rijk onder vreemde ge-
weldheerschappij staat en zoolang het ge
vaar bestaat, dat het Rijnland van Duitsch
land wordt losgescheurd. Intusschen zal
men nu toch met sterkere energie dan tot
dusver maatregelen treffen om ook onder
deze abnormale toestanden verbetering te
brengen in onze financieele moeilijkheden
want hierin schuilt de wortel van alle
kwaad. De papieren mark wordt ook in het
binnenland nauwelijks meer aangekeken.
Na het millioen-biljet hebben we nu al 'n
biljet van 5 millioen gekregen, en een van
10 millioen is „in den maak". Men kijkt
deze stukjes papier eens aan en schudt het
hoofd. „Honderd marken betaalt de Rijks
bank, hoofdkantoor te Berlijn, aan dengene
die deze banknoot inlevert" stond er eens
op de oude „blauwe briefjes", die elk met
eerbied behandelde. Want de Rijksbank be
taalde werkelijk ieder, dit dit bankpapier ter
verzilvering aanbood, naar wensch goud- of
zilvergeld uit. 't Zelfde opschrift staat ook
nu nog op de vele bonte papiertjes, die wij
in Duitschland gewoon zijn als geld te be
schouwen. Maar de rijksbank zou ieder voor
krankzinnig houden, die deze belofte naar
haar oude beteekenis voor ernst wilde op
nemen. Langzamerhand is tot ons bewust
zijn doorgedrongen, dat de duivelsche uit
vinding van het papiergeld, die Goethe met
recht in de „Faust" door Mephislopheles
aan het keizerlijk hof in laat voeren, ons ln
groot onheil heeft gebracht, zoodat we in
den vloed van papier spoedig zullen ver
drinken.
Zoo gaat onze blik weer vol verlangen uit
naar het goud, de groote waardemeter der
menschelijke berekeningen sedert duizenden
jaren, de invoering van 'n nieuwen goud
standaard zal echter een der moeilijkste
problemen zijn, waarin de oeconomen ooit
de tanden gezet hebben. Hij zal niet zonder
nieuwe zware schokken in het leven ge
roepen kunnen worden, maar op de een of
andere wijze zal hij toch tot stand moeten
komen, als Duitschland ooit genezen wil.
„Weg met 't papier", roept de volksmassa.
En weer ervaren wij de waarheid van de
woorden die Goethe, de groote ziener, weer
in de „Faust" de blonde Gretchen liet zingen
„Am Golde hangt,
Kach Golde drïngt T
V Doch alles ach' fir 'Armen!'*
33ri!b\i..l:Dr. MAX. OSBORN,
.1 JT-SiJ r XVL i'V O'
r (Nadruk verboden),
J Birtingaholt, 10 Juli -923.
Il'et was een cirkelvormig bassin, waar
we de menschen om hadden zien slaan,
gevuld met helder groen-blauw water, in
het midden het felst van kleur. Daar is de'
buis, waardoor vroeger ééns in de maand
het water kwam, dat een vijftig meter hoog
opgeworpen werd. Dan was het een onder-
aardsch gerommel, dat mensch en dier de
schrik om 't hart sloeg. Nu is hij dood, ten
minste slapend. Eenigen tijd liet hij zich
nog door zeep verleiden lot een sprongetje,
maar voor twee jaar, toen de Koning van
IJsland kwam, weigerde hij standvastig,
hoe gul men hem ook voerde. Hel water
is stil, op 'één plaats kookt het. Ook bij den
rand kan men de hand er niet in houden.
Langs den rand is witte zwavel afgezet als
ijs dat zich begint te vormen. Er is zelfver
loochening voor noodig, die zwavel los te
breken, maar het lukte. Deze is wit en
blauw gevlekt en heel bros, maar wordt in
de lucht harder; in de hoop deze stukjes
veilig thuis te brengen, bergen we ze voor
zichtig op.
Aan den westkant loopt Het Bassin voort
durend over, daar zijn heele zuiltjes, van
een meter hoog ongeveer, gevormd en een
uitstekende rand daar boven, als van wit
marmer. Gevsir, de razer, zoo noemde men
eens dit machtig natuurverschijnsel, en
zooals men weet, gaf deze den naam aan
al do spuitende bronnen. Ongeveer een
tweehonderd meter meer naar het zuiden is
er een in werking. We gaan er heen, het is
de kleine geysir. Dikke stralen, met veel
steenen en zand er 'tusschen, werpt hij op,
een zes meter hoog; eenige minuten duurt
dit verschijnsel, dan vermindert het en
houdt op onder onderaardsch gerommel.
