R.H.W. Limonades
De Vrouw zooder hart.
Verandering
Honid's
Puddinéen
O. 19442.
LEiDSCH DAGBLAD, Woensdag 25 Juli.
Tweede Blad. Anno 1923.
erziening der Gemeentewet
KUNST EN LETTEREN.
FEUILLETON
Ingediend is een wetsontwerp tot herzie
ing van de Gemeentewet, aan de memorie
toelichting waarvan het volgende is
^Ueend:
Na raadpleging van Ged. Staten en onder
scheidene gemeentebesturen kon de Minis
ter Cyan Binneniandsche Zaken en Land
bouw) zich onbezwaard achten, de voorstel
len der Staatscommissie, welke was inge
steld tot voorbereiding van de herziening
i&er Gemeentewet, in hoofdzaak ongewijzigd
jol de zijne te maken.
Nu tot herziening der Gemeentewet zal
worden overgegaan, betaamt het dankbaar
Je erkennen, dat baar werking gedu
rende het lange tijdvak harer gelding in het
Algemeen bij uitstek z e g e n r ij k is ge
weest.
Hoe voortreffelijk de wet echter moge heb
ben gewerkt, en in menig opzicht nog werkt
de tijd is nochtans aan haar niet spoorloos
voorbijgegaan. De gemeenten van onze da
gen, vooral de groote en allergrootste, vcr-
toonen een gansch ander beeld, stellen aan
haar bestuurders veel hoogere eischen dan
de gemeenten, die de wetgever van 1851
kende en voor oogen had, toen hij zijn rege
ling trof.
De buitengewoon sterke toeneming van
het zielental in de grootste gemeenten, de
uitzetting van het gebied harer huishouding,
ver buiten de grenzeD, die de wetgever van
1851 voor oogen had; de sterk toegenomen
eischen voor het openhaar verkeer, de open
bare gezondheid en de geestelijke ontwikke
ling; de monopoliseering in handen van de
gemeente van talrijke, omvangrijke bedrij
ven, met al de aan het beheer er van ver
bonden beslommeringen; de in dc laatste
halve eeuw volledig gewijzigde inzichten
omtrent de rol, die de gemeente in het spel
der maatschappelijke krachten te vervullen
heeft; de, vergeleken bij een halve eeuw ge
leden, reusachtig uitgezette staatstaak, met
het daaraan als gevolg verbonden, ver bo
ven vroeger uitgaand, gemeentelijk zelfbe
stuur het zijn even zoovele factoren, die
de grootere en grootste gemeenten hebben
geplaatst voor een veel en veel omvangrij
ker taak dan te voren en die haar karakter
in tal van opzichten diep ingrijpende wij
ziging hebben doen ondergaan. En het laat
zich aanzien, dat de grens der bemoeiingen
van de gemeentebesturen nog niet is bereikt
en dat de omvang van hun arbeid verdere
uitbreiding nog zal ondergaan. Op dezen zoo
geducht veranderden toestand is de gemeen
tewet niot berekend.
De overlading van den Raad.
Gewezen wordt op de moeilijkheden, die
ondervonden worden van de regeling in de
Gemeentewet van de bevoegdheden der drie
organen van het gemeentebestuur en van
haar verhouding tot elkander. Zij zijn oor
zaak, in de eerste plaats, dat de Raad over
belast is, althans belast met zeer veel ar
beid voor het verrichten waarvan hii niet,
ol niet meer, het meest geschikte orgaan is.
lol nu toe moet de Raad in schier alle za-
ken, de nietigste niet uitgesloten, worden
gemoeid. Met de lengte der Raadsvergade
ringen is haar aantal ongemeen toegenomen
Een vergelijking van het aantal van zes
vergaderingen, dat de Gemeentewet, be
ducht dat de Raad niet vaak genoeg zou
worden bijeengeroepen, noodig oordeelde als
minimum voor een jaar voor te schrijven,
met het aantal vergaderingen dat thans in
de aanzienlijke gemeenten jaarlijks noodig
is, toont meer dan iets anders de overlading
van den raad aan. Vergeleken bij voorheen
is ook het karakter van den Raad aanzien
lijk veranderd. Het is allengs, bepaaldelijk
door de invoering van het nieuwe kiesstel
sel, een politiek lichaam gewor
den, waarin het partijwezen zijn invloed
krachtig doet gelden.
