0.19457. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 11 Augustus. Derde Blad. Anno 1923 lEBLIJNSCHE BRIEVEN. NAAR IJSLAND. Het Land der Duizend Meren. De afgezegde aardbeving. Een mo-, Ijrno Condottiere. Arme prinses. Ij levensmiddelennood. Groote-stads- n plattelandsbevolking. Telegrammen i: spoor. Het verlangen naar goud. <1 Berlijn, begin Augustus, o;maaIs is de aardbeving aan ons voor baan. De weerprofeten hadden haar te- 29 Juli aangekondigd. Alle teekenen >nen onheilspellend dezen datum aan te ren. Voor de verschrikkelijke toestanden Duitschland en in het bijzonder in Ber- is het teekenend, dat het vooruitzicht van mogelijke kataslrophe de menschen ab ut geen schrik of vrees aanjoeg, zooals n eigenlijk zou verwachten. Men vroeg sar den voorgaanden dag „Zou er mor een burgeroorlog uitbreken" bijna op toon, waarop men anders vraagt„Zou morgen regenen of zou het goed weer i?" a gelukkiger landen, waar nog rust en liliteit in de algemeene verhoudingen ischt, zal men zooiels vermoedelijk niet men begrijpen. Maar wij, Duitschers, zijn (zamerhand zoo aan schrik en verwar- gewend, dat we niet meer in staat zijn 'r de duivelsche verrassingen, die de ko- ade dag bereidt, vrees te gevoelen. Men took in het ongeluk gehard worden. „Rust stabiliteit" zijn voor ons.Berlijners, lcgen- ische dingen uit vroegere tijden gewor- i Daarvan vertellen waarschijnlijk de Iers, spoedig zullen het de grootouders i, in den familiekring hun kinderen, maar ticderen schudden ongeloovig het hoofd, idat ze het voor een sprookje, voor een rdige grap houden, als men hun vertelt, Ier eenmaal in Duitschland een tijd ge- (is, dat men goud- en zilvergeld in den had. u, het aangekondigde onweer is ditmaal losgebarsten. Het gevaar hangt echter altijd dreigend boven onze hoofden. Over- ookt en borrelt het. Men verwondert zich i weer, als men 's morgens de oogen op at, dat in den atgeloopen nacht de hemel :t ingestort is. Zonder twijfel is het van st geringe beleekenis, dat de leider en aotmeesler van alle nationalistisch-mili- rislischo tegenstanders van de Duitsche lubliek, de kapitein-luitenant Ehrhardt, onbegrijpelijke wijze uit de gevangenis is tvlucht en zich weer op vrije voeten be idt. Op het oogenblik schijnt hij zich in t buitenland in veiligheid gebracht te bben. Maar het zou dwaas zijn te geloo- a, dat deze merkwaardige, roekelooze en srgieke man zich op den duur kalm zal nden. Ehrhardt is een verschijning, als chts een zoo rumoerige tijd ze voortbren- n kan. Het is werkelijk een moderne con- erie. Een overmoedig mensch, bij wien eigenschappen van de vroegere Duitsche 'eren in het avontuurlijke omgeslagen Als commandant van een vrijcorps in r-Silezië, drie jaar geleden, werd hij i zijn ondergeschikten, niet alleen door lagere officieren maar ook door de man- ppen afgodisch vereerd. Zij gehoorzaam- hem blindelings. En deze macht over ere menschen heeft hij tot nu toe be nden. Ehrhardt is blijkbaar de ziel en de 'jfveer van alle samenzweringen en ischplannen geweest, die in Duitschland laatste jaren verwarring gebracht hebben en moet niet vergeten, dat de beide moor- naars van minister Rathenau, toen ze or politieagenten omsingeld, in den toren n een burcht in Thuringen een roman- hen dood vonden, zich met een kreet ~ve Ehrhardt I" de kogels door het hoofd gen I Niet alleen mannen, maar ook vrouwen nden, en staan waarschijnlijk thans nog, der den invloed van deze sterke persoon heid. De ongelukkige prinses Margarete n HohenloheOehringen, die nu in de ge- genis zit, weet daarvan mee te praten, als van al zijn getrouwen verlangde