Na eenige minuten stille kondigt nieuw ge-
rommel nieuwe uitbarsting aan, dezelfde
steenen, die in het bassin bleven, gaan
weer de hoogte in, de warme fontein met
zijn vervaarlijke sluier van damp vertoont
zich weer en het is gedaan. Zoo gaat het
een halfuur achler elkaar, dan is het een
halfuur stil en zoo door. Het heele terrein
is vol van geysirs, maar de meesto zijn
laag spuitend of stil. Waar men de voeten
zet, kookt en borrelt het er naast. Do hel-
sche machten schijnen hier werkzaam.
Niemand weet of zoo'n heel stuk niet in
eens door eigen kracht vernietigd kon wor
den. Men loopt er niet rustig met veilig ge
voel, zooals overal elders, maar is zich
zijn afhankelijkheid wel bewust. Onguur is
het daar, waar men overal geheimzinnige
onderaardsche geluiden hoort, overal de
kokende zwavel of het kokende water in
onschuldig uitziende holletjes ziet. En tus
schen de roode kiezel en tusschen het gele
zand groeit de thijm, alsof er geen poelen
van verschrikking naast haar waren.
De smidur gaat werken: gevoerd met
sunlighizeep,. werpt hij een prachtig helde
re straal hoog do lucht in. Dan is het ge
daan.
Nu krijgt Tata zeep. Dat is een wiegvor-
mig kratertje met hard kokend water. Tata
gaat wat schuimen, komt hoogerop, maar
zakt weer in. Het krijgt meer zeep, schuimt
weer, de kodaks staan klaar, neen, het laat
zich niet verleiden.
Even boven Tata ligt Blesi, twee als bril-
leglazen verbonden bassins met kokend
helder water. Geheimzinnig groen is de bo
dem. We gooien er een stukje blik in om
de diepte te zien, langzamerhand daalt het,
is het 6, is het 8 meter diep? Met geheim
zinnig groenen schijn blijft het blik op den
groenen bodem glanzen. Daar zijn nog meer
bassins, nog een groot, de Koningsbron, nog
vele kleine, maar zij zijn stil en schijnen
dood.
Het is eigenlijk oen verademing, na dit
terrein van geheimenis weer door de veili
ge graslanden te draven .Loa heeft de gey
sirs nog nooit gezien, zij is zoo zenuwach
tig, heeft op enkele plaatsen het water en
den grond warm onder de hoeven gevoeld,
en als wij weer een stroompje over moeten
weigert zij. Het zal weer warm zijn, denkt
ze in haar mooi paardenhoofdje. Skule
dwingt haar kalm, de andere paarden gaan
voor, en zij heeft ook de rust herkregen.
Door lage heuvellanden langs den eenen
berg voor den anderen na bereiken wij
's avonds Austurhlid. Dat is een mooi ge
legen kwartier, naast een schilderachtige
kloof en daar is een „gesta-hus", een apart
huis voor vreemdelingen I
Een houten huisje, 86 jaar oud, met een
paar slaapkamertjes cn een zitkamer, een
voudig maar helder. Zoo'n geriefelijk slaap
kamertje, van ongeverfde oude balken,
juist zcoals men zich dat in den vreem
de als IJslandsch denktl
Na het heerlijk avondeten vraagt de Iius-
freija tol onze verrassing of wij thee wilden
hebben. Theo hier in het steeds koffie-drin-
kend IJsland, dat is een weeldel Er waren
hier verleden jaar vier Hollanders geweest,
die hadden het haar leeren zetten. Hier is
nog een „badstofa" in den oudsten vorm;
de bedden vormen een deel van de betim
mering hun stijlen reiken tot de schuin-
oploopends balkenzoldering. En een echt
oude keuken: een ruimte van plaggen, met
een paar luchtgaten in het dak en een gat
waardoor de brandstof naar binnen gewor
pen wordt. Op een uit losse steenen ge
vormd fornuis koken een paar pannen;
schilderachtig is dat rosse vuur in de don
kere ruimte.
De kloof en het Hek hadden Loa en Brek-
ka verhinderd er vandoor te gaan en na
warm eten om tien uur 's morgens gaan
wij weer op weg. Maar 0 de moeilijkheid I
Ons klein geld was op en we wilden 60
kroon wisselen. De vrouw zegt met een
vroolijken lach, dat de man met wol naar
Reykjavik is en al het geld bij zich heeft.-
Skule kan 't ook niet maken. Dan zullen
we in Skalholt wisselen 'en het geld laten
brongen. Goed. Zoo gaan we weg,
[Voortdurend door moerasiand moeten 'de
moedige dieren ;ons 'dragen. Zij hebben Het
zwaar, maar zoo gauw de weg eenigszins
goed is, slaan zij vanzelf in den draf. Zij
welen best, dat zij op de thuisrgis zijn.
