R.H.W. Limonades De Vrouw zooder hart. Verandering Honid's Puddinéen O. 19442. LEiDSCH DAGBLAD, Woensdag 25 Juli. Tweede Blad. Anno 1923. erziening der Gemeentewet KUNST EN LETTEREN. FEUILLETON Ingediend is een wetsontwerp tot herzie ing van de Gemeentewet, aan de memorie toelichting waarvan het volgende is ^Ueend: Na raadpleging van Ged. Staten en onder scheidene gemeentebesturen kon de Minis ter Cyan Binneniandsche Zaken en Land bouw) zich onbezwaard achten, de voorstel len der Staatscommissie, welke was inge steld tot voorbereiding van de herziening i&er Gemeentewet, in hoofdzaak ongewijzigd jol de zijne te maken. Nu tot herziening der Gemeentewet zal worden overgegaan, betaamt het dankbaar Je erkennen, dat baar werking gedu rende het lange tijdvak harer gelding in het Algemeen bij uitstek z e g e n r ij k is ge weest. Hoe voortreffelijk de wet echter moge heb ben gewerkt, en in menig opzicht nog werkt de tijd is nochtans aan haar niet spoorloos voorbijgegaan. De gemeenten van onze da gen, vooral de groote en allergrootste, vcr- toonen een gansch ander beeld, stellen aan haar bestuurders veel hoogere eischen dan de gemeenten, die de wetgever van 1851 kende en voor oogen had, toen hij zijn rege ling trof. De buitengewoon sterke toeneming van het zielental in de grootste gemeenten, de uitzetting van het gebied harer huishouding, ver buiten de grenzeD, die de wetgever van 1851 voor oogen had; de sterk toegenomen eischen voor het openhaar verkeer, de open bare gezondheid en de geestelijke ontwikke ling; de monopoliseering in handen van de gemeente van talrijke, omvangrijke bedrij ven, met al de aan het beheer er van ver bonden beslommeringen; de in dc laatste halve eeuw volledig gewijzigde inzichten omtrent de rol, die de gemeente in het spel der maatschappelijke krachten te vervullen heeft; de, vergeleken bij een halve eeuw ge leden, reusachtig uitgezette staatstaak, met het daaraan als gevolg verbonden, ver bo ven vroeger uitgaand, gemeentelijk zelfbe stuur het zijn even zoovele factoren, die de grootere en grootste gemeenten hebben geplaatst voor een veel en veel omvangrij ker taak dan te voren en die haar karakter in tal van opzichten diep ingrijpende wij ziging hebben doen ondergaan. En het laat zich aanzien, dat de grens der bemoeiingen van de gemeentebesturen nog niet is bereikt en dat de omvang van hun arbeid verdere uitbreiding nog zal ondergaan. Op dezen zoo geducht veranderden toestand is de gemeen tewet niot berekend. De overlading van den Raad. Gewezen wordt op de moeilijkheden, die ondervonden worden van de regeling in de Gemeentewet van de bevoegdheden der drie organen van het gemeentebestuur en van haar verhouding tot elkander. Zij zijn oor zaak, in de eerste plaats, dat de Raad over belast is, althans belast met zeer veel ar beid voor het verrichten waarvan hii niet, ol niet meer, het meest geschikte orgaan is. lol nu toe moet de Raad in schier alle za- ken, de nietigste niet uitgesloten, worden gemoeid. Met de lengte der Raadsvergade ringen is haar aantal ongemeen toegenomen Een vergelijking van het aantal van zes vergaderingen, dat de Gemeentewet, be ducht dat de Raad niet vaak genoeg zou worden bijeengeroepen, noodig oordeelde als minimum voor een jaar voor te schrijven, met het aantal vergaderingen dat thans in de aanzienlijke gemeenten jaarlijks noodig is, toont meer dan iets anders de overlading van den raad aan. Vergeleken bij voorheen is ook het karakter van den Raad aanzien lijk veranderd. Het is allengs, bepaaldelijk door de invoering van het nieuwe kiesstel sel, een politiek lichaam gewor den, waarin het partijwezen zijn invloed