Ehr- idt ook van haar blinde gehoorzaamheid, i had hem lief en werd des te meer door "n ijzeren wil gehypnotiseerd. Zij zag zich rde revolutie van haar levenswijze in een voorrechte klasse beroofd en klemde zich in vertwijfeling vast aan don frondeur, de vroegere toestanden in Duitschland er herstellen wilde. Arme prinses I Zij liet zich, waarschijnlijk Iangdurigen innerlijken strijd tot meineed leiden, misschien moet men zeggen zij zich magnetiseeren, dat zij Ehrhardt in geheel niet gekend had. Hoe zij er toe ara een dergelijke onwaarheid onder eede bevestigen, terwijl de waarheid natuurlijk akkelijk na te zoeken was In haar gren- nloos vertrouwen in den vermetelen „be ider" van Duitschland moet zij alle coll ie over haar eigen daden verloren hebben, boel de jonge prinses, die in vorste' iken as opgegroeid is, haar bedenkelijke üwa- C achler de getraliede vensters. Terwijl dus de politieke gevaren, die men "en eind Juli vreesde, voor het oogenblik zworen heeft, heeft een andere demon den P opgestoken de HoDger, waaraan tschland uit den oorlogstijd een gruwe- kc herinnering behouden heeft. De levens- ddelenschaarsehle heeft meer en meer een denkelijk karakter aangenomen. Wij heb- n wel geen blokkade meer als destijds, aar andere oorzaken werken tot het gebrek ede. De Duitsche regeering wilde de ineen- "rting van de mark tegenhouden, wilde de geerte naar buitenlandsche betalingsmid- 'en beperken en wees den aanvragers ge ronde verscheidene weken slechts een per- itage der verlangde vreemde deviezen toe. aarvoor werd echter de vetvoorziening van 'land sterk in gevaar gebracht. Want de ndel in vet en de margarine-industrie zijn het oogenblik geheel op den import van itenlandsche vetten aangewezen. Evenzoo handel in spek. Nu konden de groothan- laren niet meer zulke belangrijke transac- es met het buitenland afsluiten, als anders wioopend gebeurde, 't Gevolg is, dat do aenlandsch voortgebrachte boter door de vraag der bevolking schaarsch werd waanzinnig hoog in prijs steeg, genwoordig ziet men weer in de Ber-. lijnsche straten het treurige schouwspel van de z.g. „polonaisen" de lange rijen .wachtende koopers, voor de boterwinkels, een schouwspel dat ons uit den oorlogstijd nog in herinnering is gebleven. Politieman nen moeten orde houden in het gedrang. Soms gaan de menschen 's nachts al op hun post staan om 's morgens vroeg, bij de ope ning der winkels, ten minste een halfpond of maar een kwart machtig te wordenl Met de boter begon het en de aardap pelen volgden. Vroeger kon men, wanneer de binnenlandsche productie van dit volks voedingsmiddel niet toereikend was, groote hoeveelheden aardappelen uit Italië impor teeren. Dat is bij den tegenwoordigen stand der Duitsche valuta echter uitgesloten. Intusschen is de levensmiddelennood niet alleen uit deze natuurlijke oorzaken voort gekomen. Ook de groeiende tegenstelling tus- schen plattelands- en stadsbevolking speelt daarbij een rol. De „hetze" der rechtsradi- cale agitatoren heeft veroorzaakt, dat de in haar kern conservatieve plattelandsbevol king de groote steden meer en meer als brandpunten der zonde en broeinesten der revolutie beschouwt. Daarom houden vele boeren hun waren achter. In vele provincies hebben de plaatselijke autoriteiten zelfs be sloten den levensmiddelenuitvoer naar de groote steden te verbieden. Dat zijn onmo gelijke toestanden, en men kan zich voor stellen, wat een millioenenstad als Berlijn daaronder te lijden heeft. In beele stads kwartieren is er in de winkels haast niets te koop. Het moet ondraaglijk zijn om tegen woordig in Berlijn huisvrouw