De zeer toegenomen taak van den Raad
en zijn veranderd kaarkter werken nadeelig
op het college van B. en W. terug. Zijn le
den worden zeer in beslag genomen door de
vele en lange Raadsvergaderingen.
Andere verdeeling van de bestuurstaak
tusschen Raad en Burgemeester cn Wethou
ders is daarom, naar de meening van den
Minister, bij deze herziening meer dan iets
anders noodig. De Raad behoort van de be
stuursfuncties voor een zeer aanzienlijk
deel te worden bevrijd en deze behooren
over te ïan op Burgemeester en Wethou
ders. De bestuursfuncties, niet de regelende
wetgeving, moeten voor het grootste deel
worden gecentraliseerd bij B. en W. De
Raad zal daardoor in hoofdzaak worden het
regelend en centraliseerend college, het
lichaam, dat de verordeningen in het leven
roept, welke het in het belang der gemeente
noodig oordeelt; het orgaan, dat bij uitzon
dering het bestuur in eigen hand houdende,
als regel zich er toe bepaalt de beginselen
aan te geven en te omlijnen, waarnaar hij
het bestuur wil zien gevoerd; het lichaam
voorts, dat controle oefent op het college van
B. en W., dat in onbeperkte mate van zijn
bestuur rekenschap schuldig zal zijn aan
den Raad, die door het uitoefenen van toe
zicht en ook langs anderen weg, met name
door gebruikmaking van het recht van in
terpellatie, de gelegenheid vinden zal er
voor te waken, dat liet bestuur volledig in
zijn geest wordt gevoerd en naar zijn in
zicht zich richt.
Het wetsontwerp nu geeft onderschei
dene bestuursbevoegdheden aan B. en W.,
maar bepaalt dat deze slechts kunnen uit
geoefend worden als de Raad daartoe besluit
Toezicht van en verantwoordelijkheid aan
den raad blijven onbeperkt, evenals zijn
budgetrecht.
De taak van B. en W.
Gaan de bestuursfuncties, die in de artt.
13G e.v. der Gemeentewet aan den Raad zijn
opgedragen in haar algemeenheid op B. en
W. over, dan zal dit college voor een niet
gering deel worden bevrijd van dën voorbe
reidenden arbeid voor de in den Raad te
behandelen zaken. Het zal ook minder van
zijn lijd behoeven af te staan voor het ver
dedigen in de vergaderingen van den Raad
van zijn voorstellen. Daartegenover echter
staat, dat zijn bestuursfuncties in andere
opzichten door de verandering worden ver
zwaard. In de groote gemeenten staan B.
en W. voor een te zwaar geworden taak.
Het reusachtig toegenomen zelfbestuur is
voor een aanzienlijk deel in hun handen
gelegd. Hun arbeid groeit nog steeds aan.
Nu kan in de wet de gelegenheid worden
geopend, om in de grootste gemeenten hel
getal wethouders op te voeren boven het
tegenwoordig maximum van zes. De Minis
ter meent, dat de grootste gemeenten op dit
punt vrij kunnen worden gelaten en hij
draagt een wijziging in dezen zin voor, al
wil hij daarmede volstrekt niet de w e n-
j schel ij kheid van het nog vermeer-
I deren van het getal wethouders uitspreken.
De Minister is evenmin als de commissie
j voorstander van het toekennen van zelf-
standige bevoegdheden aan de leidende
hoofdambtenaren. Wel meent hij, dat voor
bepaalde gevallen de bevoegdheid aan den
Raad, B. en W en den burgemeester zou
kunnen worden toegekend, orp verrichtin
gen, aan hen over de wel opgedragen, ge
heel of voor een deel (en altijd onder eigen
verantwoordelijkheid en behoudens be
roep) op te dragen aan gemeenteambtena
ren, zoodat deze bijv. de uitvoering van een
deel van de verordeningen, speciaal van
die van technischen aard, waarbij hun in
zicht overheerschend is, voor hun rekening
kunfien krijgen en op hen ook voor bepaal
de onderwerpen kan worden afgewenteld
de van eenig orgaan van het gemeentebe
stuur gevorderde medewerking aan de uil
voering van regelingen van hooger gezag.
