la Hoog© Raad van Arbeid over Bedrijfsorganisatie. LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 20 April. Tweede Blad. Anno 1923, historische Wonderlijkheden I Zulke wonderlijkheden komen meer voor. 11905 alweer bij een erfenis-kwestie ft'am een getuige van 94 jaar plotseling let de verklaring: i No. 19362. X)e Raad heeft de concrete denkbeelden, e in hst praeadvics van Commissie XII aangegeven, besproken aan de hand in de volgende vraagpunten I. Is een wettelijke regeling van de ver- ndendverklaring van de collectieve ar- ddsovereenkomsten, in den geest van 6 _,n bijlage 1 van het praeadvies van Com- jssie XII, wenschelijk? XI. Is een wettelijke regeling van do ubliekrechtelijke bedrijfsorganisatie, in [en geest van bijlage 3 van genoemd prae- idvies, wenschelijk? III. Is een wettelijke regeling van on- [ernemingsraden, met bevoegdheden in den eest van die, welke in het praeadvies 'orden opgesomd op de bladzijden 57 en I, wenschelijk? I. Eenige leden waaronder de verte- cnwoordigers van de Maatschappij van ijverheid en Handel, de Yereeniging van ederlandsche Werkgevers, de Vereenïging ot behartiging van da belangen der Lim- urgsche mijn-industrie en do Scheepvaart, ereenigingen Noord en Zuid, beantwoor- en de eerste vraag ontkennend. Zij oordeclen, dat geen enkele rechts- rond valt aan te wijzen krachtens welken e overheid gerechtigd zou zijn degenen, geweigerd hebben en misschien op eer gcedo gronden de door de meer- erheid ontworpen regelingen te aanvaar- cn, to dwingen in te gaan. Nog minder an in de politiek, waar men -door middel an de evenredige vertegenwoordiging ge- racht heeft de rechten van dc minderheid waarborgen, gaat het aan in het bedrijfs even dezen dwang op te leggen. Niet alleen, dat een dergelijke wet zou ndruischen tegen allo gevoelens van bil- jkheid, zij levert bovendien bet gevaar op, at aan de industrie de voor haar onmis- are vrijheid om te werken zal worden ont- omen. De kleine energieke ondernemers, pogen in klein© plaatsen met behulp de lage looneii, welke daar mogelijk lijn, een nieuwe industrie op to bouwen - de metaalindustrie is daar een voor- eeld van zullen ten ondergang worden edoemd. Groote kans bestaat, dat ons be- rijfslcven zal worden beheerscht door enige trusts. De overheid heeft op het gebied van het edrijfsleven geen andere taak, dan mis- ruiken to voorkomen en zij is niet geroe- en algemeen regelend op te treden, waar iet van misbruiken is gebleken. Hebben, zoo vragen deze leien zich af. i voorstanders van een wettelijke! regeling an de verbindendverklaring der collectieve rbeidsovereenkomsten zich wel rekenschap egeven van de practiscke gevolgen, die it de door hen aanbevolen maatregels ift«n voortvloeien? Het schijnt toch geens- ns wenschelijk, dat het collectief contract het bouwbedrijf met zrjn hooge loonen, io voor een deel indirect door de arbei- ;rs als huurders moeten worden opgebracht, gemeen bindend wordt verklaard. Was het an zoo groot nut geweest, wanneer de ikele dissidenten in heb brcodbakkersbe- •jjf te Amsterdam gebonden waren gows-est in de door de meerderheid overeengekomen sgelingen? Levert het grafisch bedrijf voor io leien een aanlokkelijk voorbeeld op? De ontwikkeling van de collectieve ccn- icien zal belemmerd worden door eenwet- Ijjke regeling van de verbindendverklaring, 'e belanghebbenden zullen alles op hanen snaren zetten om een verbindendverkla- T, te verkrijgen. Wanneer aan den au- iren kant een collectief contract afloopt, mder dat partijen liet over een nieuwe Reling eeus zijn geworden, zal de tus senkomst van de overheid worden inge- 'pen, dio zich niet afzijdig zal kunnen [ouden en met nieuwe dwingende regelingen zal moeten komen. Ook hier zal blijken dat dwang nieuwen dwang baart. De leden, die de verbindendverklaring voorstaan, overschatten de voordeelen, die uit een verbindend verklaard collectief