v<
ÜDR D
ËÜËUGI
D
V 1
ü-IDSCH
DAGBIAD
i. 22.
lEaterdag 2 Juni.
Anno 1923
mm
'4
en Trouwe Vriend.
HeS Zwanennesf.
ar het Engelsch van F. OOOMBE.
Vrij bewerkt door. C. H.
.Vervolg van Hoofdstuk III.
dat Atie en Victor Tante Ada goe'den-
gezegd hadden en ieder naar zijn
kamer gegaan was, deed Vic daar
ei gymnastische oefeningen om den tijd
irt-en. 't Was alsof zijn horloge stil-
zóó langzaam liep het!
ar eindelijk begon <het afgesproken
iblik toch te naderen. En dat was maar
ook, want Vic viel zijna i.n slaap op
itoel. Naar bed gaan durfde hij niet,
ngst in te slapen.
loedzaam sloop hij naar beneden. Hij
niemand tegen en had den sleutel van -
;ippenhok in de hand. Diep had hij,
hij naar boven ging al van den keu-
hoorsteen genomen, toen de dienst-
es in den tuin waren.
dof gegrom, getrappel en gerinkel
en ketting, welke geluiden uit Hector's
kwamen, vertelden hem, dat er toch
vas, die hem hoorde. Vic bezat niet
fantasie om Hector's bedoeling te
ipen. Deze was
'ie is daar en wat voer je in je schild?
e 't me niet vertelt, blaf ik het heele
bij elkaar!"
oest Hek, ouwe jongen. Geen onraad!
in het. Koest!" fluisterde Victor, ter-
rij den hond liefkoosde, totdat deze,
rel niet heelemaal gerustgesteld, toch
werd.
I een paar stappen en Vic was achter
a tuin, waar hij de jongens vinden zou,
ij echter nog niet onderscheiden kon.
ifant!" riep hij.
rinoceros I" klonk het terug.
eb je den sleutel?" vroeg Lanë.
hoor! Hij zit in mijn zak", luiddè
atwoord.
dit oogenblik kwamen twee jongens
et kreupelhout te voorschijn. Even la
tonden ze vóór Vic.
listerend hielden de jongens nu een
brandende fiet-slantaarn omhoog, waar
iel wat motten afkwamen. Deze weiden
dood gemaakt, als zijnde schadelijke
en."
een tijdje zei Robbers:
heb honger en jullie
ook!" antwoordden de beide andëren.
souper in de open lucht liet zich uit-
ad smaken. De jongens zaten alle drio
mn rug tegen een boom en de lantaarn
in het midden.
was een heerlijk souper, dat bestond
■artjes, sinaasappelen, een fleschje gem
er en chocola. Er bleef niets van over.
ou moet ik naar huis, ik durf niet lan-
itblïjven", zei Lane. ,,:t-Is al half elf.
r weet, dat ik bij je op visite ben, maar
Ut geheimzinnig feest weet hij natuur-
iet. Ik zou graag blijven wachten, om
d, of je weer veilig binnen komt, Par-
naar dat kan nu eenmaal niet."
ik moet ook nóodig naar huis", liet
ers zijn stem hooren.
tor zei niet bepaald viiendelijk „goeiea
l", toen de beide anderen met de lan
en de netten langs denzelfden weg
teerden als zij gekomen waren.
Toen zij verdwenen waren, was het heele
maal donker in den tuin en voelde Victor
zich erg eenzaam en verlaten.
Met moeite vond hij den weg naar huis.-
Telkens liep hij tegen een boom aan of strui
kelde hij over wortels en hoewel hij tien
minuten geleden zulke kleinigheden niet
geteld zou hebben, vroeg hij zich nu onge
rust af, of hij den weg wel zou vinden. Hij
wilde het zichzelf nauwelijks bekennen,
maar hij was niets op zijn gemak in den
groot-en tuin, die gedeeltelijk eigenlijk een
stuk boseh was met velerlei donkere scha
duwen.
Eindelijk ha-d hij de serre bereikt. Eerst
eens probeer en, of ze de deur misschien ver
geten hadden te sluiten. NeeDie zat op
slot Maar dat was niet erg Hij kende het
kunstje met den sleutel van het kippenhok
immers!Ja, maarwaar was de.
sleutel Hij moest hem in zijn zak heb-
hen, daaraan twijfelde hij geen oogenblik
hij had hem- al bijtijds van den keuken-
schoorsteen genomenNee, verloren kon
hij hem niet hebben! Hij moest in zijn zak
zitten. Wat was dat? Hij haalde een pot
lood te voorschijn, een zakdoek, drie i>f_
vier knikkers, een paar touwtjes, een mes
en had hij 'm daar? Nee, dat was een
oude vulpenhouder.
Hij had -den sleutel nietVictor beet zich
op de lippen. Ook zijn andere zakken zocht
hij na. Nergens ontdekte hij echter den be-
wusten sleutel.
Langzamerhand begon het tot hem door
te dringen dat de sleutel onder het „souper"
uit zijn zak gegleden moest zijn en dus op
de plek, waar zij gezeten hadden, liggen
moest. Maar wat hielp het hem, of hij dit
al wist. In de duisternis zou hij hem nooit
terug kunnen vinden, 't Was een even ho
peloos geval als het zoeken naar een naald
in een hooiberg.