krachtig doet gelden. De zeer toegenomen taak van den Raad en zijn veranderd kaarkter werken nadeelig op het college van B. en W. terug. Zijn le den worden zeer in beslag genomen door de vele en lange Raadsvergaderingen. Andere verdeeling van de bestuurstaak tusschen Raad en Burgemeester cn Wethou ders is daarom, naar de meening van den Minister, bij deze herziening meer dan iets anders noodig. De Raad behoort van de be stuursfuncties voor een zeer aanzienlijk deel te worden bevrijd en deze behooren over te ïan op Burgemeester en Wethou ders. De bestuursfuncties, niet de regelende wetgeving, moeten voor het grootste deel worden gecentraliseerd bij B. en W. De Raad zal daardoor in hoofdzaak worden het regelend en centraliseerend college, het lichaam, dat de verordeningen in het leven roept, welke het in het belang der gemeente noodig oordeelt; het orgaan, dat bij uitzon dering het bestuur in eigen hand houdende, als regel zich er toe bepaalt de beginselen aan te geven en te omlijnen, waarnaar hij het bestuur wil zien gevoerd; het lichaam voorts, dat controle oefent op het college van B. en W., dat in onbeperkte mate van zijn bestuur rekenschap schuldig zal zijn aan den Raad, die door het uitoefenen van toe zicht en ook langs anderen weg, met name door gebruikmaking van het recht van in terpellatie, de gelegenheid vinden zal er voor te waken, dat liet bestuur volledig in zijn geest wordt gevoerd en naar zijn in zicht zich richt. Het wetsontwerp nu geeft onderschei dene bestuursbevoegdheden aan B. en W., maar bepaalt dat deze slechts kunnen uit geoefend worden als de Raad daartoe besluit Toezicht van en verantwoordelijkheid aan den raad blijven onbeperkt, evenals zijn budgetrecht. De taak van B. en W. Gaan de bestuursfuncties, die in de artt. 13G e.v. der Gemeentewet aan den Raad zijn opgedragen in haar algemeenheid op B. en W. over, dan zal dit college voor een niet gering deel worden bevrijd van dën voorbe reidenden arbeid voor de in den Raad te behandelen zaken. Het zal ook minder van zijn lijd behoeven af te staan voor het ver dedigen in de vergaderingen van den Raad van zijn voorstellen. Daartegenover echter staat, dat zijn bestuursfuncties in andere opzichten door de verandering worden ver zwaard. In de groote gemeenten staan B. en W. voor een te zwaar geworden taak. Het reusachtig toegenomen zelfbestuur is voor een aanzienlijk deel in hun handen gelegd. Hun arbeid groeit nog steeds aan. Nu kan in de wet de gelegenheid worden geopend, om in de grootste gemeenten hel getal wethouders op te voeren boven het tegenwoordig maximum van zes. De Minis ter meent, dat de grootste gemeenten op dit punt vrij kunnen worden gelaten en hij draagt een wijziging in dezen zin voor, al wil hij daarmede volstrekt niet de w e n- j schel ij kheid van het nog vermeer- I deren van het getal wethouders uitspreken. De Minister is evenmin als de commissie j voorstander van het toekennen van zelf- standige bevoegdheden aan de leidende hoofdambtenaren. Wel meent hij, dat voor bepaalde gevallen de bevoegdheid aan den Raad, B. en W en den burgemeester zou kunnen worden toegekend, orp verrichtin gen, aan hen over de wel opgedragen, ge heel of voor een deel (en altijd onder eigen verantwoordelijkheid en behoudens be roep) op te dragen aan gemeenteambtena ren, zoodat deze bijv. de uitvoering van een deel van de verordeningen, speciaal van die van technischen aard, waarbij hun in zicht overheerschend is, voor hun rekening kunfien krijgen en op hen ook voor bepaal de onderwerpen kan worden afgewenteld de van eenig orgaan van het gemeentebe stuur gevorderde medewerking aan de uil