Con tract zullen voortvloeien. De hoogte van da loonen in de exportindustrieën en dab zijn de industrieën, die den maatstaf aan geven voor de loonen in de andere be drijven worden door de afnemers over de geheele wereld bepaald. Wie de verbindendverklaring aanvaardt, zal weldra ook gedwongen zijn als conse quentie de publiekrechtelijke bedrijfsorgani satie of de socialisatie te aanvaarden en wanneer de consumenten dpor de hooge prij zen afgeschrikt naar buitenlandsche produc ten zullen grijpen, zal hij ook gedwongen worden de protectie te aceeptearen. De ervaring, die in Duitschland met een wettelijke regeling van de verbindendverk'a- ring is opgedaan, is zeer ongunstig. De bekende geleerde H. Herkner, wiens verle den borg staat voori zrjn onbevooroordeeld inzicht in sociale vraagstukken, heeft dat onomwonden uitgesproken. Ten slotte achten de leden, die hier aan het woord zrjn, den tegenwoordigen tijd bij uitstek ongeschikt om deze, zoowel op prin cipieels als praclische gronden, uiterst ge vaarlijke proef te nemen. Thans, nu de industrie een ernstige crisis doormaakt, moet zij niet aan nieuwe overheidsbemoeiing wor den blootgesteld, maar in de eerste plaats met rust worden gelaten. Waar in een bs- drijf algemeen bindende regelen absoluut noodzakelijk zijn, zullen zij wel zonder web- telijken dwang tot stand komen. Èén lid, dat de eerste vraag ontkennend beantwoordt, doet dat echter op grond van heel andere argumenten dan hier boven worden genoemd. Zijn argumenten zjjn die, welke in het prae-advies van Commissie XH werden opgesomd. Een .groote meerderheid in den Raad (236) beantwoordt daarentegen de eerste vraag bevestigend. Do leden, die deze meerderheid vormen, Imbben geenszins de pretentie door het ope nen van de mogelijkheid, dat collectieve arbeidsovereenkomsten in bepaalde omstan digheden algemeen verbindend verklaard kun nen worden, een groote hervorming in te voeren. Het is een sterke overdrijving van de tegenstanders van een dergelijke regeling, het simpele voorstel om regelen, die door 90 pet. van de betrokkenen vrijwillig zijn overeengekomen, op te leggen aan do 10 pet. niet gebondenen, te qualificeeren als een maatregel, die de energie doodt en de maatschappij ondermijnt. Een belangrijke kring van werkgevers heeit zich daarvóór uitgesproken en dat zijn juist die werkgevers, welke de meeshe I ervaring met collectieve contracten hebben De leden, die hier aan hot woord zijn, zien in de verbindendverklaring geens zins een aantasting van de rechten van de minderheid, doch een zeer geoorloofden dwang van de meerderheid welke dwang» bijvoorbeeld ter zake van do Zondagsrust en do winkelsluiting algemeen als geoor loofd wordt erkend om do arbeidsvoor waarden, welke door een overwegende meerderheid mogelijk en wenschelijk wor den geaaht, aan een kleine minderheid op te leggen. De heftige oppositie van do tegenstan ders van een wettelijke regeling van do verbindendverklaring wekt den indruk, j alsof de wetgever zal dwingen tot het slui- ten van collecbievo contracten, om vervol gens autoritair do verbindendverklaring op te leggen. Dat ligt allerminst in do be doeling. Do door Commissie XII gegeven- schets van een dergelijke wet doet niet andera dan de mogelijkheid openen, onder verschillende waarborgen tegen misbruik, dat een collectief contract bindend wordt verklaard voor een geheel bedrijf. Do wet opent slechts de mogelijkheid en regelt den vorm, waarin eventueel de verbin dendverklaring tot stand kan komen. Yan dwang kan slechts sprake zijn, nadat de overwegende meerderheid van do belang hebbenden zich daarvóór heeft uitgespro ken on nadat de overheid, voorgelicht door deskundigen, tot do conclusie is ge- komen, dat do wenschen van belangheb benden niet in strijd zijn met het alge meen belang In het mijnbedrijf heeft men thans reeds een collectief contract, dat geldt voor allo