la Hoog© Raad van Arbeid
over Bedrijfsorganisatie.
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 20 April.
Tweede Blad. Anno 1923,
historische Wonderlijkheden
I Zulke wonderlijkheden komen meer voor.
11905 alweer bij een erfenis-kwestie
ft'am een getuige van 94 jaar plotseling
let de verklaring:
i No. 19362.
X)e Raad heeft de concrete denkbeelden,
e in hst praeadvics van Commissie XII
aangegeven, besproken aan de hand
in de volgende vraagpunten
I. Is een wettelijke regeling van de ver-
ndendverklaring van de collectieve ar-
ddsovereenkomsten, in den geest van 6
_,n bijlage 1 van het praeadvies van Com-
jssie XII, wenschelijk?
XI. Is een wettelijke regeling van do
ubliekrechtelijke bedrijfsorganisatie, in
[en geest van bijlage 3 van genoemd prae-
idvies, wenschelijk?
III. Is een wettelijke regeling van on-
[ernemingsraden, met bevoegdheden in den
eest van die, welke in het praeadvies
'orden opgesomd op de bladzijden 57 en
I, wenschelijk?
I. Eenige leden waaronder de verte-
cnwoordigers van de Maatschappij van
ijverheid en Handel, de Yereeniging van
ederlandsche Werkgevers, de Vereenïging
ot behartiging van da belangen der Lim-
urgsche mijn-industrie en do Scheepvaart,
ereenigingen Noord en Zuid, beantwoor-
en de eerste vraag ontkennend.
Zij oordeclen, dat geen enkele rechts-
rond valt aan te wijzen krachtens welken
e overheid gerechtigd zou zijn degenen,
geweigerd hebben en misschien op
eer gcedo gronden de door de meer-
erheid ontworpen regelingen te aanvaar-
cn, to dwingen in te gaan. Nog minder
an in de politiek, waar men -door middel
an de evenredige vertegenwoordiging ge-
racht heeft de rechten van dc minderheid
waarborgen, gaat het aan in het bedrijfs
even dezen dwang op te leggen.
Niet alleen, dat een dergelijke wet zou
ndruischen tegen allo gevoelens van bil-
jkheid, zij levert bovendien bet gevaar op,
at aan de industrie de voor haar onmis-
are vrijheid om te werken zal worden ont-
omen. De kleine energieke ondernemers,
pogen in klein© plaatsen met behulp
de lage looneii, welke daar mogelijk
lijn, een nieuwe industrie op to bouwen
- de metaalindustrie is daar een voor-
eeld van zullen ten ondergang worden
edoemd. Groote kans bestaat, dat ons be-
rijfslcven zal worden beheerscht door
enige trusts.
De overheid heeft op het gebied van het
edrijfsleven geen andere taak, dan mis-
ruiken to voorkomen en zij is niet geroe-
en algemeen regelend op te treden, waar
iet van misbruiken is gebleken.
Hebben, zoo vragen deze leien zich af.
i voorstanders van een wettelijke! regeling
an de verbindendverklaring der collectieve
rbeidsovereenkomsten zich wel rekenschap
egeven van de practiscke gevolgen, die
it de door hen aanbevolen maatregels
ift«n voortvloeien? Het schijnt toch geens-
ns wenschelijk, dat het collectief contract
het bouwbedrijf met zrjn hooge loonen,
io voor een deel indirect door de arbei-
;rs als huurders moeten worden opgebracht,
gemeen bindend wordt verklaard. Was het
an zoo groot nut geweest, wanneer de
ikele dissidenten in heb brcodbakkersbe-
•jjf te Amsterdam gebonden waren gows-est
in de door de meerderheid overeengekomen
sgelingen? Levert het grafisch bedrijf voor
io leien een aanlokkelijk voorbeeld op?
