VOOR DE JEUGD No. 28. «.aterdag 14 Juli. Anno 1923 i^ISni iinii i ii;;i j in 1BDSCH DAGB1AD Een Trouwe Vriend. «««««««a yy— Naar het Engelsch van F. COOMBE. Vrij bewerkt door O. H. 0) Hoofdstuk IX. Weggeloopen! Vie was dien morgen vóór schooltijd naar ïm Boutens gegaan met de twee rijksdaal- ers in zijn hand. Vóór hij echter nog één oord spreken kon, had Pim hem den rug egekeerd. Dit was meer dan Vic verdragen on. Hij had gemeend dat Pim het geld zou innemen. Wel was het even in hem opge- omen, dat Pim hem misschien zeggen zou, at het daarmee nog niet goed te maken was dat hij in tegenwoordigheid van alle jon- ins zijn schuld zou moeten bekennen. Maar dit had Vic niet verwacht. Hij was geheel door uit het veld geslagen en toen houding van de andere jongens nog vij- delijker tegen hem was geworden dan den >ngen dag, kwam het plan in hem op, ig te loopen, hij wist zelf niet waarheen, hét vi-i)e-<htilf uur had hij zijn briefje aan ie geschreven en dit na schooltijd in de ïelkamer gelegd. Er was echter één vriend, op wien hij niet rekend had, terwijl hij het plan voor zijn ucht beraamde en die ééne vriend was ctor. In de eerste oogenblikken leek hij m een belemmering, maar toen het lieve ouwe dier kwispelstaartend naast hem Kortliep en zoo nu en dan bij wijze van fkoozing zijn hand likte, werd Victor hem h vriendelijker gezind en kon hij het niet er zijn hart verkrijgen hem terug te sturen. „Nou vooruit dan maar, ouwe jongen 1" hij tegen den hond, „dan zullen we samen fortuin maar zoeken." Nadat zij een open grasveld overgestoken aren, kwamen zij aan struikgewas, waar e grond door den regen doorweekt was, naar noch Victor noch Hector bekommerden ch hierom. Zij konden nu niet meer van- it het huis gezien worden. Daarom had de ngen het paadje dwars door het kreupel- out genomen. Het verdiende den haam paadje" echter al gauw niet meer, want het erd hoe langer hoe smaller en eindelijk loesten de beide wandelaars zich een weg nor het kreupelhout banen. Overal waren aamstruiken en de lange verwarde takken an deze en het akkermaalshout, welke Vic- r van elkaar moest duwen om er tusschen nor te kunnen komen, sloegen hem telkens het gezicht.- En als hij een modderig ge pelte vermijden wilde, kwam hij er naast dden in een hoop brandnetels terecht. Om te gaan, het leek wel, of alles tegen hem ïnenspande* Zij kwamen door een en ander slechts ngzaam vooruit en het was bovendien nog n zeer vermoeiende tocht. Daarenboven d "Victor niemand om mee te praten, daar i Hector's taal niet verstond, zooals zijn isje dit deed. Zijn moed zonk hem dan ook eldra in de schoenen en hij was een toon geld van ellende, toen hij eindelijk, bekrabd met gescheurde kleeren uit het kreupel- )ut te voorschijn kwam. Een boomstronk heen hem tot rusten uit te noodigen. Met n diepen zucht liet hij zich er op neer Men en stroopte zijn kousen af om zijn önden te bekijken. Wat een ellendig pad!" dacht hij. ,,'t Hoort H bij Berkenhoek en ik begrijp niet, waar^ om Tante Ada het niet beter onderhouden laat. Ik zal het Tante toch eens zeggen. O nee, dat kan niet, omdat ik niet weer terug ga. Niet teruggaan? Ga ik werkelijk niet terug? Nooit meer? Als ik eens door het open veld terugging, zou ik misschien in de speelkamer zijn, nog vóór Atie mijn brief je gelezen had. En al had Atie 't briefje gevonden, dan zou ik nog net kunnen doeri, alsof het maar een grap geweest was. Dan zou het zijn, alsof er niets gebeurd was. Maar morgen naar school! Nee, nee, ik kan niet weer naar school gaan. Ikheb 't van daag geprobeerd, maar nee, dat gaat niet. 11c moet verder. Wie weet, of ze mij al niet zijn gaan zoeken! Atie zal misschien' niet doen, wat ik haar gevraagd heb. Ik mag geen minuut langer blijven zitten. Kom Hector, vooruit, ouwe jongen 1" Het terrein was nu gemakkelijker begaan baar en Victor wist den weg. Het eerste ge deelte ten minste, maar heel ver was hij dezen kant nooit uit geweest. Hij liep echter maar steeds recht uit, zonder zich af te vra gen, waar hij zou uitkomen. Hector liep tevreden naast hem voort, ge nietend van de wandeling, maar zich toch verwonderd afvragend, waarom het liefste meisje van de heele wereld niet van de partij was. Nu kwamen zij aan een stuk hei, waar de jongens op dagen, dat er wind was, soms hun vliegers oplieten. Vandaag was het er echter eenzaam en verlaten, behalve dat een klein rookwolkje de aanwezigheid van een paar woonwagens verried. Het opwekkende weer deed Victor een een oogenblik zijn wonden en krabben ver geten. Hij irende zelfs over de bei, op