werkgevers en werknemers in dat bedrijf en dio regeling, welko natuurlijk geens zins volmaakt is, werkt zeer bevredigend. Weliswaar is dit collectief contract niet door da overheid opgelegd, maar voor do niet ge-organiseerdo arbeiders werkt het alsof do bindendverklaring had plaats ge vonden. Do voorstanders van de verbindendver klaring wijzen er op, dat het geenszins in i de bedoeling ligt, met een algemeen bin dend© regeling van de arbeidsvoorwaarden prijsregelingen te doen samengaan, even- I min als do wetgever, dio op ethische gron den bepaald© arbeidsvoorwaarden ver bood, daarmede maatregelen gepaard l deed gaan, welke het bedrijf in staat moes ten stellen de kosten van dio wetten te dragen. Voor sommige leden ligt de beteekenis yan een wettelijke regeling van do verbin dendverklaring hierin, dat do overheid daarmede een stap verder zet-op den weg om zooveel mogelijk de regeling van hot bedrijfsleven over te laten aan degenen, die van het bedrijfsleven reohtstreeks er varing hebbeD In dien geest is reeds in do Arbeidswet het zevende lid van artikel 28 aangebracht en was de „Proeve" van een Ziektewet opgemaakt, terwijl de Com missies bedoeld, in artikel 17 van de Wa renwet uit dezelfde gedachte zijn voortge komen. Juist het ernstigste bezwaar dat men heeft tegen de uitvoering van die Ar beidswet, dat de overheid bij het verlee- nen van overwerkvergunni ngen loonvoor- waarden oplegt, zal door do verbindend verklaring kunnen worden ondervangen. Do rechtsgrond voor zoodanig© bepalingen is niet moeilijker en allicht gemakkelijker aan to wijzen, dan die voor de dwingende bepalingen van een Arbeidswet en een V erzokerings wc t- Ten onrechte wordt van de verbindend verklaring van een collectief contract ver wacht, dat de klein© ondernemingen in de klein© plaatsen daarvan do dup© zullen worden. In de eersto plaats plegen de col lectieve contracten voor verschillend© plaatsen versohillend© loonklassen t© be vatten en bovendien geven zij in elk van dio klasoen slechts een minimum-loon aan, dat in de groot© steden wordt overschre den. Ten slotte zal in elk geval do over heid na voorlichting door de belangheb benden cok door degenen, dde gewei gerd hebben het collectief contract t© tee kenen moeten beslissen of een verbin dendverklaring geoorloofd is. Door de mogelijkheid van een verbin dendverklaring zullen do belanghebbenden geprikkeld worden aan het oollectief over leg, dat aan het sluiten van een collectief contract vooraf gaat, deel te nemen, op dat ook hun belangen behartigd worden. Men versterkt op die wijze bij d© betrok kenen de overtuiging, dat zij hun eigen be lang het bost bevorderen door het alge meen. belang t© dienen. Do exportindustrieën behoeven niet te vreezen, dat de collectieve contracten, dio zij mochten sluiten, tegen haar zin verbin dend verklaard zullen worden, omdat dat alleen zal kunnen geschieden, wanneer do overwegende meerderheid ook van do werkgevers daarom waagt. Erkend kan evenmin worden, dat een wettelijke regeling van de verbindendver klaring op den duur noodzakelijk zal moe ien voeren tot publiekrechtelijke bedrijfs organisatie, tot socialisatie of tot protectie. De overgang van de verbindendverkla ring tot de socialisatie beduidt niet een ge leidelijke overgang, doch een principieele wijziging, welke in elk geval bij een der gelijke wettelijke regeling de overheid bij eiken verderen stap zal hebben te beoor- deelen, of daardoor liet algemeen belang niet wordt geschaad. En bij iederen nieu wen stap zal men ervaring opdoen over de gevolgen, welke dergelijke maatregelen medebrengen. Trouwens do leden, die de verbindend verklaring wenschelijk achten, doch geen vertrouwen hebben in wat men socialisa tie noemt, kunnen zich door het bloote feit, dat socialisten daarin een slap zien in de richting van socialisatie, niet van maat regelen, die zij wenschelijk achten, laten