FEUILLETON.
Ver over de Zee.
Elsje slaakte een kreet van ontzetting.
„Neen, neen. ik geef Laura niet af, nooit;
ze is mijn eigen lieve kindje 1 Moeder.
Moeder, help me toch 1"
Maar Moeder was ver weg en kon haar
El se kind niet hooren O, 't was vree
set ijk 1 Elsje gilde, Elsje stampvoette,
maar niets hielp, 't Poppenwagentje werd
haar uit de hand gerukt en zij moest 't aan
zien, hoe de ondeugende kinderen er in
woeste vaart mee wegholden, 't hobbelige
zandpad op. 't Wagentje schokte en stootte,
de pop vloog er uit, werd aan een arm op
geraapt, meegesleurd rondgezwaaid.
Elsje kon 't niet langer aanzien. Ze sloeg
de hande. voor 't gezicht en zette 't op een
schreeuwen Zoo vond Kobus van den
melkboer haar, toen hij met zijn hondenkar
uit de stad kwam. Kobus was een groote,
pootige jongen, die echter een heel medelij
dend hart bezat en voelde voor alles, wat
weerloos en klein was. Elsje's hevig ver
driet trok dan ook dadelijk zijn aandacht.
*t Ko9tte den onbeholpen jongen moeite
Elsje te troosten hij wist niet, hoe hij 't
aafi moest pakken. Laura, Laura"
snikte 't kind voortdurend en ze wees daar
bij naar 't zandpad.
„Is je zusje weggeloopen Heeft ze zich
verstopt
„Neen, neenLaura is mijn kindje
en de wagen is ook weg. O, Moeder,
Moeder, help me toch
Eindelijk, met veel geduld, kwam Kobus
te weten, wat er toch eigenlijk gebeurd was
en nu zou er ook spoedig een eind aan
komen aan Elsje's wanhopige droefheid.
Met en paar sprongen was Kobus 't zand
pad opgesneld. Zijn toornige stem klonk
achter 't berkebosje ook geschreeuw en
gejammer van kinderen.
Niet lang daarna verscheen de jongen
met Laura in de eene en 't wagentje in de
andere hand. 't Wagentje was niet bescha
digd de dekentjes en kussentjes waren ab-
leen maar vuil. Maar och, wat zag de arme
Laura er uitHaar kleertjes, haar krullen,
haar armpjes en beentjes,alles was
hevig toegetakeld.
Geen wonder, dat Elsje, door haar be
schermer begeleid, geheel en al van streek
bij Moeder terugkwam.
Ja en nu zat Elsje weer veilig dicht bij
Moeder en Moeder had Laura op haar
schoot, Laura, die volgens Moeders belofte
morgen weer heelemaal in orde zou wezen.
Geen wonder, dat Moeder, toen Elsje haar
nog eens weer opnieuw 't heele verschrik
kelijke verhaal verteld had, nu ook wilde,
dat Elsje er nu met haar gedachten zou af
stappen.
,,ïk zal 't probeeren," zei Els. „maar"
en haar oogen flikkerden „ik blijf toch
vreeselijk boos op Kee en Ant: vóóral op
Kee en ik zat 't haar nog eens betaald zet
ten ook! Kobus zei: daar had ik groot gelijk
in, want 't was een schande van Kee om
mijn lieve Laura zooveel kwaad ie doenl"
Haar tranen begonnen weer te vloeien.
Toen lei Moeder de pop weg en sprak
over andere dingen.
Maar 's avonds, toen Elsje rustig in bed
lag, kwam Moeder bij haar zitten en ver
telde haar van kinderen, die zonder nacht
kus naar hun bedjes moesten, en wat voor
bedjeszeker niet zulke keurige witte
ledikantjes met toebehooren als dat, waarin
Elsje nu lag.En zij spraken verder
over 't dagelijksch leven van die kinderen,
de ruwe omgeving waarin ze groot moesten
worden, zonder Moeder, ja en ook eigenlijk
zonder Vader, want de man, een norsch,
onverschillig persoon, was bijna nooit thuis.
Elsje wist wel, wie de kinderpn waren
van wie Moeder verteldeZe kneep
echter haar mondje samen en fronste haar
wenkbrauwen, toen Moeder doorsprak over
de oudste, over Kee, die haar vandaar zoo'n
groot verdriet had gedaan. Neen. ze kón
niet. zooals Moeder wilde, toegeven, dat de
arme, verwaarloosde „Kee-sc.haresliep" meer
te beklagen dan te veroordeelen was. In
haar hartje behield zij dat nare gevoel en
daarom kon zij, zelfs toen zij den volgenden
ochtend Laura weer geheel opgeknapt terug
vond, ook niet van harte vroolijk zijn.