te zijn. Ook de welgestelde kringen kampen met de zelfde moeilijkheden. De winkeliers hebben nu zelfs besloten om de verkoopsuren te be perken en hun winkels slechts van 912 en van 47 maar open te stellen. Dat zal de moeilijkheden slechts doen toenemen. De regeering doet in vertwijfeling pogingen om in dezen toestand verbetering te brengen. Zooeven heeft zij haar geheele deviezen- verordening weer opgeheven, dus den han del in vreemde betalingsmiddelen weer vrij gegeven. Dit laveeren maakt een zonderlin gen indruk. En of niet juist, doordat elke be perking van den deviezenhandel nu weer vervalt, de Duitsche mark nog verder in den afgrond zal storten, of de prijzen dan niet nog onbereikbaarder zullen worden, de nood niet nog zal verergeren - wie zal het voor spellen? Men kan zich in het buitenland er geen voorstelling van maken, hoe in de ongeloof lijke crisis, die Duitschland doormaakt, steeds nieuwe moeilijkheden uit den grond verrijzen, hoe elke dag weer onaangename verrassingen brengt. Van de gemakken, waaraan men nu eenmaal in een gecivili- seerden Staat gewend is, verdwijnt de een na de andere. Als men vroeger een spoed bericht naar een andere stad wilde zenden, dan telegrafeerde men. Niet waar, dat is toch niets buitengewoons? Maar in Duitsch land is ook die dienst al zeer problematisch geworden. Door de kolossale vermeerdering en uitbreiding van het beursverkeer is de dienstzoodanig overbelast, dat van een ge regelde verzending der andere telegrammen geen sprake meer kan zijn. Daarbij komt de slechte toestand van ons kabelnet. De tele- graafbeambten kunnen daardoor het werk niet meer verduwen. Wat gebeurt er dan? Heel eenvoudig: de telegrammen worden voor het meerendeel per spoor vervoerd. Men kan begrijpen, hoe snel zij op die ma nier op hun plaats van bestemming aanko- menl De verwarring, die daardoor dikwijls in het leven geroepen wordt, is onbeschrijf lijk. Geen wonder, dat onder zulke omstan digheden de algemeene ontevredenheid groeit. Waarschijnlijk zal men binnenkort zijn heil zoeken in een hervorming der re geering. Maar niemand twijfelt er aan, of een nieuwe en grondige hervorming der toe standen is toch niet mogelijk, zoolang een groot deel van het rijk onder vreemde ge- weldheerschappij staat en zoolang het ge vaar bestaat, dat het Rijnland van Duitsch land wordt losgescheurd. Intusschen zal men nu toch met sterkere energie dan tot dusver maatregelen treffen om ook onder deze abnormale toestanden verbetering te brengen in onze financieele moeilijkheden want hierin schuilt de wortel van alle kwaad. De papieren mark wordt ook in het binnenland nauwelijks meer aangekeken. Na het millioen-biljet hebben we nu al 'n biljet van 5 millioen gekregen, en een van 10 millioen is „in den maak". Men kijkt deze stukjes papier eens aan en schudt het hoofd. „Honderd marken betaalt de Rijks bank, hoofdkantoor te Berlijn, aan dengene die deze banknoot inlevert" stond er eens op de oude „blauwe briefjes", die elk met eerbied behandelde. Want de Rijksbank be taalde werkelijk ieder, dit dit bankpapier ter verzilvering aanbood, naar wensch goud- of zilvergeld uit. 