Skalholt is een groote plaats, bestaande uit
twee „gaarden" en een kerkje. Oude histo
rische plaats: men ziet nog een ingestorte
onderaardsche gang, die de bewoners in de
Sturlungatijd gebruikten om bij overval
naar de kerk te vluchten. Ook is er een
prachtig Kazinfel in de kerk en andere
kostbaarheden. Die kwamen tusschen de
kerkboeken uit het altaarkastje voor den
dagl De grafsteenen bewaart men beter:
onder luiken in den houten kerkvloer. Een
prachtige was er, van 't geslacht Vidalin.
Hier was het, dat Of to Godskalksson in
den reformatielijd het Nieuwe Testament
vertaalde. In den koestal, want het moest
in 't geheim gebeuren. Jon Arosson, de
bisschop, die zich fel tegen de reformatie
verzette, werd hier met zijn zonen ter dood
gebracht. Die overgang ging niet zoo kalm
als die van Kfet jaar 1000, toen men van
heiden christen werd.
Op het laatste deel van den weg moest
de Hvrtaa overgestoken worden. Het is hier
diep, de veerman haalt ons met zijn bootje,
de paarden worden afgetuigd en de rivier
ingejaagd. Eeist loopen zij nog, dan ziet
men niet meer dan de hoofdjes, vlak bi)
elkaar. De reusachtige Skule draagt ons
als veertjes in de boot, jongens houden de
paarden aan den overkant vast, anders hol-
den zij naar huis. Men zadelt weer op.
Loa mag nu los loopen, zij weet den weg
naar huis en vliegt vooruit, nu ziet men
pas hoe mooi zij is. Brekka holt haar ach
terna, steeds in telgang en over prachtig
paardenpad langs de rivier met de wit en
zwarte riviervogel óm ons heen gaat het in
triomfale gang naar huis, naar Birtinga
holt, het heerlijk verblijf. O Loa en Brekka!
G, M.
Reisbrieven uit Finland.
IV,
Hogholmen.
Interessant is de stad Jlelsingfors maar
haar omstreken zijn een sprookje. Tenmin
ste zooals ik ze gezien liebin zomerzonne
licht.
Overal rond Helsingors heen liggen ei
landjes: de meest wonderlijke archipel, die
men zich denken kan. Eilandjes zeewaarts
in, vooruitgeschoven verdedigingspunten,
rotsvestingen, zooals het roemrijke Svea-
borg, het Finsche Gibraltar, dat in de ge
schiedenis van dit land zulk een belangrijke
trol heeft gespeeld en na de vrijmaking in
1918 in Suomenlinna,,dc burcht van Fin
land" is herdoopt. Eilandjes óok vlak langs
de kust, soms als de bruine, platte rug van
een walvisch, even boven water uitstekend,
maar ook grillig oprijzende klippen, om
zoomd met wilde planten en warrig struik
gewas. Als in een net van grillige water
wegen gevangen liggen de eilanden hier en
daar verspreid, nu eens door breede zee
golven gescheiden, dan weer vlak- bijeen
en hier en daar rijzen er rotsen, zóo lang
gerekt en aaneengerijd, dat het de kust
wel lijkt of een in zee vèruitbuigende land
tong. Een paar eilanden steken, met gewel
dige blokken, hoog uit boven zee en men
heeft daar dan, frisch en vroolijk in den
zeewind, een riant restaurant op gebouwd,
van waaruit men do zee kan overzien, het
komen en gaan der schepen, die door het
eilanden-lybarinth zich een vaart weten te
zoeken; en men ziet er, alsof zij in een
heerlijke uitleving van jong, dol plcizier,
krijgertje spelen, de snelle motorbootjes
heen en weer schieten, honderden motor
bootjes als krakelende, winkelende watèr-
dingen dwars door en ten, halve over het
wateir, nerveus en bedrijvig tusschen het
elegante uitzwieren van de zeiljachten, met
hun groote witte zeilen als vogels laag-
scherend over de golven. Met bootjes, die
elk kwartier, elk half uur af en aau varen,
zwermen de stadsmenschen des avonds uit
naar de eilanden; do kinderen gaan er ba
den en spartelen in het water, de ouderen
gaan er roeien en tennissen of zij zitten
in groepjes de jeugd in paartjes op
de rotsblokken en wachten er den avond,
onderwijl genietend van de wijde, ijle ruim
te boven de eindeloozo zee.