voering van regelingen van hooger gezag. De Minister draagt wijzigingen in dezen geest voor. Voorts wil de Minister ook den bur gemeester het recht toekennen, de van hem gevorderde medewerking le delc- geeren op gemeenteambtenaren, behoudens beroep op hem Het voorzitterschap van den Raad. De regeling, voorgedragen door de Staatscommissie, krachlens welke de bur gemeester van gemeenten van ten minsts 40.000 zielen zich desverlangd kan onl slaan van de laak, om den Raad te presi- deeren, meent de Regeering niet te moeten overnemen. Voor 's burgemeesters positie acht zij het beslist noodzakelijk, dat hij levens in 'sRaads vergaderzaal het eere* gestoelte inneemt. Bovendien zou de door de Staatscommissie voorgestelde regeling strijden met de Grondwet. In die wijze van benoeming van den burgemeester wenscht de Minister, even min als de commissie, verandering ge bracht te zien. Hei delegatie-vraagstuk. In art. 136 van het ontwerp is de uilvoe- rings- of delegatiebevoegdheid toegekend. Daarnaast is, ter afsnijding van de twist vraag of dispensatie van een verordening door een andere macht dan die haar maak te, kan worden verleend, in dit artikel den Raad de macht toegekend, bepaalde voor- schrifte nin zijn verordeningen aan le wij zen, waarvan door B. en W. oLden burge- meester ontheffing kan worden verleend. Samenwerking van gemeentebesturen. Zal aan de groot geworden en nog altijd aangroeiende behoefte ,aan gemeenschap pelijke regeling, van gemeenschappelijke be langen naar eisch kunnen vorden voldaan zonder dat, zooals in de latere jaren uit nood is geschied, de bodem van het publiek recht word tverlaten en in meer of minder bedenkelijke privaatrechtelijke constructies genezing wordt gezocht, dan moeten aller eerst de artikelen 121 en 122 der Gemeen tewet leniger worden gemaakt en geschikt om de samenwerking op groote schaal in de hand le werken. De Minister heeft ligt bij K. B. van 1 Maart 1915 ingediende, doch thans ingetrokken ontwerp van wet „tot wijziging, en aanvulling van de wette lijke voorschriften, welke regeling van ge meenschappelijke belangen tusschen ge meenten beoogen" zich tot voorbeeld ge steld van de herziening, die hij op dit punt voordraagt. Hij meent daarom le kunnen volstaan met in het algemeen van de toe lichting van zijn voorstellen op dit punt naar ontwerp van wet en de daarbij be- hoorende memorie van toelichting te ver wijzen en bij den inhoud daarvan zich aan te sluiten. Hier moge slechts worden ont wikkeld in hoever de voorstellen van den Minister,- daargelaten de in sommige ge zichten anders luiden formuleering Ge meentewet principieel afwijken van die in het ingetrokken ontwerp vervat. Die afwij king is drieledig. Terwijl in dit laatste wets ontwerp gemeenschappelijke regeling door de oprichting eener naamlooze vennootschap werd uilgesloten voor zoover bij die regeling „de belangen der ingezetenen en rechtstreeks betrokken zijn", wordt deze vorm in hel onderhavig ontwerp vr ij gelaten. In het onder havig ontwerp is voorts de dwangoefening tot samenwerking toegestaan, die in hel vroeger ontwerp ontbreekt. Het politievraagstuk. De Staatscommissie komt, mede aan de hand van de adviezen der door haar ge raadpleegde deskundigen, lot de slotsom, dat bestendiging van de gemeentelijke po litie, nevens de Rijkspolitie, aanbeveling verdient. I Met deze conclusie kan de Minister zich vereenigen, zij het, dat hij bij de uitwer- j king zich eenige afwijkingen heeft veroor loofd. Ook gaal hij accoord met de meening, dat de burgemeester de laak der handha ving van de openbare orde in de gemeente geheel naar eigen inzicht en zelfstandig binnen