't Zelfde opschrift staat ook nu nog op de vele bonte papiertjes, die wij in Duitschland gewoon zijn als geld te be schouwen. Maar de rijksbank zou ieder voor krankzinnig houden, die deze belofte naar haar oude beteekenis voor ernst wilde op nemen. Langzamerhand is tot ons bewust zijn doorgedrongen, dat de duivelsche uit vinding van het papiergeld, die Goethe met recht in de „Faust" door Mephislopheles aan het keizerlijk hof in laat voeren, ons ln groot onheil heeft gebracht, zoodat we in den vloed van papier spoedig zullen ver drinken. Zoo gaat onze blik weer vol verlangen uit naar het goud, de groote waardemeter der menschelijke berekeningen sedert duizenden jaren, de invoering van 'n nieuwen goud standaard zal echter een der moeilijkste problemen zijn, waarin de oeconomen ooit de tanden gezet hebben. Hij zal niet zonder nieuwe zware schokken in het leven ge roepen kunnen worden, maar op de een of andere wijze zal hij toch tot stand moeten komen, als Duitschland ooit genezen wil. „Weg met 't papier", roept de volksmassa. En weer ervaren wij de waarheid van de woorden die Goethe, de groote ziener, weer in de „Faust" de blonde Gretchen liet zingen „Am Golde hangt, Kach Golde drïngt T V Doch alles ach' fir 'Armen!'* 33ri!b\i..l:Dr. MAX. OSBORN, .1 JT-SiJ r XVL i'V O' r (Nadruk verboden), J Birtingaholt, 10 Juli -923. Il'et was een cirkelvormig bassin, waar we de menschen om hadden zien slaan, gevuld met helder groen-blauw water, in het midden het felst van kleur. Daar is de' buis, waardoor vroeger ééns in de maand het water kwam, dat een vijftig meter hoog opgeworpen werd. Dan was het een onder- aardsch gerommel, dat mensch en dier de schrik om 't hart sloeg. Nu is hij dood, ten minste slapend. Eenigen tijd liet hij zich nog door zeep verleiden lot een sprongetje, maar voor twee jaar, toen de Koning van IJsland kwam, weigerde hij standvastig, hoe gul men hem ook voerde. Hel water is stil, op 'één plaats kookt het. Ook bij den rand kan men de hand er niet in houden. Langs den rand is witte zwavel afgezet als ijs dat zich begint te vormen. Er is zelfver loochening voor noodig, die zwavel los te breken, maar het lukte. Deze is wit en blauw gevlekt en heel bros, maar wordt in de lucht harder; in de hoop deze stukjes veilig thuis te brengen, bergen we ze voor zichtig op. Aan den westkant loopt Het Bassin voort durend over, daar zijn heele zuiltjes, van een meter hoog ongeveer, gevormd en een uitstekende rand daar boven, als van wit marmer. Gevsir, de razer, zoo noemde men eens dit machtig natuurverschijnsel, en zooals men weet, gaf deze den naam aan al do spuitende bronnen. Ongeveer een tweehonderd meter meer naar het zuiden is er een in werking. We gaan er heen, het is de kleine geysir. Dikke stralen, met veel steenen en zand er 'tusschen, werpt hij op, een zes meter hoog; eenige minuten duurt dit verschijnsel, dan vermindert het en houdt op onder onderaardsch gerommel. Na eenige minuten stille kondigt nieuw ge- rommel nieuwe uitbarsting aan, dezelfde steenen, die in het bassin bleven, gaan weer de hoogte in, de warme fontein met zijn vervaarlijke sluier van damp vertoont zich weer en het is gedaan. Zoo gaat het een halfuur achler elkaar, dan is het een halfuur stil en zoo door. Het heele terrein is vol van geysirs, maar de meesto zijn laag spuitend of stil. Waar men de voeten zet, kookt en borrelt het er naast. Do hel- sche machten schijnen hier werkzaam. Niemand weet of zoo'n heel stuk niet in eens door eigen kracht vernietigd kon wor den. Men loopt er niet rustig met veilig ge voel, zooals overal elders, maar is zich zijn afhankelijkheid wel bewust. Onguur is het daar, waar men overal geheimzinnige onderaardsche geluiden hoort, overal de kokende zwavel of het kokende water in onschuldig uitziende holletjes ziet. En tus schen de roode kiezel en tusschen het gele zand groeit de thijm, alsof er geen poelen van verschrikking naast haar waren. De smidur gaat werken: gevoerd met sunlighizeep,. werpt hij een prachtig helde re straal hoog do lucht in. Dan is het ge daan. Nu