Wat moet hij doen Het was veel te
koud en hij was bovendien ook te bang om
den nacht buiten door te brengen. Bellen,
iedereen wakker maken en Tante Ada alle3
vertellen, ging ook niet! Daarin had hij hee
lemaal geen zin.
Eindelijk had hij iets ander bedacht. Hij
stond vlak voor het huis en keek naar de
ramen boven. Drie kamers der eerste ver
dieping kwamen aan dezen kant van het
huis uit: die van Tante Ada, een zitkamer
en de kamer van Atie. Vic kon met eenige
inspanning in de duisternis zien, dat de
beide eerste ramen dicht waren, dat van
zijn zusje's kamer stond -achter wijd open.
Door dat raam kon hij dus alleen naar
binnen komen. Er steentjes tegen gooien en
zijn zusje beduiden hem binnen te laten was
natuurlijk veel te gewaagd. Zij zou v. schrik
over de meubels struikelen en de deur zeker
niet zacht open doen. Nee, dat was uitge
sloten. Er was niets aan te doen; hij moest
haar raam inklimmen. Het was een zeld
zame gelegenheid om nu eens zijn behen
digheid in klauteren te toon en. Dat het
moeilijk gaan zou, maakte de toer in zijn
oogen slechts aantrekkelijker. Waarin Vic
ook te kort schoot, .,durf" had hij genoeg.
Maar met „durf" kan ie toch niet alles
bereiken.
Zijn eerste gedachte was: een ladder te
gaan halen, maar het viel hem in, dat de
ladder in de schuur opgeborgen werd en
dat de tuinman deze altijd met den sleutel
,van het kippenhok sloot.
De rechte, steile muur bood geen gelegen
heid om tegen, op te klimmen. Doch er
groeide een oude klimop met dikken stam
tegen. Op sommige plaatsen was deze met
sterk touw aan groote spijkers opgebonden..
Dat zou misschien gaan. Hij kon zich aan
de spijkers vasthouden en misschien op an
dere spijkers zijn voeten zetten.
Victor omklemde den stam en schudde
hem heen en weer, om te zien, of hij sterk
was. Hij was heel tevreden over zijn onder
zoek. Toch was het een heel eind tot de
eerste verdieping, 't Leek bijna onmogelijk,
dat de spijkers hem zouden houden.
„Nou, vooruit! Of ik hier al sta te wach
ten, helpt me niet; ik kan het in elk geval
probeeren", hield hij zichzelf eindelijk voor,
waarop hij één voet op den klimop zette
en er. zich gemakkelijk aan optrok. Lenig
en tenger gebouwd als h was, schudde en
braakte de klimop toch onder zijn gewicht
en Victor begreep maar al t.e goed, dat hij
hem niet lang zou kunnen dragen. Haastig
zochten zijn vingers naar den eersten den
besten spijker en er een voet opzettend,
werkte hij zich omhoog, met de ééne hand
een tak grijpend om zich aan vast te hou
den en met de ander naar een nieuwen spij
ker zoekend om er zijn. voet op te zetten.
Hij gaf er zich geen rekenschap van, in
welk een gevaarlijken toestand hij zich be
vend. Eén onbetrouwbare spijker, één mis
stap zou tot een leelijken val met gebroken
ledematen en misschien nog erger gevolgen
kunnen leiden. De klimpartij viel hem niet
mee en als hij nog gemakkelijk terug ge
kund had, zou hij dit zeker gedaan hebben,
maar zich in de duisternis naar beneden
laten zakken, was al even gevaarlijk als
hooger te klimmen. E»r zat dus niets an
ders op dan dat hij zijn uiterste krachten
inspande. Langzaam en voorzichtig klom hij
naar boven. Hij hield zijn adem in en slechts
nu en dan ontsnapte hem een zucht van
verlichting, als hij weer een stap verdea*
gekomen was.
(Wordt vervolgd). 3
Naar het Engelsch van li. Ai. R. NESBIT.
Bewerkt door, O. H. 1
Op een mooien morgen ging Betty, één
der koeien van de boerderij-, naar de beek
om te drinken.
Do beek met de eiken langs haar oewers,
da eiken, waarin de eekhoorntjes hun nes
ten bouwen, loopt in de rivier uit. Aan
weerszijden der rivier staan wilgen, daar
achter sttekken zich weilanden uit.
Betty brengt den geheelen dag in 'één
dezer weilanden door. Zij is een beste koe
en trapt nooit den melkemmer om of schopt
den boer, als hij bezig i3 haar te melken.
Zi; zegt niets anders dan ,,boe-oe-oe!" tegen
iedereen, die voorbijkomt.
Terwijl Betty haar dorst aan de rivier
leschte, kwam haar oude vriend Sneeuwwit,
de zwaan, vGorbij. Hij was uit zwemmen.
Zijn vrouwtje, Moeder Zwaan, zat op het
nest. In dat nest lagen vijf groote, groeo-
achtig-witte eieren. Zulke groote eieren, als
dit waren
En ze hadden zoo'n mooien vorm, dat
Moeder Zwaan er heel trotsch op was.
Zij en Sneeuwwit hadden een heerlijk zacht