De ontwikkeling van de collectieve ccn-
icien zal belemmerd worden door eenwet-
Ijjke regeling van de verbindendverklaring,
'e belanghebbenden zullen alles op hanen
snaren zetten om een verbindendverkla-
T, te verkrijgen. Wanneer aan den au-
iren kant een collectief contract afloopt,
mder dat partijen liet over een nieuwe
Reling eeus zijn geworden, zal de tus
senkomst van de overheid worden inge-
'pen, dio zich niet afzijdig zal kunnen
[ouden en met nieuwe dwingende regelingen
zal moeten komen. Ook hier zal blijken dat
dwang nieuwen dwang baart.
De leden, die de verbindendverklaring
voorstaan, overschatten de voordeelen, die
uit een verbindend verklaard collectief Con
tract zullen voortvloeien. De hoogte van da
loonen in de exportindustrieën en dab
zijn de industrieën, die den maatstaf aan
geven voor de loonen in de andere be
drijven worden door de afnemers over
de geheele wereld bepaald.
Wie de verbindendverklaring aanvaardt,
zal weldra ook gedwongen zijn als conse
quentie de publiekrechtelijke bedrijfsorgani
satie of de socialisatie te aanvaarden en
wanneer de consumenten dpor de hooge prij
zen afgeschrikt naar buitenlandsche produc
ten zullen grijpen, zal hij ook gedwongen
worden de protectie te aceeptearen.
De ervaring, die in Duitschland met een
wettelijke regeling van de verbindendverk'a-
ring is opgedaan, is zeer ongunstig. De
bekende geleerde H. Herkner, wiens verle
den borg staat voori zrjn onbevooroordeeld
inzicht in sociale vraagstukken, heeft dat
onomwonden uitgesproken.
Ten slotte achten de leden, die hier aan
het woord zrjn, den tegenwoordigen tijd bij
uitstek ongeschikt om deze, zoowel op prin
cipieels als praclische gronden, uiterst ge
vaarlijke proef te nemen. Thans, nu de
industrie een ernstige crisis doormaakt, moet
zij niet aan nieuwe overheidsbemoeiing wor
den blootgesteld, maar in de eerste plaats
met rust worden gelaten. Waar in een bs-
drijf algemeen bindende regelen absoluut
noodzakelijk zijn, zullen zij wel zonder web-
telijken dwang tot stand komen.
Èén lid, dat de eerste vraag ontkennend
beantwoordt, doet dat echter op grond van
heel andere argumenten dan hier boven
worden genoemd. Zijn argumenten zjjn die,
welke in het prae-advies van Commissie XH
werden opgesomd.
Een .groote meerderheid in den Raad
(236) beantwoordt daarentegen de eerste
vraag bevestigend.
Do leden, die deze meerderheid vormen,
Imbben geenszins de pretentie door het ope
nen van de mogelijkheid, dat collectieve
arbeidsovereenkomsten in bepaalde omstan
digheden algemeen verbindend verklaard kun
nen worden, een groote hervorming in te
voeren. Het is een sterke overdrijving van
de tegenstanders van een dergelijke regeling,
het simpele voorstel om regelen, die door
90 pet. van de betrokkenen vrijwillig zijn
overeengekomen, op te leggen aan do
10 pet. niet gebondenen, te qualificeeren
als een maatregel, die de energie doodt en
de maatschappij ondermijnt.
Een belangrijke kring van werkgevers
heeit zich daarvóór uitgesproken en dat
zijn juist die werkgevers, welke de meeshe
I ervaring met collectieve contracten hebben
De leden, die hier aan hot woord zijn,
zien in de verbindendverklaring geens
zins een aantasting van de rechten van de
minderheid, doch een zeer geoorloofden
dwang van de meerderheid welke dwang»
bijvoorbeeld ter zake van do Zondagsrust
en do winkelsluiting algemeen als geoor
loofd wordt erkend om do arbeidsvoor
waarden, welke door een overwegende
meerderheid mogelijk en wenschelijk wor
den geaaht, aan een kleine minderheid op
te leggen.