De Minister draagt wijzigingen in dezen
geest voor.
Voorts wil de Minister ook den bur
gemeester het recht toekennen, de
van hem gevorderde medewerking le delc-
geeren op gemeenteambtenaren, behoudens
beroep op hem
Het voorzitterschap van den Raad.
De regeling, voorgedragen door de
Staatscommissie, krachlens welke de bur
gemeester van gemeenten van ten minsts
40.000 zielen zich desverlangd kan onl
slaan van de laak, om den Raad te presi-
deeren, meent de Regeering niet te moeten
overnemen. Voor 's burgemeesters positie
acht zij het beslist noodzakelijk, dat hij
levens in 'sRaads vergaderzaal het eere*
gestoelte inneemt. Bovendien zou de door
de Staatscommissie voorgestelde regeling
strijden met de Grondwet.
In die wijze van benoeming van den
burgemeester wenscht de Minister, even
min als de commissie, verandering ge
bracht te zien.
Hei delegatie-vraagstuk.
In art. 136 van het ontwerp is de uilvoe-
rings- of delegatiebevoegdheid toegekend.
Daarnaast is, ter afsnijding van de twist
vraag of dispensatie van een verordening
door een andere macht dan die haar maak
te, kan worden verleend, in dit artikel den
Raad de macht toegekend, bepaalde voor-
schrifte nin zijn verordeningen aan le wij
zen, waarvan door B. en W. oLden burge-
meester ontheffing kan worden verleend.
Samenwerking van gemeentebesturen.
Zal aan de groot geworden en nog altijd
aangroeiende behoefte ,aan gemeenschap
pelijke regeling, van gemeenschappelijke be
langen naar eisch kunnen vorden voldaan
zonder dat, zooals in de latere jaren uit
nood is geschied, de bodem van het publiek
recht word tverlaten en in meer of minder
bedenkelijke privaatrechtelijke constructies
genezing wordt gezocht, dan moeten aller
eerst de artikelen 121 en 122 der Gemeen
tewet leniger worden gemaakt en geschikt
om de samenwerking op groote schaal in
de hand le werken. De Minister heeft ligt
bij K. B. van 1 Maart 1915 ingediende,
doch thans ingetrokken ontwerp van wet
„tot wijziging, en aanvulling van de wette
lijke voorschriften, welke regeling van ge
meenschappelijke belangen tusschen ge
meenten beoogen" zich tot voorbeeld ge
steld van de herziening, die hij op dit punt
voordraagt. Hij meent daarom le kunnen
volstaan met in het algemeen van de toe
lichting van zijn voorstellen op dit punt
naar ontwerp van wet en de daarbij be-
hoorende memorie van toelichting te ver
wijzen en bij den inhoud daarvan zich aan
te sluiten. Hier moge slechts worden ont
wikkeld in hoever de voorstellen van den
Minister,- daargelaten de in sommige ge
zichten anders luiden formuleering Ge
meentewet principieel afwijken van die in
het ingetrokken ontwerp vervat. Die afwij
king is drieledig. Terwijl in dit laatste wets
ontwerp gemeenschappelijke regeling door
de oprichting eener naamlooze
vennootschap werd uilgesloten
voor zoover bij die regeling „de belangen
der ingezetenen en rechtstreeks betrokken
zijn", wordt deze vorm in hel onderhavig
ontwerp vr ij gelaten. In het onder
havig ontwerp is voorts de dwangoefening
tot samenwerking toegestaan, die in hel
vroeger ontwerp ontbreekt.
Het politievraagstuk.
De Staatscommissie komt, mede aan de
hand van de adviezen der door haar ge
raadpleegde deskundigen, lot de slotsom,
dat bestendiging van de gemeentelijke po
litie, nevens de Rijkspolitie, aanbeveling
verdient. I
Met deze conclusie kan de Minister zich
vereenigen, zij het, dat hij bij de uitwer- j
king zich eenige afwijkingen heeft veroor
loofd.