de grenzen der wet moet kunnen uitoefenen, zonder aan wenken of bevelen, van welke autoriteit ook, gebonden le zijn 's burgemeesters gezag op een andere auto riteit door den met de uitvoering der wet belasten Minister aan te wijzen te doen overgaan als de stoornis der open bare orde in meer gemeenten der provin cie intreedt, of de handhaving er van ge vaar loopt. Intusschen meent de Minister, dat in de wet de mogelijkheid is te voor zien. dat bij een gebrek aan doortastend heid van de zijde van den burgemeester, de Rijkspolitie zelfstandig optreedt. Een aan valling van het door de commissie voorge- j dragen art 176 brengt dit tot uitdrukking, j Bovendien zou de Minister aan een alge- meenen maatregel van bestuur voorbehou- den wenschen in te zien de wijze, waarop I de gemeentepolitie hulp verleent aan de Rijkspolitie. Met name de dienst der re- j cherche kan aldus aan vaste regels gebon- i den worden. Verder wordt, volgens bij al- gemeenen maatregel van bestuur te stellen regels, de mogelijkheid geopend, dat in de kleinste gemeenten, de Rijkspolitie de taak der gemeentepolitie overneemt, wanneer dat tot besparing van kosten en tot beter toezicht vermag te leiden. Eindelijk aanvaardt de Minister de ge deelte, dat het innig velband tusschen het gemeentelijk- cn het Rijkspolitiegezag in de gemeente en het groot belang, dat het Rijk, bij de bruikbaarheid van den ge meentelijken politiedienst heeft, het bij uit stek wenschelijk maken, dat de Kroon in vloed uitoefene op de bezoldiging, de sa menstelling van de eischen van benoem baarheid, het aantal en de rangen van het politiepersoneel. Het 3de lid van arti^' -184 van het ontwerp geeft aan deze ge deelte uitdrukking. Onder de algemeene beschouwingen over het politievraagstuk heeft de Commissie re kenschap gegeven van de redenen, die haar hebben geleid niet te tornen aan de j tweede alinea van artikel 188 der Goraeen- lewet Qiet politietoezicht van den burge- I meester op openbare vermakelijkheden, enz.) In onzen tijd van-snel en gemakkelijk- verkeer en veelvuldige openbare critiek is de schaduwzijde, aan de beslaande rege ling verbonden, bij uitstek gering. De bepaling volkomen te schrappen, zou bedenkelijk zijn, daar zij een heilzame pre ventieve werking heeft, die niet behoort te worden prijsgegeven, 's Burgemeesters be slissing aan beroep te ondervangen zou wei nig practisch zijn en bovendien de omzich tigheid en de objectiviteit, waarmede iedere burgemeester deze bepaling behoort le han- teeren, kunnen verzwakken. In het beleid van den burgemeester, aan wien zoovele groote belangen zijn toevertrouwd, meent de Gemeentewet-commissie ook op dit punt vol doende vertrouwen te mogen stellen. Waar hel een enkele maal faalt, is de ramp te over komen en ligt bovendien in de critiek, die geoefend zal worden, een remedie tegen nieuwe afdwalingen, zoowel in de betrokken gemeenten als elders. De Minister kon zich met den hier weergegeven gedachtengang volkomen vereenigen en stelt dan ook voor art. 188 in dit opzicht ongewijzigd te laten. Het toezicht van Gedeputeerde Staten. Van de tweede afdeeling der Gemeentewet omschrijft de burgerrechtelijke handelingen der gemeentebesturen, die aan de goedkeu ring van Gedeputeerde Staten zijn onderwor pen. De Minister heeft gemeend, op dit punt enkele wijzigingen te moeten voordragen. Zoo heeft liij besloten, dat de in art. 194 der geldende wet onder de letters d, e en f ge noemde besluiten aanvaarding van aan de gemeente gemaakte legaten, of gedane schen kingen, het onderhands verhuren, verpachten of in gebruik geven en het onderhands aan besteden van werken of leveranties de