afbrengen. Zij herinneren er aan, dat dc instelling van het Rijkskolenbureau door de socialisten is toegejuicht als een maat regel, die aan de overheid den sleutel in handen gaf tot de socialisatie en toch heeft dat bureau groot nut opgeleverd voor de industrie en hebben werkgevers, die geens zins voor socialisten zullen willen door gaan, daaraan hun medewerking verleend. Tot socialisatie heeft de instelling van dat bureau niet geleid; integendeel, toen de omstandigheden waren gewijzigd, is het opgeheven. De leden, die een wettelijke regeling van dc verbindendverklaring bepleiten, achten het huidige tijdstip daartoe niet ongeschikt, alhoewel zij zich len volle bewust zijn, dat de tijdsomstandigheden voor een toepassing van dio verbindendverklaring op eenigs- zins uitgebreide schaal zeer ongunstig zijn. Zij verwachten dan ook, dat vooralsnog slechts weinfg collectieve contracten ter verbindendverklaring aan de overheid zul len worden aangeboden en dat de overheid in verscheidene gevallen zich genoodzaakt zal zien haar voor het totstandkomen van de verbindendverklaring onmisbare mede werking te weigeren. II. Verschillende leden beantwoorden de tweede vraag bevestigend. Zij wijzen er op, dat de overheid geroe pen is de leiding te nemen ter bevordering van den socialen vrede. Dat een belang rijke groep werkgevers niet bereid is oin mede te werken, mag voor de Regeering geen aanleiding zijn om niet voort te gaan. De sociale wetgeving is doorgezet legen den wil van een groot deel van de werkgevers, omdat men zich terecht op het standpunt stelde, dat één groep niet mag tegenhouden, wat redelijk is. Men wachte niet tot ook de laatste groep van werkgevers bereid is mede te werken; het is aan dien kant een pose, een poging lot intimidatie van de tegen standers. Wanneer de regeering doorzet, zal ook deze groep haar medewerking niet onthouden. De leden, die hier aan het woord zijn, hebben weinig toe te voegen aan liet be toog, waarin het praeadvies van Commis sie XII de superioriteit van de publiekrech telijke bedrijfsorganisatie boven do verbin dendverklaring van collectieve arbeidsover eenkomsten in het licht is gesteld. Wacht men nog eenigen tijd met een wettelijke regeling van de verbindendverklaring, dan zal er niets meer bindend te verklaren zijn. Men zie naar den strijd in het rrafisch be drijf en in het bouwbedrijf, die een lamen tabel gezicht oplevert. Grijpt de overheid niet ordenend in, dan keeren wij terug tot het zuiverste individualisme. Over eenigen tijd zal men met moeite moeten opbouwen, wat wij thans zouden laten verdwijnen. Een collectief contract blijft altijd een kwestie van machtstrijd. De betrokkenen kunnen, wanneer ze daarin hun belang zien, altijd weer uit dc organisatie weg- loopen. In het stelsel der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie kan men wel uit de ka mer, waar de onderhandelingen gevoerd worden, weggaan, maar niet uit de door de wet opgelegde organisatie. Aan dc heerschendo malaise mag geen argument worden ontleend om thans een wettelijke regeling uit le stellen. Malaise mag nooit een argument zijn tegen het re* gelen van een billijke rechtspositie. Publiek* rechtelijke bedrijfsorganisatie beteekent niet, dat noodzakelijk de producten duurdeij worden. Zij gaat niet verder, dan het ver beteren van de rechtspositie van de collect tivileit der arbeiders in een bedrijf. Integendeel is het juist bijzonder urgentl om thans dezo maatregelen to treffen, onu dat de overheid ieder oogenblik door Int vloeden uit het buitenland er toe genoopt} kan worden zeer ingrijpende maatregelen! te nemen, waartoo sommigen thans der* tijd nog niet rijp achten. Daarom is ditj tijdstip gunstig om den grondslag to legt gen voor de publiekrechtelijke bedrijfsorga* nisatie, al zal deze aanvankelijk nog slechts in enkele bedrijven kunnen worden verwe* zenlijkt. Een