krijgt Tata zeep. Dat is een wiegvor- mig kratertje met hard kokend water. Tata gaat wat schuimen, komt hoogerop, maar zakt weer in. Het krijgt meer zeep, schuimt weer, de kodaks staan klaar, neen, het laat zich niet verleiden. Even boven Tata ligt Blesi, twee als bril- leglazen verbonden bassins met kokend helder water. Geheimzinnig groen is de bo dem. We gooien er een stukje blik in om de diepte te zien, langzamerhand daalt het, is het 6, is het 8 meter diep? Met geheim zinnig groenen schijn blijft het blik op den groenen bodem glanzen. Daar zijn nog meer bassins, nog een groot, de Koningsbron, nog vele kleine, maar zij zijn stil en schijnen dood. Het is eigenlijk oen verademing, na dit terrein van geheimenis weer door de veili ge graslanden te draven .Loa heeft de gey sirs nog nooit gezien, zij is zoo zenuwach tig, heeft op enkele plaatsen het water en den grond warm onder de hoeven gevoeld, en als wij weer een stroompje over moeten weigert zij. Het zal weer warm zijn, denkt ze in haar mooi paardenhoofdje. Skule dwingt haar kalm, de andere paarden gaan voor, en zij heeft ook de rust herkregen. Door lage heuvellanden langs den eenen berg voor den anderen na bereiken wij 's avonds Austurhlid. Dat is een mooi ge legen kwartier, naast een schilderachtige kloof en daar is een „gesta-hus", een apart huis voor vreemdelingen I Een houten huisje, 86 jaar oud, met een paar slaapkamertjes cn een zitkamer, een voudig maar helder. Zoo'n geriefelijk slaap kamertje, van ongeverfde oude balken, juist zcoals men zich dat in den vreem de als IJslandsch denktl Na het heerlijk avondeten vraagt de Iius- freija tol onze verrassing of wij thee wilden hebben. Theo hier in het steeds koffie-drin- kend IJsland, dat is een weeldel Er waren hier verleden jaar vier Hollanders geweest, die hadden het haar leeren zetten. Hier is nog een „badstofa" in den oudsten vorm; de bedden vormen een deel van de betim mering hun stijlen reiken tot de schuin- oploopends balkenzoldering. En een echt oude keuken: een ruimte van plaggen, met een paar luchtgaten in het dak en een gat waardoor de brandstof naar binnen gewor pen wordt. Op een uit losse steenen ge vormd fornuis koken een paar pannen; schilderachtig is dat rosse vuur in de don kere ruimte. De kloof en het Hek hadden Loa en Brek- ka verhinderd er vandoor te gaan en na warm eten om tien uur 's morgens gaan wij weer op weg. Maar 0 de moeilijkheid I Ons klein geld was op en we wilden 60 kroon wisselen. De vrouw zegt met een vroolijken lach, dat de man met wol naar Reykjavik is en al het geld bij zich heeft.- Skule kan 't ook niet maken. Dan zullen we in Skalholt wisselen 'en het geld laten brongen. Goed. Zoo gaan we weg, [Voortdurend door moerasiand moeten 'de moedige dieren ;ons 'dragen. Zij hebben Het zwaar, maar zoo gauw de weg eenigszins goed is, slaan zij vanzelf in den draf. Zij welen best, dat zij op de thuisrgis zijn. Skalholt is een groote plaats, bestaande uit twee „gaarden" en een kerkje. Oude histo rische plaats: men ziet nog een ingestorte onderaardsche gang, die de bewoners in de Sturlungatijd gebruikten om bij overval naar de kerk te vluchten. Ook is er een prachtig Kazinfel in de kerk en andere kostbaarheden. Die kwamen tusschen de kerkboeken uit het altaarkastje voor den dagl De grafsteenen bewaart men beter: onder luiken in den houten kerkvloer. Een prachtige was er, van 't geslacht Vidalin. Hier was het, dat Of to Godskalksson in den reformatielijd het Nieuwe Testament vertaalde. In den koestal, want het moest in 't geheim gebeuren. Jon Arosson, de bisschop, die zich fel tegen