De heftige oppositie van do tegenstan
ders van een wettelijke regeling van do
verbindendverklaring wekt den indruk,
j alsof de wetgever zal dwingen tot het slui-
ten van collecbievo contracten, om vervol
gens autoritair do verbindendverklaring
op te leggen. Dat ligt allerminst in do be
doeling. Do door Commissie XII gegeven-
schets van een dergelijke wet doet niet
andera dan de mogelijkheid openen, onder
verschillende waarborgen tegen misbruik,
dat een collectief contract bindend wordt
verklaard voor een geheel bedrijf. Do wet
opent slechts de mogelijkheid en regelt
den vorm, waarin eventueel de verbin
dendverklaring tot stand kan komen. Yan
dwang kan slechts sprake zijn, nadat de
overwegende meerderheid van do belang
hebbenden zich daarvóór heeft uitgespro
ken on nadat de overheid, voorgelicht
door deskundigen, tot do conclusie is ge-
komen, dat do wenschen van belangheb
benden niet in strijd zijn met het alge
meen belang
In het mijnbedrijf heeft men thans reeds
een collectief contract, dat geldt voor allo
werkgevers en werknemers in dat bedrijf
en dio regeling, welko natuurlijk geens
zins volmaakt is, werkt zeer bevredigend.
Weliswaar is dit collectief contract niet
door da overheid opgelegd, maar voor do
niet ge-organiseerdo arbeiders werkt het
alsof do bindendverklaring had plaats ge
vonden.
Do voorstanders van de verbindendver
klaring wijzen er op, dat het geenszins in
i de bedoeling ligt, met een algemeen bin
dend© regeling van de arbeidsvoorwaarden
prijsregelingen te doen samengaan, even-
I min als do wetgever, dio op ethische gron
den bepaald© arbeidsvoorwaarden ver
bood, daarmede maatregelen gepaard
l deed gaan, welke het bedrijf in staat moes
ten stellen de kosten van dio wetten te
dragen.
Voor sommige leden ligt de beteekenis
yan een wettelijke regeling van do verbin
dendverklaring hierin, dat do overheid
daarmede een stap verder zet-op den weg
om zooveel mogelijk de regeling van hot
bedrijfsleven over te laten aan degenen,
die van het bedrijfsleven reohtstreeks er
varing hebbeD In dien geest is reeds in
do Arbeidswet het zevende lid van artikel
28 aangebracht en was de „Proeve" van
een Ziektewet opgemaakt, terwijl de Com
missies bedoeld, in artikel 17 van de Wa
renwet uit dezelfde gedachte zijn voortge
komen. Juist het ernstigste bezwaar dat
men heeft tegen de uitvoering van die Ar
beidswet, dat de overheid bij het verlee-
nen van overwerkvergunni ngen loonvoor-
waarden oplegt, zal door do verbindend
verklaring kunnen worden ondervangen.
Do rechtsgrond voor zoodanig© bepalingen
is niet moeilijker en allicht gemakkelijker
aan to wijzen, dan die voor de dwingende
bepalingen van een Arbeidswet en een
V erzokerings wc t-
Ten onrechte wordt van de verbindend
verklaring van een collectief contract ver
wacht, dat de klein© ondernemingen in de
klein© plaatsen daarvan do dup© zullen
worden. In de eersto plaats plegen de col
lectieve contracten voor verschillend©
plaatsen versohillend© loonklassen t© be
vatten en bovendien geven zij in elk van
dio klasoen slechts een minimum-loon aan,
dat in de groot© steden wordt overschre
den. Ten slotte zal in elk geval do over
heid na voorlichting door de belangheb
benden cok door degenen, dde gewei
gerd hebben het collectief contract t© tee
kenen moeten beslissen of een verbin
dendverklaring geoorloofd is.
Door de mogelijkheid van een verbin
dendverklaring zullen do belanghebbenden
geprikkeld worden aan het oollectief over
leg, dat aan het sluiten van een collectief
contract vooraf gaat, deel te nemen, op
dat ook hun belangen behartigd worden.