meerderheid in den Raad (18—10) beantwoordt echter do tweede vraag ont* kennend. Vorschillendo leden, die in beginsel sym* pathiek staan tegenover de publiekrechte lijke bedrijfsorganisatie, achten den tijd nog niet rijp om tot een wettelijke rege* ling van deze materie over to gaan. Do zich zonder tusschenkomst van de overheid ontwikkelende organisatio van de bedrijven moet eerst nog groeien, vóórdat de regee* ring hier in zoo sterke mate leidend en ordenend behoort op te treden. Voorloopig kan do sociale vredo nog niet door deza middelen worden afgedwongen. Uiteraard staan velo leden, di© hierbo* ven principieel© en practische bezwaren to* gen een wettelijke regeling van de verbin* dendverklaring van collectieve contracten ontwikkeld hebben, evenzeer afwijzend to* genover de publiekrechtelijke bedrijfsorga* nisatie, omdat bij de verwezenlijking van dat stelsel in nog sterkere mate de vrijheid van do industrie wordt aangetast. Niefc alleen, dat do ondernemers in den be- drijfsraad, dio ,,aan liet hoofd staat van een bedrijf", minstens do helft van dö macht moeten afstaan aan de arbeiders, c?e controleerende functie van de overheid, die bij de verbindendverklaring herhaalde lijk haar invloed ten goede zou kunnoa doen gelden, is in het publiekrechtelijk ge organiseerde bedrijf voor oen aanzienliik deel door ,,de autonomie van het bedrijf® uitgeschakeld. In do controle van de consumentenraden en do raden van toezicht hebben vele le den niet het minste vertrouwen, omdat dié colleges juist in tegenstelling met de bedrijfsraden, di© zij moeten controleeren niet steunen op krachtige organisaties, Hoe zullen trouwens de buitenlandsche af nemers in de consumenberaden hun invloed doen gelden? Ten onrechte wordt voorspeld, dat door het aanbevolen stelsel van publiekrechte lijke bedrijfsorganisatie do machtstrijd zal vermindoren. Di© strijd zal binnen het ka der van di© regeling met dezelfde hevig heid worden gevoerO, ten eindo het bureau van den bcdrijfsraad, dm raad van toe zicht en den Minister voor een bepaald© opvatting te winnen. Verschillende leden, dio in beginsel voor* standers zijn van een publiekrechtelijke be drijfsorganisatie, willen zich niet binden aan de uitwerking in bijlage 0 van hot pra© advies van Commissie XII en hebben met name ernstig bezwaar tegen de vierde alinea van artikel 1 van het ah bijlage 3 bij het praeadvies van Commissie XII ge voegde ontwerp, omdat daar de mogelijk heid wordt.-opcngelatcu, dit een ,,bedr' zal worden ingesteld, wanneer nog slecbtti do arbeiders zich in vakveroenigingen heb ben georganiseerd. Heb zal, naar het oor deel van deze leden, in iedor geval nood zakelijk zijn den cisch to stellen, dat ook de werkgevers georganiseerd moeten zijn. Sommige leden hebben voorts bezwaar togen wat zij beschouwen als een essentieel bestanddeel van het genoemde ontwerp, dat aan de belanghobbenden zelf oen zoo groote macht met betrekking tot de loonen 1 Dc deftige magistraten, die het rechterlijk pllege vormden van het Tribunal de la [fine in 1910, stonden paf. Zij geloofden lun ouren niet, grepen naar hun hoofd en phudden het daarna bedenkelijk. IEr was een proces aan den gang over een frfenis. Een der getuigen, dc heer Louis "clave Eiienne, een grijsaard van 76 jaar, tos opgestaan en antwoordde op de vraag: peelt u nog broers?" ,.Neen, mijnheer de 'esident. Ik had er één. Hij was werkzaam de keukens van Versailles onder Lode- tjjk XVI, maar hij is onder het Schrikbe wind op het schavot gestorven." 