goedkeuring kunnen ontberen in gemeenten van ten minste 40.000 zielen. Voorts is ten aanzien van de onder a en b van artikel 194 der wet bedoelde besluiten, het aangaan van geldleeningen en het waarborgen der renten en aflossingen van geldleeningen door anderen aan te gaan waarbij in elk bijzonder geval behoort te worden onderzocht, of de aflossingsbepalin gen rekening houden met den duur der ob jecten, waarvoor wordt geleend en of het tegenwoordig geslacht niet ten nadeele van volgende generaties wordt bevoordeeld, voor alle gemeenten het vereischte van goedkeu ring behouden. (Art. 137 van het ontwerp.) Het Jjnancieel beheer. De voorschriften der Gemeentewet, die het financieel beheer der Gemeentewet raken, bevredigen niet meer, omdat zij niet bere kend zijn op de eischen, die aan dat beheer in den tegenwoordigen vorm moeten worden gesteld. De thans door den Minister voorgestelde wijzigingen in de algemeene regelen der Ge meentewet voor het financieel beheer heb ben ten doel de gemeentebesturen te ver plichten tot een zoodanige inrichting daar van, dat een duidelijk overzicht wordt ver kregen zoowel van het beheer in zijn geheel als van dat der verschillende zelfstandige bedrijven en diensten de noodzakelijke, door de werking van art. 114bis teloor gegane eenheid in regelingen en vormen te waarbor gen, en een streng en geregeld toezicht op het financieel beheer te verzekeren. De be- grooling en de rekening moeten zijn een be grooting en rekening van baten en lasten en van kapitaal-ontvangsten en -uitgaven en als regel moet de balans het sluitstuk der re kening zijn. Aan een algemeenen maatregel van bestuur wordt het opstellen der model len van begrooting, rekening en balans op-. gedragen. In verband met de schrapping der bepa lingen voor den ontvanger is in nieuwe be palingen het financieel beheer volledig aan B. en W. opgedragen. Openbaar en privaat domein. In de herziene Gemeentewet is rekening gehouden met de gewijzigde opvatting betref-, fende de scheiding tusschen zaken, die aan de gemeente en aan het burgerlijk recht toe-, behooren en zaken tot den openbaren dienst bestemd. Art. 230 is volgens de rechterlijke, macht uitsluitend van toepassing op zaken, die naar het burgerlijk recht eigendom dei; gemeente zijn. Volle vrijheid kan worden ver-* leend om der ten openbaren dienst bestem-* de zaken, die aan de gemeente locbehoorcn, het voorwerp te doen zijn om rechtshandeling gen, onder voorwaarde dat de rechtshandei ling in geen enkel opzicht inbreuk maakt op. de beslemming tot den openbaren dienst, haar geheel onaangetast laat. Voorts zal art. 231 der wet in dien zin moeten worden ver-* duidelijkt, dat het onderhoud van alle zaken, die tot den 'openbaren dienst de gemeente zijn bestemd, onverschillig of hij al dan niet bij haar in eigendom zijn, op de gemeente rust, voorzoover aan wettelijke verplichting lot onderhoud van anderen niet bestaat. Ein-» del ijk komt het den Minister voor, dat art. 229 der Gemeentewet kan vervallen. i RECLAME. Overal verkrijgbaar. 9230 LET OP HANDELSMERK R.H.W. Prijsvraag Jubilé-lied Ned. Volkszangbond* Uit de vóór 10 Juli ingezonden 718 com posities heeft de jury, bestaande uit de heeren H. Cuypers, H. Rutters en B. Zweers gekozen de inzending onder No. 271. Bij de opening der verzegelde enveloppe bleek de inzending te zijn van Dina Appel doorn uit Den Haag, zoodat deze in het bezit komt van den UobeJ- en Lcchleiter- vleugel, geschonken door den heer I. v. Praag te Amsterdam. Binnen enkele dagen zal het bekroonde lied worden uitgegeven door de uitgevers maatschappij' Mundus te Amsterdam. RECLAME. van spijs doet eten, zegt