Maar ook landwaarts in is Helsingfors
omgeven door eilandjes, die in de groote,
ldaarheldere meren liggen-als drijvende
waterplanten. Men lean in korten tijd aan
den overzoom komen met de clcctrischo
tram of men laat er zich heenbrengen met
een taxi of wat voor Helsingfors nog
veel eigenaardiger is met zoo'n licht,
laag open rijtuigje, waar je met je tweeën,
eigenlijk wel vrat nauw in zit, er aan weers
kanten zoo'n beetje over heen puilt, maar
dat over de puntige straatkeien zoo luchtig
jes veert, getrokken door vurige paardjes,
lcloin en slank onder het enorme, zwart
houten haam, dat denken doet aan plaat
jes van de Russische troika's. Do eilandjes
in do meren en de beboschte oevers der
meren zijn meest alle bewoond en tusschen
het donkere boomengiroen en de fijne struc
tuur van coniferen dóór, glunderen hei-wit
luchtige zomerverblijven met rood-glimmen-
do daken, de villa's en landhuisjes, vele
ook met zacht-okeren, roodtintige muren,
waar de talloozo Btedelingen, zoodra de
zomer komt, met al hun lieve hebben en
houden heen trekken en voor wie dan ver
der het leven uit niets anders meer schijnt
te bestaan dan uit jacht en sport, roeien
en visschen, tuinieren en klimaatschieten
en vooral volop genieten van zonneschijn
en lang ontbeerden zomer. Sommigen moe
ten dan wel, om hun zaken, dagelijks of
een paar maal in de week naar stad terug.
Zij zijn daar dan niet voor 's morgens 11
uur op hun bureau en vluchten, om drie
uur alweer, naar hun landhuis terug. Het
leven, 's zomers in de stad, is er dan ook
zoo'n beetje op ingericht; de kantoren, de
magazijnen, de banken, het parlement en
de ministerieel© departementen alles
houdt er rekening mee, dat het des zo-
inesrszomer is en in een land, waar do
winter lang .en herfst winterig_zij n, heeft
het woordje zomer" ëen des te zomerschei?
beteekenis. Ook alweer in verband met de
vacanties eD de uitstedigheid van het per
soneel zijn in Helsingfors en ik geloof
ook elders de musea slechts geopend van.
12 tot 3 uur, een te korten tijd voor een
vreemdeling om rustig te kunnen genieten,
als men tenminste aan het kunstgenot nog
niet bovendien zijn lunch wil opofferen.-
Eenmaal weer buiten, trekken de stads
menschen zich van zaken, nóch staatsbe-
slommeringen meer iets aan; zij zijn ala
kinderen teruggekeerd tot de natuur, zij-
voelen zich aanstonds ,weer n met de
landelijke omgeving; de vogelen der lucht
en de dieren des velds zijn hun beste kame
raden het oude heimwee van een volk,:
dat eeuwen achtereen op de natuur aange
wezen is geweest, dat geslacht op geslacht
geleefd cn gestreden heeft en dan ook ver
trouwd geraakt is met geweldige natuur
krachten te land en te water. En uit dien'
natuurstaat heeft het volk zich ontwikkeld
zonder hulp van buiten, naar eigen, inzich
ten en eigen intuïtie, een zelfontwikkeling
en zelf-opvoeding, hard en streng, die diepe
trekken heeft gekorven in het karakter van
het eenzame Finsche volk. Datzelfde heim
wee, diezelfde vertrouwdheid met de natuur
vinden wij terug in de oude volkslyriek, del
duizenden volksliederen, die tot diep in de
19e eeuw zijn blijven voortleven, onopge-
echreven, in den mond van het volk, totdat
Lönnrot ze verzamelde en uitgaf. Uit die
liederen, waarvan sommige al heel oud inoe
fen zijn, blijkt eerst ten volle, welk een!
zware zorgen, eeuw aan eeuw, het Finsche
volk in zijn natuur-staat te dragen had,-
maar ook. hoe in dien maalstroom van!
lijden, ontbering, verdrukking en rampspoed
het volkskarakter werd gevormd, geheel io!
overeenstemming met do stugge vormen der.
rotsen, met den milden weemoed van dei
vredige meren en het mysterieuze duister,
van het woud. Het was de natuur alleen,»
die dit volk leerde arbeiden, maar ook leer
de zingen, en wat in een van hun oudste
volksliederen uit die prachtige verzameling
„Kanteletar" wordt gezegd, is in zijn een
voud zoo treffend juist: de Finsche lier, dé
Kantele het nationale instrument, drié-
kantig van vorm met slechts weinige snaren'
is niet, zooals de volksverbeelding het in
het oude volksepos simpel voorstelde, ge
maakt uit de ruggegraat van een visch etf
uit een kaaksbeen", néén, het Finsche in
strument van den volkszang is opgebouwd
uit zorgen, lijden, tegenspoed en ellende^
Sorge fiigto sie zusammen,
Schmerzen haben sie gebildet,.