Men versterkt op die wijze bij d© betrok
kenen de overtuiging, dat zij hun eigen be
lang het bost bevorderen door het alge
meen. belang t© dienen.
Do exportindustrieën behoeven niet te
vreezen, dat de collectieve contracten, dio
zij mochten sluiten, tegen haar zin verbin
dend verklaard zullen worden, omdat dat
alleen zal kunnen geschieden, wanneer do
overwegende meerderheid ook van do
werkgevers daarom waagt.
Erkend kan evenmin worden, dat een
wettelijke regeling van de verbindendver
klaring op den duur noodzakelijk zal moe
ien voeren tot publiekrechtelijke bedrijfs
organisatie, tot socialisatie of tot protectie.
De overgang van de verbindendverkla
ring tot de socialisatie beduidt niet een ge
leidelijke overgang, doch een principieele
wijziging, welke in elk geval bij een der
gelijke wettelijke regeling de overheid bij
eiken verderen stap zal hebben te beoor-
deelen, of daardoor liet algemeen belang
niet wordt geschaad. En bij iederen nieu
wen stap zal men ervaring opdoen over de
gevolgen, welke dergelijke maatregelen
medebrengen.
Trouwens do leden, die de verbindend
verklaring wenschelijk achten, doch geen
vertrouwen hebben in wat men socialisa
tie noemt, kunnen zich door het bloote feit,
dat socialisten daarin een slap zien in de
richting van socialisatie, niet van maat
regelen, die zij wenschelijk achten, laten
afbrengen. Zij herinneren er aan, dat dc
instelling van het Rijkskolenbureau door
de socialisten is toegejuicht als een maat
regel, die aan de overheid den sleutel in
handen gaf tot de socialisatie en toch heeft
dat bureau groot nut opgeleverd voor de
industrie en hebben werkgevers, die geens
zins voor socialisten zullen willen door
gaan, daaraan hun medewerking verleend.
Tot socialisatie heeft de instelling van dat
bureau niet geleid; integendeel, toen de
omstandigheden waren gewijzigd, is het
opgeheven.
De leden, die een wettelijke regeling van
dc verbindendverklaring bepleiten, achten
het huidige tijdstip daartoe niet ongeschikt,
alhoewel zij zich len volle bewust zijn, dat
de tijdsomstandigheden voor een toepassing
van dio verbindendverklaring op eenigs-
zins uitgebreide schaal zeer ongunstig zijn.
Zij verwachten dan ook, dat vooralsnog
slechts weinfg collectieve contracten ter
verbindendverklaring aan de overheid zul
len worden aangeboden en dat de overheid
in verscheidene gevallen zich genoodzaakt
zal zien haar voor het totstandkomen van
de verbindendverklaring onmisbare mede
werking te weigeren.
II. Verschillende leden beantwoorden
de tweede vraag bevestigend.
Zij wijzen er op, dat de overheid geroe
pen is de leiding te nemen ter bevordering
van den socialen vrede. Dat een belang
rijke groep werkgevers niet bereid is oin
mede te werken, mag voor de Regeering
geen aanleiding zijn om niet voort te gaan.
De sociale wetgeving is doorgezet legen den
wil van een groot deel van de werkgevers,
omdat men zich terecht op het standpunt
stelde, dat één groep niet mag tegenhouden,
wat redelijk is. Men wachte niet tot ook de
laatste groep van werkgevers bereid is mede
te werken; het is aan dien kant een pose,
een poging lot intimidatie van de tegen
standers. Wanneer de regeering doorzet,
zal ook deze groep haar medewerking niet
onthouden.
De leden, die hier aan het woord zijn,
hebben weinig toe te voegen aan liet be
toog, waarin het praeadvies van Commis
sie XII de superioriteit van de publiekrech
telijke bedrijfsorganisatie boven do verbin
dendverklaring van collectieve arbeidsover
eenkomsten in het licht is gesteld. Wacht
men nog eenigen tijd met een wettelijke
regeling van de verbindendverklaring, dan
zal er niets meer bindend te verklaren zijn.