de hielen gevolgd door Hectór, die vel voor een een holpartij scheen1 te voelen. Om niet door het kermisvolk opgemerkt te worden, bléven zij uit hun buurt en liepen in een groeten boog om hem heen. Na een tijdje kwamen zij bij een grens paal. Victor stond nü voor prikkeldraad, dat een andere bezetting afsloot, terwijl Hector, die pogingen deed om er onder door te komen, plotseling' hiermee ophield, de ooren spitste en begon te janken. Hij scheen iets te hooren. Victor, die juist met één been over het prikkeldraad heen was, luisterde aandachtig. Hij hoorde echter niets en wilde Hector tot bedaren brengen, toen deze op eens verwoed begon te blaffen on een sprong deed in de «richting, vanwaar hij pas gekomen was, echter in een rechte lijn. „Kom Hector! Brave hond, kom!" riep Victor. Zijn roepen en fluiten was ephter tevergeefs. Steeds verder rende Hector te rug, al verder en verder, totdat zijn baasje hem eerst heel klein en daarna heelemaal niet meer zag. He jongen mompelde teleurgesteld: „De raker! hij laat me alleen!" En hij voelde zich heel eenzaam Nu was er heelemaal niemand meer, die hem troo sten kon! Met moeite was Vic over het prikkel draad heen gekomen. Nu stond hij voor een sloot. Deze was niet zóó breed, dat hij er niet over heen kon, maar door het prikkeldraad kon hij geen aanloop nemen. Hij waagde den sprong dus zoo goed en zoo kwaad als het ging en kwam op zijn knieën aan den overkant. Een paar moddervlekken op zijn kleeren, lieten hem koud. want hij was ver buiten Tante Ada's bereik. Tot nu toe had hij alle moeilijkheden nog overwonnen en de gedachte hieraan ver vulde hem met trots. Triomfantelijk liep hij verder. Hallo! Wat stond er op dat bord? Hij vermoedde, dat het het bekende bordje voor landloopers was, maar bij nadere beschou wing bleek het toch iets anders te zijn. Hij las: Streng Verboden Toegang. Let op de Voetangels en Klemmen. Dit was een allesbehalve plezierige ver rassing, juist nu hij zich veilig begon te wanen. Ilij voelde niet veel lust de gevaren, welke op het bord vermeld stonden, te trot- seeren. Wat moest hij doen? Teruggaan?. Dat nooitl Verder gaan dan? Zou hij maar doen, alsof er geen voetangels en klemmen bestonden? Doch in het volgend oogenblik verwierp hij deze gedachte reeds. Het was immers veel te gevaarlijk! Maar het moest! En heel, heel voorzichtig ging hij verder. Onderzoekend tastte hij met eiken voet op den grond, vóór hij hem durfde neerzetten. Op die manier was hij al een paar meter gevorderd, doch elke voetstap kostte hem opnieuw eenige angstige oogenblikken. Éénmaal zag hij een eigenaardig gevórmd konijnenhol voor een val aan en maakte hij een heelen omweg om aan het denkbeeldige gevaar te ontkomen. En toen hij langs een bremstruik kwam, meende hij daar iets te zien schitteren, een klem zeker 1 Hij stond doodsangsten uit. Eens slaakte hij zelfs een doordringenden angstkreet, toen hij meende, dat een man met opgeheven stok op hem af-t kwam. Het was echter een door den blik sem getroffen en afgebroken boomstam ach ter eenige struiken. Victor was er de jongen niet naar om terug te schrikken voor denk beeldig gevaar, maar deze geheimzinnige en onzichtbare bedreigingen, welke misschien den dood ten gevolge konden hebben, stelden zijn moed werkelijk op de proef. Aan alle dingen komt echter een einde en het mocht Victor, niettegenstaande alle schrikbeelden toch gelukken, eindelijk aan een tweede prikkeldraadomheining te ko men en een pad te ontdekken, dat het stuk land van een goed onderhouden tuin scheid de. Hij had geen flauw vermoeden, wie hier woonde en hij wist heelemaal niet, waar hij zich bevond. Toen hij vlak bij het prikkeldraad geko men was, zag hij, dat deze afrastering veel hooger was dan de eerste en de openingen tusschen het prikkeldraad smaller. Het was bijna ondoenlijk zich er over heen te wer ken, er door heen ging heelemaal niet. Maar Victor moest er over heen. Hij kon immers niet over het gevaarlijke terrein terug! Met gescheurde kleeren, een bloédende kin en leelijke krabben over zijn handen en beenen had hij er zich eindelijk over heen gewerkt. Juist was hij op het punt weer op den grond te komen, toen hij plotseling vlak bij zich, achter een klein boschje, voetstappen hoorde. Er was niets aan te doen: in het volgend oogenblik stond hij, met gescheurde kleeren en verwond, met bloedende handen en een vuurrood gezicht zóó onherkenbaar, dat zijn eigen vader hem nauwelijks herkend zou hebben, tegenover een nog jongen man,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 13