C-J het spreekwoord. Eiken dag een anderen Honig's Pudding, gefabriceerd met Honig's Maizena, geeft een aangenameafwisse- ling bij de maaltijden. O e 9444 Oorspronkelijke Holl. detective-ioman. Door R J. BRANDENBURG. (Schrijven van „I. dooden'd Zwijgen"). (Nadruk verboden). Daar stoven wij rond oen hoek dennen- bosoh, zwaaiden een inrijpoort in en over een breeden klinkerweg ging het recht op het groote huis af. Het was een ouderwet- Sche buitenp"! -its, bijna geheel met klimop begroeider vóór lag een breed terras, .waarop tuindeuren uitkwamen en tevens do hoofdingang, en waarvan de treden af liepen naar een reusachtig grasveld, dab door een ijzeren hek was afgescheiden van den straatweg, waarvan wij juist afgebo gen waren. De auto stopte, de voordeur ging open ën naar buiten schreed een statige oude dame, met zilvergrijs haar en geheel in h'ett fcwart gekleed: tante Lena. Zij omhelsde blij moederlijk, drukte Arthur de hïmd, ^oeg of wij een goede reis hadden gehad ^n gaf den achter haar aan schreidenden bediende order, om onze koffers naar de J&roene kamer te brengen. Jullie wilt zeker bet liefst je eerst even PPirisschenIk zal je even voorgaan naar tin l£aIine^• Heeft Charles heusch nie£ te Gen k&ere(*GaT' vroeg zij met een bozorg- faontf °P ^ia,ar zoo,3> die zich juist gereed e om de auto naar de garage te bren gen, die op eenigen afstand van het groo te huis lag, naast de woning van den tuin man Wij haastten ons haar gerust te stellen „Hij kan zoo over den weg vliegen, ik houd altijd mijn hart vast." Tante ging ons voor'door de ruime ves tibule, waar mijn blik werd getroffen door twee reusachtige hertsgeweien, die als kap stok dienst deden, naar de breede marme ren trap. De groene kamer was een hoekkamer, de gang liep er op doodhet was een ruim vertrek met een balkon, van waar af men een prachtig uitzicht had op den tuin terzijde van het huis, die overging in het boscheen raam zag uit op het bekende groote grasperk. „Wat een gezellige kamer!" riep ik uit. „Ik hoop, dat jullie het hier uitstekend naar je zin zult hebben", zei tante. „O, natuurlijk I" antwoordde ik. Die wensch en dat antwoord zouden mij later te binnen schieten, toen onze rustige va- cantio zoo wreed werd verstoord. „Als jullie nu straks beneden komen, kan je kennis maken met de andere gas ten, vrienden van Charles. Oom kan ieder oagenblik thuiskomen; hij is naar Den Haag, naar do begrafenisEen treurige gebeurtenis Wij betuigden onze innige deelneming. „Hij was mijn oudste broer." „U is toch niet voot ons hier gebleven V* flapte ik er uit. „Och, kindje, ik kan mijn verlies en dat van Harry's vrouw en kinderen hier be ter doorvoelen dan in Den Haag op het kerkhof, en oom is er immers Tante ging heen en wij waschten ons heerlijk en kleedden ons om. Arthur in zijn jacquet, dat hem zoo uitstekend staat, en ik trok een zwarte robe aan, met als eeni ge versiering mijn paarlen collier. Dat is meer dan voldoende, zegt Arthur altijd. Hij bedoelt er een complimentje mee voor mijmaar het gezegde zooi ook kunnen slaan op de kostbaarheid van het hals snoer, dat de waarde van een heele collec tie juweelen vertegenwoordigt. Toen gingen wij naar beneden, gearmd de trap af. Dat vind ik zoo leuk, het doet mij altijd denken aan het oogenblik, toen ilk de trappen van het stadhuis in Londen afdaalde, na onze huwelijksvoltrekking. Ik was toen zoo gelukkig! En iets van dat zelfde geluk doorstraalde mij nu en ik keek mijn man aan met lachende oogen. Hij kuste mij en drukte mijn arm vaster tegen zich aan. Een bediende wees ons den weg door tm tuinkamer naar de achterzijde van heb huis, waar onder een grooten