de reformatie verzette, werd hier met zijn zonen ter dood gebracht. Die overgang ging niet zoo kalm als die van Kfet jaar 1000, toen men van heiden christen werd. Op het laatste deel van den weg moest de Hvrtaa overgestoken worden. Het is hier diep, de veerman haalt ons met zijn bootje, de paarden worden afgetuigd en de rivier ingejaagd. Eeist loopen zij nog, dan ziet men niet meer dan de hoofdjes, vlak bi) elkaar. De reusachtige Skule draagt ons als veertjes in de boot, jongens houden de paarden aan den overkant vast, anders hol- den zij naar huis. Men zadelt weer op. Loa mag nu los loopen, zij weet den weg naar huis en vliegt vooruit, nu ziet men pas hoe mooi zij is. Brekka holt haar ach terna, steeds in telgang en over prachtig paardenpad langs de rivier met de wit en zwarte riviervogel óm ons heen gaat het in triomfale gang naar huis, naar Birtinga holt, het heerlijk verblijf. O Loa en Brekka! G, M. Reisbrieven uit Finland. IV, Hogholmen. Interessant is de stad Jlelsingfors maar haar omstreken zijn een sprookje. Tenmin ste zooals ik ze gezien liebin zomerzonne licht. Overal rond Helsingors heen liggen ei landjes: de meest wonderlijke archipel, die men zich denken kan. Eilandjes zeewaarts in, vooruitgeschoven verdedigingspunten, rotsvestingen, zooals het roemrijke Svea- borg, het Finsche Gibraltar, dat in de ge schiedenis van dit land zulk een belangrijke trol heeft gespeeld en na de vrijmaking in 1918 in Suomenlinna,,dc burcht van Fin land" is herdoopt. Eilandjes óok vlak langs de kust, soms als de bruine, platte rug van een walvisch, even boven water uitstekend, maar ook grillig oprijzende klippen, om zoomd met wilde planten en warrig struik gewas. Als in een net van grillige water wegen gevangen liggen de eilanden hier en daar verspreid, nu eens door breede zee golven gescheiden, dan weer vlak- bijeen en hier en daar rijzen er rotsen, zóo lang gerekt en aaneengerijd, dat het de kust wel lijkt of een in zee vèruitbuigende land tong. Een paar eilanden steken, met gewel dige blokken, hoog uit boven zee en men heeft daar dan, frisch en vroolijk in den zeewind, een riant restaurant op gebouwd, van waaruit men do zee kan overzien, het komen en gaan der schepen, die door het eilanden-lybarinth zich een vaart weten te zoeken; en men ziet er, alsof zij in een heerlijke uitleving van jong, dol plcizier, krijgertje spelen, de snelle motorbootjes heen en weer schieten, honderden motor bootjes als krakelende, winkelende watèr- dingen dwars door en ten, halve over het wateir, nerveus en bedrijvig tusschen het elegante uitzwieren van de zeiljachten, met hun groote witte zeilen als vogels laag- scherend over de golven. Met bootjes, die elk kwartier, elk half uur af en aau varen, zwermen de stadsmenschen des avonds uit naar de eilanden; do kinderen gaan er ba den en spartelen in het water, de ouderen gaan er roeien en tennissen of zij zitten in groepjes de jeugd in paartjes op de rotsblokken en wachten er den avond, onderwijl genietend van de wijde, ijle ruim te boven de eindeloozo zee. Maar ook landwaarts in is Helsingfors omgeven door eilandjes, die in de groote, ldaarheldere meren liggen-als drijvende waterplanten. Men lean in korten tijd aan den overzoom komen met de clcctrischo tram of men laat er zich heenbrengen met een taxi of wat voor Helsingfors nog veel eigenaardiger is met zoo'n licht, laag open rijtuigje, waar je met je tweeën, eigenlijk wel vrat nauw in zit, er aan weers kanten zoo'n beetje over heen puilt, maar dat over de puntige straatkeien zoo luchtig jes veert, getrokken door vurige paardjes, lcloin en