Ook gaal hij accoord met de meening,
dat de burgemeester de laak der handha
ving van de openbare orde in de gemeente
geheel naar eigen inzicht en zelfstandig
binnen de grenzen der wet moet kunnen
uitoefenen, zonder aan wenken of bevelen,
van welke autoriteit ook, gebonden le zijn
's burgemeesters gezag op een andere auto
riteit door den met de uitvoering der
wet belasten Minister aan te wijzen te
doen overgaan als de stoornis der open
bare orde in meer gemeenten der provin
cie intreedt, of de handhaving er van ge
vaar loopt. Intusschen meent de Minister,
dat in de wet de mogelijkheid is te voor
zien. dat bij een gebrek aan doortastend
heid van de zijde van den burgemeester, de
Rijkspolitie zelfstandig optreedt. Een aan
valling van het door de commissie voorge-
j dragen art 176 brengt dit tot uitdrukking,
j Bovendien zou de Minister aan een alge-
meenen maatregel van bestuur voorbehou-
den wenschen in te zien de wijze, waarop
I de gemeentepolitie hulp verleent aan de
Rijkspolitie. Met name de dienst der re-
j cherche kan aldus aan vaste regels gebon-
i den worden. Verder wordt, volgens bij al-
gemeenen maatregel van bestuur te stellen
regels, de mogelijkheid geopend, dat in de
kleinste gemeenten, de Rijkspolitie de taak
der gemeentepolitie overneemt, wanneer
dat tot besparing van kosten en tot beter
toezicht vermag te leiden.
Eindelijk aanvaardt de Minister de ge
deelte, dat het innig velband tusschen het
gemeentelijk- cn het Rijkspolitiegezag in
de gemeente en het groot belang, dat het
Rijk, bij de bruikbaarheid van den ge
meentelijken politiedienst heeft, het bij uit
stek wenschelijk maken, dat de Kroon in
vloed uitoefene op de bezoldiging, de sa
menstelling van de eischen van benoem
baarheid, het aantal en de rangen van het
politiepersoneel. Het 3de lid van arti^'
-184 van het ontwerp geeft aan deze ge
deelte uitdrukking.
Onder de algemeene beschouwingen over
het politievraagstuk heeft de Commissie re
kenschap gegeven van de redenen, die haar
hebben geleid niet te tornen aan de
j tweede alinea van artikel 188 der Goraeen-
lewet Qiet politietoezicht van den burge-
I meester op openbare vermakelijkheden,
enz.) In onzen tijd van-snel en gemakkelijk-
verkeer en veelvuldige openbare critiek is
de schaduwzijde, aan de beslaande rege
ling verbonden, bij uitstek gering.
De bepaling volkomen te schrappen, zou
bedenkelijk zijn, daar zij een heilzame pre
ventieve werking heeft, die niet behoort te
worden prijsgegeven, 's Burgemeesters be
slissing aan beroep te ondervangen zou wei
nig practisch zijn en bovendien de omzich
tigheid en de objectiviteit, waarmede iedere
burgemeester deze bepaling behoort le han-
teeren, kunnen verzwakken. In het beleid
van den burgemeester, aan wien zoovele
groote belangen zijn toevertrouwd, meent de
Gemeentewet-commissie ook op dit punt vol
doende vertrouwen te mogen stellen. Waar
hel een enkele maal faalt, is de ramp te over
komen en ligt bovendien in de critiek, die
geoefend zal worden, een remedie tegen
nieuwe afdwalingen, zoowel in de betrokken
gemeenten als elders. De Minister kon zich
met den hier weergegeven gedachtengang
volkomen vereenigen en stelt dan ook voor
art. 188 in dit opzicht ongewijzigd te
laten.
Het toezicht van Gedeputeerde Staten.
Van de tweede afdeeling der Gemeentewet
omschrijft de burgerrechtelijke handelingen
der gemeentebesturen, die aan de goedkeu
ring van Gedeputeerde Staten zijn onderwor
pen. De Minister heeft gemeend, op dit punt
enkele wijzigingen te moeten voordragen.
Zoo heeft liij besloten, dat de in art. 194 der
geldende wet onder de letters d, e en f ge
noemde besluiten aanvaarding van aan de
gemeente gemaakte legaten, of gedane schen
kingen, het onderhands verhuren, verpachten
of in gebruik geven en het onderhands aan
besteden van werken of leveranties de
goedkeuring kunnen ontberen in gemeenten
van ten minste 40.000 zielen.