De weken tusschen Paschen en Pinkste
ren gaan meestal gauw voorbij. Een stukje
van de Paaschvacantie valt er nog in en
dan wenkt Pinksteren al spoedig met zijn
vrijen Zaterdag en zijn twee feestelijke Zon
dagen.
Elsje verlangde erg naar Pinksteren.
Weet je waarom? Ongeveer een
week na de Paaschvacantie was ze ziek
geworden: ze had veel pijn en narigheid
moeten doorstaan, maar nu was ze dan
toch beter enals 't mooi weer was,
zou ze met Pinksteren weer met haar Moe
der mee mogen naar het kinder-Pinkster-
feest in de kerk! Dit was Elsje al lang Van
te voren beloofd en zij was wkt bang ge
weest ,dat ze niet bijtijds beter zou zijnl
Er was geen bepaalde Zondagsschool op
't dorp, waar Elsje woonde, maar op de
tweede feestdagen, dus op den tweeden
Kerstdag, tweeden Paaschdag en tweeden
Pinksterdag, werden er 's ochtends op kerk
tijd groote kinderbijeenkomsten gehouden,
waar alle kinderen welkom waren. Zoo iets
dus als een kinderkerk. maar dan heel fees
telijk! De ruime dorpskerk was dan ook tot
in 't uiterste hoekje versierd met wat 't jaar
getij aan groen of bloemen opleverde; nu
met Pinksteren waren er natuurlijk volop
bloemen door de kinderen zelf bij elkaar ge
bracht. Jammer dat Elsje dit jaar h
niet had kunnen meedoen!
Dan was er nog een aardige gewoon
dit kinder-Pinksterfeest verbonden,
kind was vrij -om van thuis een of
vrucht mee te brengen bv. een mooier
gebleven goud-renet van Moeders voc
een paar vroege aardbeien of ook w<
proefje van Moeders jam op een sierlijk
of een versch eitje. Dit alles werd
daartoe in 't ruim voor den preeksto lc
plaatst, met een wit laken bedekte tafe
gezet tusschen bloemen en groen. En
na den dienst ieder kind, dat een
vriend of kennis had, zich aanmeld
van deze Pinkstertafel een versnaperii >1
den patiënt in ontvangst te nemen. De:
een oud gebruik, dat trouw in eere w<
houden!
Elsje had verleden jaar en 't jaar da
van Moeder telkens wat meegekregen
de tafel te leggen, maar zij had noj '1
wat v a n de Pinkstertafel meegeriomi
de eenvoudige reden, dat ze toen geen
vriend of kennis had gehad. En dit i
haar juist zoo prettig toegeschenen!
„Krijg ik van 't jaar ook weer wa
Moeder?" vroeg Elsje op den Zaterda
Pinksteren, terwijl ze vroolijk door d'o
ken sprong, waar Moeder bezig was.
„Ik zal eens zien, kind!"
„Hè jaO Moes, ik weet wat
eens wat van mijzelf gaf, omdat ik n' f
ben, hè Moes?Het potje bram
dat ik nog over heb van Tante Gon<
Mag dat?"
„Wou je 't heele potje geven, kind'
bent er zelf zoo dol op! Weet je niet,
laatst zei: dit potje bewaar ik om
Pinksteren van te smullen? Zou je da?
spijt van krijgen?"
„O, neen Moeder, zeker niet; ik
heel stellig. Mag 't dan?"
„Ik heb er niets op tegen, hoor,
moet 't zelf weten."
„O, maar dan doe 't 't! Ik wou,
vooruit wist, wie 't potje zal krijgen!
een arm, ziek mensch, die nog nooit
lekkers geproefd heeft! Moeder, wat jf_
toch hé, dat ik dit jaar alweer geen
kennis weet. 'k Heb nog nooit eens v
de Pinkstertafel mogen kiezen. Als ik
wist, koos ik vast de bramengelei. Of
niet mogen, iets van je zelf?7'
„Och ja, waarom niet, als een ande
minste niet vóór was geweest. Maai^
bedenk je eens heel goed! Weet je
niemand?"
„Neen, geen enkel mensch!" Elsje s
haar krullen.
„Geen enkel kind ook?"