slank onder het enorme, zwart houten haam, dat denken doet aan plaat jes van de Russische troika's. Do eilandjes in do meren en de beboschte oevers der meren zijn meest alle bewoond en tusschen het donkere boomengiroen en de fijne struc tuur van coniferen dóór, glunderen hei-wit luchtige zomerverblijven met rood-glimmen- do daken, de villa's en landhuisjes, vele ook met zacht-okeren, roodtintige muren, waar de talloozo Btedelingen, zoodra de zomer komt, met al hun lieve hebben en houden heen trekken en voor wie dan ver der het leven uit niets anders meer schijnt te bestaan dan uit jacht en sport, roeien en visschen, tuinieren en klimaatschieten en vooral volop genieten van zonneschijn en lang ontbeerden zomer. Sommigen moe ten dan wel, om hun zaken, dagelijks of een paar maal in de week naar stad terug. Zij zijn daar dan niet voor 's morgens 11 uur op hun bureau en vluchten, om drie uur alweer, naar hun landhuis terug. Het leven, 's zomers in de stad, is er dan ook zoo'n beetje op ingericht; de kantoren, de magazijnen, de banken, het parlement en de ministerieel© departementen alles houdt er rekening mee, dat het des zo- inesrszomer is en in een land, waar do winter lang .en herfst winterig_zij n, heeft het woordje zomer" ëen des te zomerschei? beteekenis. Ook alweer in verband met de vacanties eD de uitstedigheid van het per soneel zijn in Helsingfors en ik geloof ook elders de musea slechts geopend van. 12 tot 3 uur, een te korten tijd voor een vreemdeling om rustig te kunnen genieten, als men tenminste aan het kunstgenot nog niet bovendien zijn lunch wil opofferen.- Eenmaal weer buiten, trekken de stads menschen zich van zaken, nóch staatsbe- slommeringen meer iets aan; zij zijn ala kinderen teruggekeerd tot de natuur, zij- voelen zich aanstonds ,weer n met de landelijke omgeving; de vogelen der lucht en de dieren des velds zijn hun beste kame raden het oude heimwee van een volk,: dat eeuwen achtereen op de natuur aange wezen is geweest, dat geslacht op geslacht geleefd cn gestreden heeft en dan ook ver trouwd geraakt is met geweldige natuur krachten te land en te water. En uit dien' natuurstaat heeft het volk zich ontwikkeld zonder hulp van buiten, naar eigen, inzich ten en eigen intuïtie, een zelfontwikkeling en zelf-opvoeding, hard en streng, die diepe trekken heeft gekorven in het karakter van het eenzame Finsche volk. Datzelfde heim wee, diezelfde vertrouwdheid met de natuur vinden wij terug in de oude volkslyriek, del duizenden volksliederen, die tot diep in de 19e eeuw zijn blijven voortleven, onopge- echreven, in den mond van het volk, totdat Lönnrot ze verzamelde en uitgaf. Uit die liederen, waarvan sommige al heel oud inoe fen zijn, blijkt eerst ten volle, welk een! zware zorgen, eeuw aan eeuw, het Finsche volk in zijn natuur-staat te dragen had,- maar ook. hoe in dien maalstroom van! lijden, ontbering, verdrukking en rampspoed het volkskarakter werd gevormd, geheel io! overeenstemming met do stugge vormen der. rotsen, met den milden weemoed van dei vredige meren en het mysterieuze duister, van het woud. Het was de natuur alleen,» die dit volk leerde arbeiden, maar ook leer de zingen, en wat in een van hun oudste volksliederen uit die prachtige verzameling „Kanteletar" wordt gezegd, is in zijn een voud zoo treffend juist: de Finsche lier, dé Kantele het nationale instrument, drié- kantig van vorm met slechts weinige snaren' is niet, zooals de volksverbeelding het in het oude volksepos simpel voorstelde, ge maakt uit de ruggegraat van een visch etf uit een kaaksbeen", néén, het Finsche in strument