Elend schmitzte ihre Decke,
Leiden liehen ihr den Boden,
Missgcschick spann ihr die Saiten't-
Drangsal drehte ihr die .Wirbel.
Maar in de omgeving van Helsingfors Ï8
'de natuur en zijn de menschen niet meetf
op zóó somber accoord afgestemdhier i?
uit bosch en meer en rots een idylle gescha
pen van landelijke schoonheid en van men
schelijke vreugd. Men moet van wandelen
houden, dan kan men hier zijn hart ophalenj.
men lean gaan de goed gebaande wegen,
maar men kan ook naar eigen wil en welbe
hagen het bosch doorkruisen; men vindt
overal wel een roeibootje en een vriendelij-
ken visscher, die u overzet over het meer
en wordt ge vermoeid, er 8taan overal langs
den weg en in do bosschen banken, waar
go rusten kunt en door een open plek in hef
groen hebt ge plots, in klaarder verschiet,;
een kijkje over zee en ziet of ziet ze glan
zen, heel in de verte, de torens cn de hui
zen van Helsingfors.
Maar het sprookje wordt eerst volmaakt
des avonds. Voor wien voor het eerst in dezo
omgeving beleeft den witten zomernacht van
het Noorden, blijkt do indruk van huive
rende schoonheid onvergetelijk. Eerst het
ondergaan der zondo kleuren in de luchtg
de weerspiegeling in het water, de donkere
duistering in het bosch. Maar nu is de zon
onder en toch blijft het licht, een wondere
schemer tot zelfs lang na middernacht. Maar
er is geen kleur-tinteling meer, het is een
lang versterven van bleeke, vale tinten; het
lijkt wel of alle leven in de natuur overgaat
in verstarring; een verwonderde stilte komt
er in de booraen en aan den hemel liggen
luisterend de roerlooze wolken. Zóo blijft
het, stil en geheimzinnig, langen tijd ach
tereen. En- zich losmakend uit den ban van
zoo vreemde bekoring realiseert men zich
de geheimzinnige van dit weifelend gebeu
ren: er is geen schaduw meer, alle dingen
staan zonder schaduw en toch, als van alle
kanten, vol in het licht. Dat geeft aan de
witto zomernachten zulk een wonder effect,
iets onzegbaars-mysterieus, een beklemd ge
voel, dat ons niet loslaat en dat den volgea-
den avond weer even vreemd aandoet, tot
dat men er, eerst na een paar dagen, aan
gewend is. Maar toch staat men weer ver
wonderd, als men 's nachts om twee uur uit
het raam kijkend, de straat nog vindt in
witten schemer, die géén maanlicht is en
toch zóo licht, dat men gemakkelijk mot het
bloote oog een courant kan lezen. En eca
late taxi snort voorbij zonder licht,
do straten door, waar geen lantaren nog
brandt
Ik ben, in een dier zomerverblijven aan
een mooi blauw meer een middag te gast
geweest en als ik mij dien middag in mijn
herinnering terug roep, dan denk ik aan het
oude Hellas en zie ik in mijn verbeelding
een visioen, van blauw en blank. Langs do
paden over de terrassen die afdaalden naar
het meer lagen veelkleurige bloembedden en
overal lokten witte, gelakte tuinmeubeltjes
tot rusten cn vcgetecren uit. En op een
wandeling langs het meer kwamen wij aaa
het bootenhuis en daarnaast lag de „Badea-
tube". Dc Badestube? Ik trok een verwon
derd gezicht cn opeens herinnerde ik me uit
de boeken van Kivi, van Aho en Linnans-
koski, welk een rol de „badkamer" van dej
oudste tijden af in het huiselijk leven van
de Finnen heeft gespeeld.
Inderdaad was hier zulk een Finsche „Ba-
destube", wel gemoderniseerd, maar toch in,
wezen gelijk aan de primitieve badgelcgen-
heden, waarvan al in de alleroudste verhar»
len yan het Finsche volk sprake is. Het zijii