Men zie naar den strijd in het rrafisch be
drijf en in het bouwbedrijf, die een lamen
tabel gezicht oplevert. Grijpt de overheid
niet ordenend in, dan keeren wij terug tot
het zuiverste individualisme. Over eenigen
tijd zal men met moeite moeten opbouwen,
wat wij thans zouden laten verdwijnen.
Een collectief contract blijft altijd een
kwestie van machtstrijd. De betrokkenen
kunnen, wanneer ze daarin hun belang
zien, altijd weer uit dc organisatie weg-
loopen. In het stelsel der publiekrechtelijke
bedrijfsorganisatie kan men wel uit de ka
mer, waar de onderhandelingen gevoerd
worden, weggaan, maar niet uit de door de
wet opgelegde organisatie.
Aan dc heerschendo malaise mag geen
argument worden ontleend om thans een
wettelijke regeling uit le stellen. Malaise
mag nooit een argument zijn tegen het re*
gelen van een billijke rechtspositie. Publiek*
rechtelijke bedrijfsorganisatie beteekent
niet, dat noodzakelijk de producten duurdeij
worden. Zij gaat niet verder, dan het ver
beteren van de rechtspositie van de collect
tivileit der arbeiders in een bedrijf.
Integendeel is het juist bijzonder urgentl
om thans dezo maatregelen to treffen, onu
dat de overheid ieder oogenblik door Int
vloeden uit het buitenland er toe genoopt}
kan worden zeer ingrijpende maatregelen!
te nemen, waartoo sommigen thans der*
tijd nog niet rijp achten. Daarom is ditj
tijdstip gunstig om den grondslag to legt
gen voor de publiekrechtelijke bedrijfsorga*
nisatie, al zal deze aanvankelijk nog slechts
in enkele bedrijven kunnen worden verwe*
zenlijkt.
Een meerderheid in den Raad (18—10)
beantwoordt echter do tweede vraag ont*
kennend.
Vorschillendo leden, die in beginsel sym*
pathiek staan tegenover de publiekrechte
lijke bedrijfsorganisatie, achten den tijd
nog niet rijp om tot een wettelijke rege*
ling van deze materie over to gaan. Do
zich zonder tusschenkomst van de overheid
ontwikkelende organisatio van de bedrijven
moet eerst nog groeien, vóórdat de regee*
ring hier in zoo sterke mate leidend en
ordenend behoort op te treden. Voorloopig
kan do sociale vredo nog niet door deza
middelen worden afgedwongen.
Uiteraard staan velo leden, di© hierbo*
ven principieel© en practische bezwaren to*
gen een wettelijke regeling van de verbin*
dendverklaring van collectieve contracten
ontwikkeld hebben, evenzeer afwijzend to*
genover de publiekrechtelijke bedrijfsorga*
nisatie, omdat bij de verwezenlijking van
dat stelsel in nog sterkere mate de vrijheid
van do industrie wordt aangetast. Niefc
alleen, dat do ondernemers in den be-
drijfsraad, dio ,,aan liet hoofd staat van
een bedrijf", minstens do helft van dö
macht moeten afstaan aan de arbeiders,
c?e controleerende functie van de overheid,
die bij de verbindendverklaring herhaalde
lijk haar invloed ten goede zou kunnoa
doen gelden, is in het publiekrechtelijk ge
organiseerde bedrijf voor oen aanzienliik
deel door ,,de autonomie van het bedrijf®
uitgeschakeld.
In do controle van de consumentenraden
en do raden van toezicht hebben vele le
den niet het minste vertrouwen, omdat dié
colleges juist in tegenstelling met de
bedrijfsraden, di© zij moeten controleeren
niet steunen op krachtige organisaties,
Hoe zullen trouwens de buitenlandsche af
nemers in de consumenberaden hun invloed
doen gelden?