Voorts is ten aanzien van de onder a en b
van artikel 194 der wet bedoelde besluiten,
het aangaan van geldleeningen en het
waarborgen der renten en aflossingen van
geldleeningen door anderen aan te gaan
waarbij in elk bijzonder geval behoort te
worden onderzocht, of de aflossingsbepalin
gen rekening houden met den duur der ob
jecten, waarvoor wordt geleend en of het
tegenwoordig geslacht niet ten nadeele van
volgende generaties wordt bevoordeeld, voor
alle gemeenten het vereischte van goedkeu
ring behouden. (Art. 137 van het ontwerp.)
Het Jjnancieel beheer.
De voorschriften der Gemeentewet, die het
financieel beheer der Gemeentewet raken,
bevredigen niet meer, omdat zij niet bere
kend zijn op de eischen, die aan dat beheer
in den tegenwoordigen vorm moeten worden
gesteld.
De thans door den Minister voorgestelde
wijzigingen in de algemeene regelen der Ge
meentewet voor het financieel beheer heb
ben ten doel de gemeentebesturen te ver
plichten tot een zoodanige inrichting daar
van, dat een duidelijk overzicht wordt ver
kregen zoowel van het beheer in zijn geheel
als van dat der verschillende zelfstandige
bedrijven en diensten de noodzakelijke,
door de werking van art. 114bis teloor gegane
eenheid in regelingen en vormen te waarbor
gen, en een streng en geregeld toezicht op
het financieel beheer te verzekeren. De be-
grooling en de rekening moeten zijn een be
grooting en rekening van baten en lasten en
van kapitaal-ontvangsten en -uitgaven en
als regel moet de balans het sluitstuk der re
kening zijn. Aan een algemeenen maatregel
van bestuur wordt het opstellen der model
len van begrooting, rekening en balans op-.
gedragen.
In verband met de schrapping der bepa
lingen voor den ontvanger is in nieuwe be
palingen het financieel beheer volledig aan
B. en W. opgedragen.
Openbaar en privaat domein.
In de herziene Gemeentewet is rekening
gehouden met de gewijzigde opvatting betref-,
fende de scheiding tusschen zaken, die aan
de gemeente en aan het burgerlijk recht toe-,
behooren en zaken tot den openbaren dienst
bestemd. Art. 230 is volgens de rechterlijke,
macht uitsluitend van toepassing op zaken,
die naar het burgerlijk recht eigendom dei;
gemeente zijn. Volle vrijheid kan worden ver-*
leend om der ten openbaren dienst bestem-*
de zaken, die aan de gemeente locbehoorcn,
het voorwerp te doen zijn om rechtshandeling
gen, onder voorwaarde dat de rechtshandei
ling in geen enkel opzicht inbreuk maakt op.
de beslemming tot den openbaren dienst,
haar geheel onaangetast laat. Voorts zal art.
231 der wet in dien zin moeten worden ver-*
duidelijkt, dat het onderhoud van alle zaken,
die tot den 'openbaren dienst de gemeente
zijn bestemd, onverschillig of hij al dan niet
bij haar in eigendom zijn, op de gemeente
rust, voorzoover aan wettelijke verplichting
lot onderhoud van anderen niet bestaat. Ein-»
del ijk komt het den Minister voor, dat art.
229 der Gemeentewet kan vervallen.
i
RECLAME.
Overal verkrijgbaar. 9230
LET OP HANDELSMERK R.H.W.
Prijsvraag Jubilé-lied Ned. Volkszangbond*
Uit de vóór 10 Juli ingezonden 718 com
posities heeft de jury, bestaande uit de
heeren H. Cuypers, H. Rutters en B.
Zweers gekozen de inzending onder No.
271.
Bij de opening der verzegelde enveloppe
bleek de inzending te zijn van Dina Appel
doorn uit Den Haag, zoodat deze in het
bezit komt van den UobeJ- en Lcchleiter-
vleugel, geschonken door den heer I. v.
Praag te Amsterdam.
Binnen enkele dagen zal het bekroonde
lied worden uitgegeven door de uitgevers
maatschappij' Mundus te Amsterdam.
RECLAME.
van spijs doet eten, zegt C-J
het spreekwoord. Eiken
dag een anderen Honig's
Pudding, gefabriceerd met
Honig's Maizena, geeft
een aangenameafwisse-
ling bij de maaltijden.
O e
9444
Oorspronkelijke Holl. detective-ioman.