1 De magistraten hadden eenige moeite om |to maar ineens 119 jaar achteruit te gaan. litid dc getuige hen voor den gele? J Maar hij legde kalmpjes uit; Zijn vader |as in 1756 geboren, was op achltienjari- pn leeftijd in 1774 getrouwd en kreeg een Pen, die, toen liij vijftien was, in 1789 in fn keukendienst van Versailles werd op- nomen. Onder het Schrikbewind werd hij i de gevangenis gezet en in 1794 onthoofd. vader hertrouwde veertig jaar later en eeg in 1834 nóg een zoon: den getuige. Was doodeenvoudig. Juist 116 jaar na de jcroordeeling van zijn broer moest deze ge- Vgenis afleggen. I ..Mijn broer? Maar die is al honderd en rJmg jaar geleden dood gegaanl" T 'e President meende, dat hij met een paschen ouden man le do?n had en werd at kribbig. Maar ook hier was de uitleg- I e eenvoudig genoeg. Zijn vader, op 19-ja- |gen leeftijd getrouwd, had in 1755 een P n gehad, die in dat jaar stierf. Op zijn p. - n-zeventigste was hij hertrouwd en 1 had hij een zoon gekregen: den getuige. Tusschen 1755 en 1905 was, goed bere kend, 150 jaar. Zoo is vaak één enkele tusschenpersoon voldoende ,om een paar zeer ver van elkaar I verwijderde tijdperken te vereenigen. I Onder het Tweede Keizerrijk, bij gelegen heid van een bal, dat keizerin Eugénie in de Tuilerieën gaf, zeide een stokoude dame zoo terloops tot de Vorstin: „Lodewijk XIV zei eens tot mijn man.." Algemeene verbazing. Zoo de Kamerheer van Dienst eensklaps de markiezin De Montespan had aangekondigd en deze haar entrée had gedaan, „gekapt met de duizend krulletjes" en gekleed in haar beroemde „gouden japon, goud-op-goud, met goud ge slikt, gezoomd en met gouden garneersel be legd", zou men niet* verbaasder hebben kun nen zijn. „Maar, mijn lieve mevrouw," zeide kei zerin Eugénie, „Lodewijk XIVU be doelt toch zeker Lodewijk XVIII?" „Neen, Majesteit, ik bedoel Lodewijk XIV, den „Zonnekoning". Dat komt, omdat ik in 1788, toen ik 16 jaar was en al weduwe van luitenant-generaal De Booth, hertrouwd ben met maarschalk De Richelieu, die toen twee en negentig was. In zijn jeugd was hij page van Lodewijk XIV. Onder het oude regime" trouwde men vroeger en later dan nu, zoodat ik, die nu, in 1867 de „quadrille des lancicrs" en de „Belle Hélène" door da mes in crinoline zie dansen, nog spreken kan over de conversatie, die Lodewijk XIV met mijn man hield over de menuetten, die gedanst werden voor den Zonnekoning op Lulli's muziek." Frankrijk is het land der honderd- en- meer-jarigen. Tijdgenooten hebben nog den heer Chevreul zien rondloopen met zijn honderd en drie jaren op de krachtige schouders. Nu stierf in 1907 een ruim honderdjarige: de heer De Juillé. Hij was in 1805 geboren uit het tweede huwelijk van zijn vader, dio bij zijn geboorte 76 jaar oud was. De vader was dus in 1729 geboren. Bijgevolg was de heer De Juillé onze tijdgenoot van Lodewijk XIV niet veel meer dan één ge slacht verwijderd. Hij had in zijn kasteel een geschilderd portret van zijn vader op 27-jarigen leeftijd, in uniform van „gen darme van het Koninklijk Huis" (toen Lode wijk XV). Voorts een geschilderd portret van diens vrouw, gekleed als de elegantes van 1755 met een „robe paniers" en een lang keurslijf, dat veel verder dan het middel reikte. Een gebruikelijke snakerij van den heer De Juillé was, de bezoekers voor deze portretten te brengen en dan te zeggen: „Zie daar mijn vader en zijn vrouw". En do be zoekers keken vreemd op van dien vader in Lodewijk XV-uniform en de moeder in „robe ft paniers". Ik noemde hierboven den naam van Che vreul, den beroemden scheikundige. Hij stierf in 1889 tijdens de Parijsche wereld tentoonstelling, die hij nog mede-geopend had. Hij was toen 103 jaar. In 1826 was hij lid geworden van de Academie van Weten schappen; een zijner hooggeleerde collega'9 was Jacques Dominique Cassini, die in 1747 geboren was en in zijn jeugd nog Fontenelle gekend had, die een neef van Corneille was. Onze tijdgenoot Henri Poincaré, broer van den bekenden oud-President der Fransche Republiek, óók lid van de Académie des Sciences en daarin gekozen vóór 1889, dus vóór Chevreul's dood, wordt dus in dat col lege verbonden aan de 17de eeuw, verper soonlijkt in Fontenelle, door één enkele ge neratie, die hij niet gekend heeft. Men zegge niet