Ten onrechte wordt voorspeld, dat door
het aanbevolen stelsel van publiekrechte
lijke bedrijfsorganisatie do machtstrijd zal
vermindoren. Di© strijd zal binnen het ka
der van di© regeling met dezelfde hevig
heid worden gevoerO, ten eindo het bureau
van den bcdrijfsraad, dm raad van toe
zicht en den Minister voor een bepaald©
opvatting te winnen.
Verschillende leden, dio in beginsel voor*
standers zijn van een publiekrechtelijke be
drijfsorganisatie, willen zich niet binden
aan de uitwerking in bijlage 0 van hot pra©
advies van Commissie XII en hebben met
name ernstig bezwaar tegen de vierde
alinea van artikel 1 van het ah bijlage 3
bij het praeadvies van Commissie XII ge
voegde ontwerp, omdat daar de mogelijk
heid wordt.-opcngelatcu, dit een ,,bedr'
zal worden ingesteld, wanneer nog slecbtti
do arbeiders zich in vakveroenigingen heb
ben georganiseerd. Heb zal, naar het oor
deel van deze leden, in iedor geval nood
zakelijk zijn den cisch to stellen, dat ook
de werkgevers georganiseerd moeten zijn.
Sommige leden hebben voorts bezwaar
togen wat zij beschouwen als een essentieel
bestanddeel van het genoemde ontwerp,
dat aan de belanghobbenden zelf oen zoo
groote macht met betrekking tot de loonen
1 Dc deftige magistraten, die het rechterlijk
pllege vormden van het Tribunal de la
[fine in 1910, stonden paf. Zij geloofden
lun ouren niet, grepen naar hun hoofd en
phudden het daarna bedenkelijk.
IEr was een proces aan den gang over een
frfenis. Een der getuigen, dc heer Louis
"clave Eiienne, een grijsaard van 76 jaar,
tos opgestaan en antwoordde op de vraag:
peelt u nog broers?" ,.Neen, mijnheer de
'esident. Ik had er één. Hij was werkzaam
de keukens van Versailles onder Lode-
tjjk XVI, maar hij is onder het Schrikbe
wind op het schavot gestorven."
1 De magistraten hadden eenige moeite om
|to maar ineens 119 jaar achteruit te gaan.
litid dc getuige hen voor den gele?
J Maar hij legde kalmpjes uit; Zijn vader
|as in 1756 geboren, was op achltienjari-
pn leeftijd in 1774 getrouwd en kreeg een
Pen, die, toen liij vijftien was, in 1789 in
fn keukendienst van Versailles werd op-
nomen. Onder het Schrikbewind werd hij
i de gevangenis gezet en in 1794 onthoofd.
vader hertrouwde veertig jaar later en
eeg in 1834 nóg een zoon: den getuige.
Was doodeenvoudig. Juist 116 jaar na de
jcroordeeling van zijn broer moest deze ge-
Vgenis afleggen.
I ..Mijn broer? Maar die is al honderd en
rJmg jaar geleden dood gegaanl"
T 'e President meende, dat hij met een
paschen ouden man le do?n had en werd
at kribbig. Maar ook hier was de uitleg-
I e eenvoudig genoeg. Zijn vader, op 19-ja-
|gen leeftijd getrouwd, had in 1755 een
P n gehad, die in dat jaar stierf. Op zijn
p. - n-zeventigste was hij hertrouwd en
1 had hij een zoon gekregen: den getuige.
Tusschen 1755 en 1905 was, goed bere
kend, 150 jaar.
Zoo is vaak één enkele tusschenpersoon
voldoende ,om een paar zeer ver van elkaar
I verwijderde tijdperken te vereenigen.
I Onder het Tweede Keizerrijk, bij gelegen
heid van een bal, dat keizerin Eugénie in de
Tuilerieën gaf, zeide een stokoude dame zoo
terloops tot de Vorstin:
„Lodewijk XIV zei eens tot mijn man.."