Door R J. BRANDENBURG.
(Schrijven van „I. dooden'd Zwijgen").
(Nadruk verboden).
Daar stoven wij rond oen hoek dennen-
bosoh, zwaaiden een inrijpoort in en over
een breeden klinkerweg ging het recht op
het groote huis af. Het was een ouderwet-
Sche buitenp"! -its, bijna geheel met klimop
begroeider vóór lag een breed terras,
.waarop tuindeuren uitkwamen en tevens
do hoofdingang, en waarvan de treden af
liepen naar een reusachtig grasveld, dab
door een ijzeren hek was afgescheiden van
den straatweg, waarvan wij juist afgebo
gen waren.
De auto stopte, de voordeur ging open
ën naar buiten schreed een statige oude
dame, met zilvergrijs haar en geheel in h'ett
fcwart gekleed: tante Lena. Zij omhelsde
blij moederlijk, drukte Arthur de hïmd,
^oeg of wij een goede reis hadden gehad
^n gaf den achter haar aan schreidenden
bediende order, om onze koffers naar de
J&roene kamer te brengen.
Jullie wilt zeker bet liefst je eerst even
PPirisschenIk zal je even voorgaan naar
tin l£aIine^• Heeft Charles heusch nie£ te
Gen k&ere(*GaT' vroeg zij met een bozorg-
faontf °P ^ia,ar zoo,3> die zich juist gereed
e om de auto naar de garage te bren
gen, die op eenigen afstand van het groo
te huis lag, naast de woning van den tuin
man
Wij haastten ons haar gerust te stellen
„Hij kan zoo over den weg vliegen, ik
houd altijd mijn hart vast."
Tante ging ons voor'door de ruime ves
tibule, waar mijn blik werd getroffen door
twee reusachtige hertsgeweien, die als kap
stok dienst deden, naar de breede marme
ren trap.
De groene kamer was een hoekkamer,
de gang liep er op doodhet was een
ruim vertrek met een balkon, van waar af
men een prachtig uitzicht had op den tuin
terzijde van het huis, die overging in het
boscheen raam zag uit op het bekende
groote grasperk.
„Wat een gezellige kamer!" riep ik uit.
„Ik hoop, dat jullie het hier uitstekend
naar je zin zult hebben", zei tante.
„O, natuurlijk I" antwoordde ik. Die
wensch en dat antwoord zouden mij later
te binnen schieten, toen onze rustige va-
cantio zoo wreed werd verstoord.
„Als jullie nu straks beneden komen,
kan je kennis maken met de andere gas
ten, vrienden van Charles. Oom kan ieder
oagenblik thuiskomen; hij is naar Den
Haag, naar do begrafenisEen treurige
gebeurtenis
Wij betuigden onze innige deelneming.
„Hij was mijn oudste broer."
„U is toch niet voot ons hier gebleven V*
flapte ik er uit.
„Och, kindje, ik kan mijn verlies en dat
van Harry's vrouw en kinderen hier be
ter doorvoelen dan in Den Haag op het
kerkhof, en oom is er immers
Tante ging heen en wij waschten ons
heerlijk en kleedden ons om. Arthur in zijn
jacquet, dat hem zoo uitstekend staat, en
ik trok een zwarte robe aan, met als eeni
ge versiering mijn paarlen collier. Dat is
meer dan voldoende, zegt Arthur altijd.
Hij bedoelt er een complimentje mee voor
mijmaar het gezegde zooi ook kunnen
slaan op de kostbaarheid van het hals
snoer, dat de waarde van een heele collec
tie juweelen vertegenwoordigt.
Toen gingen wij naar beneden, gearmd
de trap af. Dat vind ik zoo leuk, het doet
mij altijd denken aan het oogenblik, toen
ilk de trappen van het stadhuis in Londen
afdaalde, na onze huwelijksvoltrekking. Ik
was toen zoo gelukkig! En iets van dat
zelfde geluk doorstraalde mij nu en ik keek
mijn man aan met lachende oogen. Hij
kuste mij en drukte mijn arm vaster tegen
zich aan.
Een bediende wees ons den weg door tm
tuinkamer naar de achterzijde van heb
huis, waar onder een grooten bruinen beuk
het gezelschap bijeen was. Wij werden
voorgesteld aan Oharles' vrienden.