bruinen beuk het gezelschap bijeen was. Wij werden voorgesteld aan Oharles' vrienden. Het waren baron Lucius, eerste-luite- nant der huzaren; Jules de Weerden, stu dent evenals Charles, en mr. Van den Drent. Baron Lucius was een slanke jongeman, wien de blauwe be tres te uniform als ge goten zat; het Teek wel of hij een corset droeg. Hij had de gewoonte, telkens als hij opstond zijn tuniek naar beneden te trek ken, hij was In rijbroek en zwartgelakte rïjkappen omsloten zijn beenen. Hij was een man van oöSstreeks dertig; opvallend waren rijn gtfve witte tanden, die "wat wreed schitterden tusschen de roode lip pen, waarvan de bovenste met een zwart» snorretje -was overdekt. Zijn gelaatskleur verried een voortdurende leven in de bui tenlucht; hij had de arrogantie, die dfc meeste cavalerie-officieren kenmerkt, die zich beschouwen als onweerstaanbaar voor vrouwen evenals voor paarden. Hij was mij direct geweldig onsympathiek. Was tante Jane er geweest, dan zou zij mij ongetwij feld gewaarschuwd hebben niet te veel waarde te hechten aan mijn eersten indruk. Jules de Weerden was van denzelfden leeftijd als Charles, maar hij was absoluut niet verwijfd. Zijn gezioht was clean-sha- vedhij had staal-grijze oogen en een ener gieke® mond met dunne lippen hij had werkelijk wel wat van een Engelschman Op een morgen, wij waren een paar da gen op „Den en Beuk", vonden Arthur en ik, toen wij de tuinkamer ingingen wij komen altijd samen benoden tante reeds achter het theeblad zitten; haar bezige vingers haakten aan een fijn wit doekje. Tante zit nooit stilik moest er maar eens een voorbeeld aan nemen; ik luier echter nog graag, al ben ik getrouwd; maar ik zal mijn leven beteren. „Wat is het hier gezellig", zei ik, tante een ochtendkus gevend. Arthur gaf tante een stevige band en in formeerde naar haar nachtrust. „O, ik slaap buiten altijd uitstekend," antwoordde zij, ijverig voortwerkend. „Wil jullie vast een kopje thee vooruit?" Wij sloegen dit aanbod niet af. Het was ge woonte op „Den en Beuk", dat niet met do maaltijden werd begonnen alvorens de gastheer aanwezig was, an deze verscheen altijd stipt op geregelde tijden; de ande* ren zorgden or dan ook steeds voor vóór dit uur present te zijn Maar een kop ja thee vooraf, dat mocht wel. „En, gaan jullie vanmorgen weer wan delen?" vroeg tante na oen poosje. „Wij wilden vandaag eens bij huis blij-» ven, wij zijn zoo heerlijk lui, en dan gaan wij wat lezen en wat met u babbelen, e zeide ik. Den vorigen dag hadden wij met oom een wandeling gemaakt door do uitgestrek te bosschcn van do bezitting; wij hadden koffie gedronken in de bosch wachter wo ning, midden in het bosch, en 's avonds na de thee hadden wij ook nog getennist, waarbij ook de luitenant en de advocaat van de partij waren geweest. Ik voelde mo een beetje moe on zooals een braaf echtgenoot betaamd, had Arthur gaarne toegestemd mij gezelschap te houden. De deur ging open en een bediende bracht de post. Tante sorteordo haar, legj de een heel stapeltje brieven <?n couranten naast ooms bord en een briefje op dis plaats van Charles cn een op die van rnr. Van den; Drent Achtereenvolgens kwamen de gasten bin nen en namen hun plaats in. Toen mr. Van" den Drent het voor hem bestemde briefje open maakte, zag ik, dat hij nog bleekcr werd dan gewoonlijk; hij was op het punS het epistel door te geven aan baron Lu cius, maar scheen zich te bedenken en stale het bij zich. Hij was nog zenuwachtiger dan' anders ën gaf enlcele malen op een tot hem gerichte vraag een antwoord, dat totaal naar niets leek. (Wordt vervolgd.)' j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 5