Algemeene verbazing. Zoo de Kamerheer
van Dienst eensklaps de markiezin De
Montespan had aangekondigd en deze haar
entrée had gedaan, „gekapt met de duizend
krulletjes" en gekleed in haar beroemde
„gouden japon, goud-op-goud, met goud ge
slikt, gezoomd en met gouden garneersel be
legd", zou men niet* verbaasder hebben kun
nen zijn.
„Maar, mijn lieve mevrouw," zeide kei
zerin Eugénie, „Lodewijk XIVU be
doelt toch zeker Lodewijk XVIII?"
„Neen, Majesteit, ik bedoel Lodewijk XIV,
den „Zonnekoning". Dat komt, omdat ik in
1788, toen ik 16 jaar was en al weduwe van
luitenant-generaal De Booth, hertrouwd ben
met maarschalk De Richelieu, die toen
twee en negentig was. In zijn jeugd was hij
page van Lodewijk XIV. Onder het oude
regime" trouwde men vroeger en later dan
nu, zoodat ik, die nu, in 1867 de „quadrille
des lancicrs" en de „Belle Hélène" door da
mes in crinoline zie dansen, nog spreken
kan over de conversatie, die Lodewijk XIV
met mijn man hield over de menuetten, die
gedanst werden voor den Zonnekoning op
Lulli's muziek."
Frankrijk is het land der honderd- en-
meer-jarigen. Tijdgenooten hebben nog den
heer Chevreul zien rondloopen met zijn
honderd en drie jaren op de krachtige
schouders.
Nu stierf in 1907 een ruim honderdjarige:
de heer De Juillé. Hij was in 1805 geboren
uit het tweede huwelijk van zijn vader, dio
bij zijn geboorte 76 jaar oud was. De vader
was dus in 1729 geboren. Bijgevolg was de
heer De Juillé onze tijdgenoot van
Lodewijk XIV niet veel meer dan één ge
slacht verwijderd. Hij had in zijn kasteel
een geschilderd portret van zijn vader op
27-jarigen leeftijd, in uniform van „gen
darme van het Koninklijk Huis" (toen Lode
wijk XV). Voorts een geschilderd portret van
diens vrouw, gekleed als de elegantes van
1755 met een „robe paniers" en een lang
keurslijf, dat veel verder dan het middel
reikte. Een gebruikelijke snakerij van den
heer De Juillé was, de bezoekers voor deze
portretten te brengen en dan te zeggen: „Zie
daar mijn vader en zijn vrouw". En do be
zoekers keken vreemd op van dien vader in
Lodewijk XV-uniform en de moeder in
„robe ft paniers".
Ik noemde hierboven den naam van Che
vreul, den beroemden scheikundige. Hij
stierf in 1889 tijdens de Parijsche wereld
tentoonstelling, die hij nog mede-geopend
had. Hij was toen 103 jaar. In 1826 was hij
lid geworden van de Academie van Weten
schappen; een zijner hooggeleerde collega'9
was Jacques Dominique Cassini, die in 1747
geboren was en in zijn jeugd nog Fontenelle
gekend had, die een neef van Corneille was.
Onze tijdgenoot Henri Poincaré, broer van
den bekenden oud-President der Fransche
Republiek, óók lid van de Académie des
Sciences en daarin gekozen vóór 1889, dus
vóór Chevreul's dood, wordt dus in dat col
lege verbonden aan de 17de eeuw, verper
soonlijkt in Fontenelle, door één enkele ge
neratie, die hij niet gekend heeft.
Men zegge niet dadelijk: dat kan niet!
Toen men in 1909 in de Fransche bladen
beweerde, dat cr nog een weduwe leefde van
een der krijgers uit den Vendée-oorlog, haal
den de Parijzenaars de schouders op. Toch
was het zoo. Zij stierf in 1910. Het was de
markiezin De Guerry. Haar man was de eer
tijds befaamde Guerry de Maubreuil, die bij
een gevecht in 1799 op vijftienjarigen leef
tijd in de Vendeeschc troepen meevocht en
in 1814 de diamanten van de koningin van
Westfalen ontfutselde. Hij had veel wilde
haren. Toen die uitgevallen waren en hij
wat bezadigd was geworden in 1866; hij
was toen 83 huwde hij een schoone der
tigjarige. En zoo is het mogelijk, dat één en
kel paar menschen hun bestaan heeft kun
nen uitstrekken over 129 jaar, leven onder
12 verschillende regeeringen en een bejaarde
dame gelijktijdig haar man heeft kunnen
hooren vertellen van zijn avonduren ten tijde
der chouannerie en zelf in de dagbladen het
spannend verhaal lezen van de vlucht over
het Kanaal door Blériot.