„Nee ee n. O Moeder n e
Els kreeg een kleur „neen, u bedot
el
U
i't
)1
A
M
Naar het Engelsoh va® DARLING.
Bewerkt door C. H.
4)
Op de boofc bevond zich een zeer gemengd
reisgezelschaper waren allerlei mannen
va® verschillende nationaliteit en levensom
standigheden, maar degenen, die Dick het
meeste belang inboezemden, waren toch de
jagers, die hun huiden en vachten verkocht
hadden en nu weer de wildernis ingingen.
Een onder hen, die wat goedhartiger was
dan de rest, een zekere Laronde, deed den
jongen soms allerlei verhalen van de avon
turen, welke hij beleefd ha-d en Dick luis
terde met gespannen aandacht naar de ver
halen over vijandige Indianen, beren, buf
fels en andere gevaarlijke dieren, waaraan
de verteller nog maar juist bijtijds ontsnapt
was.
Op zekeren dag echter in een plotse
linge opwelling van vertrouwelijkheid had
Dick hem medegedeeld, dat hij van plan
was geld te verdienen voor zijn moeder om
haar een gezellig tehuis en een gemakkelijk
(ievén te kunnen aanbieden. In het vuur van
.zijn verhaal zag hij niet, dat verschillende
passagiers om het tweetal heen waren ko-
•men staan en naar hem luisterden. Toen hij
eindelijk -ophield, bemerkte hij tot zijn ver
bazing, maar ook tot £ijn schrik, dat hij
uitgelachen werd.
Een Franschman kwam naderbij, wees
met den vinger naar hem en zei tegen den
doodverlegen jongen
,,En dit is dus de kleine jongen, die zijn
Moesje wil laten overkomen, is het niet?"
Het lachen werd nu al luider en de arme
jongen voelde zich diep ongelukkig en ver
laten. Hij kreeg een kleur, maar in het vol
gend oogenblik keek hij allen onverschrok
ken aan en antwoordde ferm:
,,Ik hoop, dat ik nooit te oud zal worden
om mij voor mijn moeder te schamen. Ik
houd dolveel van haar!"
Sommige mannen keken werkelijk be
schaamd, terwijl Laronde, toen de anderen
zich, de één na den ander, verwijderd had
den, Dick op den schouder klopte en zei
,,Ik geloof, beste jongen, dat jij juist
iemand voor mij bent. Wat zou je er van
zeggen, als wij eens bij elkaar bleven en
samen probeerden genoeg te verdienen om
je Moeder, van wie je zoo heel veel houdt,
te laten overkomen V'
Dick kon slechts enkele woorden van dank
stamelen, maar zijn gezicht verried duide
lijk genoeg, hoe dit aanbod hem toelachte
En toen de stoomboot bij de volgende ha
ven plaats aanlegde, stapten zij met hun
tweeën aan wal, nadat Dick hartelijk af
scheid genomen had van meneer Norton,
die zijn reis naar het zuiden nog voortzette.
Dick was een verstandige jongen en ver
veelde den jager niet door hem allerlei war
$ea Ao dpen^ waarheen zij jgiDgeg es wat
YV
zij daar zouden zien. Hij nam een p
dels op zijn schouder en samen be
zij nu hun tocht.
Laronde sloeg hem oplettend gad( „J
hij wilde weten, wat voor soort jonf„I
was en zijn eerste indrukken ware
bevredigend.
Zij kwamen bij eenige blokhuizen,
men een nederzetting vormde en I ik
vroeg aan het eerste blokhuis, of de ili
ners ook een paar paarden te ver ti
hadden. Het begon nu interessant
den, daar het er veel op geleek, defcz
zou gaan paardrijden, iets, waaraar
zijn stoutste verwachtingen zelfs n
durven denken. Zij werden verweze
een kamp op eenigen afstand, een ka
de Oree-Indianen, die, naar de kol
zeiden er méér dan genoeg hadden,
de reizigers lieten hun bagage in
blokhuizen achter en begaven zich m
kamp.
,,Dick", vroeg Laronde onder het
,,heb je ooit paard gereden
,,Nee, nog nooit!" antwoordde de
„Maar ik zou het dolgraag willen
wanneer de gelegenheid zich daart<
bood."
,,Ik geloof, dat die er gauw geno
zal, jongen, want ik ben op weg
eenige te koopen en je zult dus je
les in de edele rijkunst krijgen."
pk
M(
d<
^Wprdtt ,yervj 2