van den volkszang is opgebouwd uit zorgen, lijden, tegenspoed en ellende^ Sorge fiigto sie zusammen, Schmerzen haben sie gebildet,. Elend schmitzte ihre Decke, Leiden liehen ihr den Boden, Missgcschick spann ihr die Saiten't- Drangsal drehte ihr die .Wirbel. Maar in de omgeving van Helsingfors Ï8 'de natuur en zijn de menschen niet meetf op zóó somber accoord afgestemdhier i? uit bosch en meer en rots een idylle gescha pen van landelijke schoonheid en van men schelijke vreugd. Men moet van wandelen houden, dan kan men hier zijn hart ophalenj. men lean gaan de goed gebaande wegen, maar men kan ook naar eigen wil en welbe hagen het bosch doorkruisen; men vindt overal wel een roeibootje en een vriendelij- ken visscher, die u overzet over het meer en wordt ge vermoeid, er 8taan overal langs den weg en in do bosschen banken, waar go rusten kunt en door een open plek in hef groen hebt ge plots, in klaarder verschiet,; een kijkje over zee en ziet of ziet ze glan zen, heel in de verte, de torens cn de hui zen van Helsingfors. Maar het sprookje wordt eerst volmaakt des avonds. Voor wien voor het eerst in dezo omgeving beleeft den witten zomernacht van het Noorden, blijkt do indruk van huive rende schoonheid onvergetelijk. Eerst het ondergaan der zondo kleuren in de luchtg de weerspiegeling in het water, de donkere duistering in het bosch. Maar nu is de zon onder en toch blijft het licht, een wondere schemer tot zelfs lang na middernacht. Maar er is geen kleur-tinteling meer, het is een lang versterven van bleeke, vale tinten; het lijkt wel of alle leven in de natuur overgaat in verstarring; een verwonderde stilte komt er in de booraen en aan den hemel liggen luisterend de roerlooze wolken. Zóo blijft het, stil en geheimzinnig, langen tijd ach tereen. En- zich losmakend uit den ban van zoo vreemde bekoring realiseert men zich de geheimzinnige van dit weifelend gebeu ren: er is geen schaduw meer, alle dingen staan zonder schaduw en toch, als van alle kanten, vol in het licht. Dat geeft aan de witto zomernachten zulk een wonder effect, iets onzegbaars-mysterieus, een beklemd ge voel, dat ons niet loslaat en dat den volgea- den avond weer even vreemd aandoet, tot dat men er, eerst na een paar dagen, aan gewend is. Maar toch staat men weer ver wonderd, als men 's nachts om twee uur uit het raam kijkend, de straat nog vindt in witten schemer, die géén maanlicht is en toch zóo licht, dat men gemakkelijk mot het bloote oog een courant kan lezen. En eca late taxi snort voorbij zonder licht, do straten door, waar geen lantaren nog brandt Ik ben, in een dier zomerverblijven aan een mooi blauw meer een middag te gast geweest en als ik mij dien middag in mijn herinnering terug roep, dan denk ik aan het oude Hellas en zie ik in mijn verbeelding een visioen, van blauw en blank. Langs do paden over de terrassen die afdaalden naar het meer lagen veelkleurige bloembedden en overal lokten witte, gelakte tuinmeubeltjes tot rusten cn vcgetecren uit. En op een wandeling langs het meer kwamen wij aaa het bootenhuis en daarnaast lag de „Badea- tube". Dc Badestube? Ik trok een verwon derd gezicht cn opeens herinnerde ik me uit de boeken van Kivi, van Aho en Linnans- koski, welk een rol de „badkamer" van dej oudste tijden af in het huiselijk leven van de Finnen heeft gespeeld. Inderdaad was hier zulk een Finsche „Ba- destube", wel gemoderniseerd, maar toch in, wezen gelijk aan de primitieve badgelcgen- heden, waarvan al in de alleroudste verhar» len yan het Finsche volk sprake is. Het zijii

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 9