't Lijkt alles zoo ver, die geschiedenis van
de Fransche Revolutie, het Consulaat, het
Eerste Keizerrijk! En toch zijn er zooveel
aanrakingspunten met die tijdperken. Alle
negentigjarige Franschen van thans hebben
een vader gehad bij Wagram, Leipzig of
Waterloo en een grootvader, die den val van
de Bastille heeft beleefd. Die vader cn die
grootvader hebben nog een goed stuk van de
19de eeuw kunnen meemaken. Zoo stierf te
Parijs in 1875 baron Waldeck. Een bekend
man. Honderd jaar oud; flink, recht als een
kaars, frisch en robuust. Men kon hem altijd
vinden voor een café op de groote boulevards
waar hij zijn apéritiefje nam, totdat de dood
stop! zeide.
Die meneer had de Bastille zien vallen, de
gruwelen van het Schrikbewind, de Seplem-
bermoorden, de onthoofding van Lodewijk
XVI en de Girondijnen beleefd en gezien en
hij sprak er dikwijls van: 81 jaren na dato.
En de getrouwen van de Comédie fran^aise,
die in 1884 leefden, konden daar, onveran
derd op dcnzelfden fauteuil een ouden, ge
decoreerden militair zien zitten, generaal
Schramm, die bij Lützen onder Napoleon tot
brigade-generaal was bevorderd, zoodat Truf-
ficr en anderen, acteurs van het beroemde
theater, zich thans nog kunnen verheugen in
het feit, dat een generaal „de la Grande Ar-
mée" hen heeft geapplaudisseerd.
Zoo wordt het liedje, het mooie liedje van
Béranger, realiteit: „Vous l'avez vu, grand'
mère? Vous l'avez vu?"
Ja, er waren er nog voor korten tijd, die
hem hebben gezien, hem, „den kleinen kor
poraal", „den grooten Keizer", den man van
liet driesteekje cn de groene jas. De vertaler
van deze historische wonderlijkheden ook
al geen kind meer! heeft lal van men
schen gesproken, die „liem" hadden gezien,
gesproken, onder hem gediend. En hij wil
met de volgende kleine anecdote eindigen.
In dc Ariège, vlak bij de Spaansche grens,
woonde, vijf en dertig jaar geleden, een oude
oud-kolonel, die dc Napoleontische oorlogca
had meegemaakt. Hij had cr plezier in, daar
van te vertellen tot groote emotie van zijn
even oud vrouwtje, dat telkens weer beefde
en rilde van de gevaren, die haar man geloo-
pen had, lang, lang vóór hun huwelijk.
In hun dienst was een oud-gardist, een
reus van een kerel, goedig als een lam en
met weinig hersens. Diens trots was, dat
eens dc groote Keizer hem opgemerkt had,
toegesproken en de hand gegeven. Hij
brandde van verlangen, om deze groote le
venservaring aan vreemden te vertellen.
Wanneer dan de oud-kolonel genoeg verteld
had van eigen exploiten, liet hij den oud-gar-.
dist binnenkomen.
„Vertel je ontmoeting met den Keizerl"
„Tot uw orders, kolonel 1"
En dan kwam het verhaal, dat geregeld
eindigde met dezen zin:
„Daarop drukte de Keizer mij de hand,
welke hand ik sedert dien steeds bewaard
heb."
En triomfantelijk liet hij dan zijn rechter*
hand zien. iets van dq afmeting van een
hooivork