dadelijk: dat kan niet! Toen men in 1909 in de Fransche bladen beweerde, dat cr nog een weduwe leefde van een der krijgers uit den Vendée-oorlog, haal den de Parijzenaars de schouders op. Toch was het zoo. Zij stierf in 1910. Het was de markiezin De Guerry. Haar man was de eer tijds befaamde Guerry de Maubreuil, die bij een gevecht in 1799 op vijftienjarigen leef tijd in de Vendeeschc troepen meevocht en in 1814 de diamanten van de koningin van Westfalen ontfutselde. Hij had veel wilde haren. Toen die uitgevallen waren en hij wat bezadigd was geworden in 1866; hij was toen 83 huwde hij een schoone der tigjarige. En zoo is het mogelijk, dat één en kel paar menschen hun bestaan heeft kun nen uitstrekken over 129 jaar, leven onder 12 verschillende regeeringen en een bejaarde dame gelijktijdig haar man heeft kunnen hooren vertellen van zijn avonduren ten tijde der chouannerie en zelf in de dagbladen het spannend verhaal lezen van de vlucht over het Kanaal door Blériot. 't Lijkt alles zoo ver, die geschiedenis van de Fransche Revolutie, het Consulaat, het Eerste Keizerrijk! En toch zijn er zooveel aanrakingspunten met die tijdperken. Alle negentigjarige Franschen van thans hebben een vader gehad bij Wagram, Leipzig of Waterloo en een grootvader, die den val van de Bastille heeft beleefd. Die vader cn die grootvader hebben nog een goed stuk van de 19de eeuw kunnen meemaken. Zoo stierf te Parijs in 1875 baron Waldeck. Een bekend man. Honderd jaar oud; flink, recht als een kaars, frisch en robuust. Men kon hem altijd vinden voor een café op de groote boulevards waar hij zijn apéritiefje nam, totdat de dood stop! zeide. Die meneer had de Bastille zien vallen, de gruwelen van het Schrikbewind, de Seplem- bermoorden, de onthoofding van Lodewijk XVI en de Girondijnen beleefd en gezien en hij sprak er dikwijls van: 81 jaren na dato. En de getrouwen van de Comédie fran^aise, die in 1884 leefden, konden daar, onveran derd op dcnzelfden fauteuil een ouden, ge decoreerden militair zien zitten, generaal Schramm, die bij Lützen onder Napoleon tot brigade-generaal was bevorderd, zoodat Truf- ficr en anderen, acteurs van het beroemde theater, zich thans nog kunnen verheugen in het feit, dat een generaal „de la Grande Ar- mée" hen heeft geapplaudisseerd. Zoo wordt het liedje, het mooie liedje van Béranger, realiteit: „Vous l'avez vu, grand' mère? Vous l'avez vu?" Ja, er waren er nog voor korten tijd, die hem hebben gezien, hem, „den kleinen kor poraal", „den grooten Keizer", den man van liet driesteekje cn de groene jas. De vertaler van deze historische wonderlijkheden ook al geen kind meer! heeft lal van men schen gesproken, die „liem" hadden gezien, gesproken, onder hem gediend. En hij wil met de volgende kleine anecdote eindigen. In dc Ariège, vlak bij de Spaansche grens, woonde, vijf en dertig jaar geleden, een oude oud-kolonel, die dc Napoleontische oorlogca had meegemaakt. Hij had cr plezier in, daar van te vertellen tot groote emotie van zijn even oud vrouwtje, dat telkens weer beefde en rilde van de gevaren, die haar man geloo- pen had, lang, lang vóór hun huwelijk. In hun dienst was een oud-gardist, een reus van een kerel, goedig als een lam en met weinig hersens. Diens trots was, dat eens dc groote Keizer hem opgemerkt had, toegesproken en de hand gegeven. Hij brandde van verlangen, om deze groote le venservaring aan vreemden te vertellen. Wanneer dan de oud-kolonel genoeg verteld had van eigen exploiten, liet hij den oud-gar-. dist binnenkomen. „Vertel je ontmoeting met den Keizerl" „Tot uw orders, kolonel 1" En dan kwam het verhaal, dat geregeld eindigde met dezen zin: „Daarop drukte de Keizer mij de hand, welke hand ik sedert dien steeds bewaard heb." En triomfantelijk liet hij dan zijn rechter* hand zien. iets van dq afmeting van een hooivork

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 5