Het waren baron Lucius, eerste-luite-
nant der huzaren; Jules de Weerden, stu
dent evenals Charles, en mr. Van den
Drent.
Baron Lucius was een slanke jongeman,
wien de blauwe be tres te uniform als ge
goten zat; het Teek wel of hij een corset
droeg. Hij had de gewoonte, telkens als hij
opstond zijn tuniek naar beneden te trek
ken, hij was In rijbroek en zwartgelakte
rïjkappen omsloten zijn beenen. Hij was
een man van oöSstreeks dertig; opvallend
waren rijn gtfve witte tanden, die "wat
wreed schitterden tusschen de roode lip
pen, waarvan de bovenste met een zwart»
snorretje -was overdekt. Zijn gelaatskleur
verried een voortdurende leven in de bui
tenlucht; hij had de arrogantie, die dfc
meeste cavalerie-officieren kenmerkt, die
zich beschouwen als onweerstaanbaar voor
vrouwen evenals voor paarden. Hij was mij
direct geweldig onsympathiek. Was tante
Jane er geweest, dan zou zij mij ongetwij
feld gewaarschuwd hebben niet te veel
waarde te hechten aan mijn eersten indruk.
Jules de Weerden was van denzelfden
leeftijd als Charles, maar hij was absoluut
niet verwijfd. Zijn gezioht was clean-sha-
vedhij had staal-grijze oogen en een ener
gieke® mond met dunne lippen hij had
werkelijk wel wat van een Engelschman
Op een morgen, wij waren een paar da
gen op „Den en Beuk", vonden Arthur en
ik, toen wij de tuinkamer ingingen wij
komen altijd samen benoden tante reeds
achter het theeblad zitten; haar bezige
vingers haakten aan een fijn wit doekje.
Tante zit nooit stilik moest er maar eens
een voorbeeld aan nemen; ik luier echter
nog graag, al ben ik getrouwd; maar ik
zal mijn leven beteren.
„Wat is het hier gezellig", zei ik, tante
een ochtendkus gevend.
Arthur gaf tante een stevige band en in
formeerde naar haar nachtrust.
„O, ik slaap buiten altijd uitstekend,"
antwoordde zij, ijverig voortwerkend. „Wil
jullie vast een kopje thee vooruit?" Wij
sloegen dit aanbod niet af. Het was ge
woonte op „Den en Beuk", dat niet met
do maaltijden werd begonnen alvorens de
gastheer aanwezig was, an deze verscheen
altijd stipt op geregelde tijden; de ande*
ren zorgden or dan ook steeds voor vóór
dit uur present te zijn Maar een kop ja
thee vooraf, dat mocht wel.
„En, gaan jullie vanmorgen weer wan
delen?" vroeg tante na oen poosje.
„Wij wilden vandaag eens bij huis blij-»
ven, wij zijn zoo heerlijk lui, en dan gaan
wij wat lezen en wat met u babbelen, e
zeide ik.
Den vorigen dag hadden wij met oom
een wandeling gemaakt door do uitgestrek
te bosschcn van do bezitting; wij hadden
koffie gedronken in de bosch wachter wo
ning, midden in het bosch, en 's avonds
na de thee hadden wij ook nog getennist,
waarbij ook de luitenant en de advocaat
van de partij waren geweest. Ik voelde
mo een beetje moe on zooals een braaf
echtgenoot betaamd, had Arthur gaarne
toegestemd mij gezelschap te houden.
De deur ging open en een bediende
bracht de post. Tante sorteordo haar, legj
de een heel stapeltje brieven <?n couranten
naast ooms bord en een briefje op dis plaats
van Charles cn een op die van rnr. Van den;
Drent
Achtereenvolgens kwamen de gasten bin
nen en namen hun plaats in. Toen mr. Van"
den Drent het voor hem bestemde briefje
open maakte, zag ik, dat hij nog bleekcr
werd dan gewoonlijk; hij was op het punS
het epistel door te geven aan baron Lu
cius, maar scheen zich te bedenken en stale
het bij zich. Hij was nog zenuwachtiger dan'
anders ën gaf enlcele malen op een tot hem
gerichte vraag een antwoord, dat totaal
naar niets leek.
(Wordt vervolgd.)' j