Magazijn WILHELMINA, Breestraat 175, Haarl.straati162 Eindelijk weergevonden mUW EIGEN VOORDEEL ZEGT U EVEN DE ADVERTENTIE TE LEZEN VAN HET No. 19350. LEBDSCH DAGBLAD, Vrijdag 6 April. Derde Blad. Anno 1923, UiT ONZE STAATSMACHINE. BERLIJNSCHE BRIEVEN. OP X>E ACHTERSTE PAGINA VAN HIT BLAD FEUILLETON (Nadruk verboden). Motor- en Rijwielwet. -Het wetsontwerp tot wijziging der Mo tor- en Rijwielwet is reeds in het zitting jaar 1917—'18 bij de Tweede Kamer inge diend. Van behandeling, in den zin van af handeling, is nog niets gekomenmaar op 8 Maart is een nota van wijziging van het Bocevtn bedoelde wetsontwerp ingekomen met den volledigen tekst der wet, zooals die zou luiden, wanneer dc nu en vroeger voorgestelde wijzigingen waren aangeno men. Wij willen trachten de voornaamste pun ten aan te stippen, die voor belanghebben den vaja gewicht kunnen zijn. 't Is noodig gebleken, het begrip w e- g e d, zoodanig te omschrijven, dat daar onder ook gerekend worden de bruggen en duikers in de wegen, evenals de voetpa den, bermen en zijkanten. RijvielPaden zullen zijn alle pa den, al of niet deel uitmakend van een weg, door of met goedvinden van den daartoe gerechtigde als zoodanig aange duid op de wijze, die door den Minister zal worden aangegeven. De bestuurder is hij, die het mo torrijtuig zelf bestuurt of onder zijn toe- acht doet besturen. Treedt iemand als be stuurder op, wien het besturen verboden is, maar doet hij dat zoogenaamd onder toezicht van een ander, die een rijbewijs bezit, dan wordt hij geacht bestuurder te rijn en dus in overtreding. De in art. 2 bedoelde Al gemeen© Maatregel van Bestuur, regelt het verkeer op dc wegen en rijwielpaden in verbaud met het gebruik van motorrijtuigen en rijwielen maar de regelen zullen zich niet meer be perken tot bevordering van vrijheid en veiligheid van het verkeerzij zullen ook voor de instandhouding dor wegen moeten zorgen. De lagere bestu ren waren wel al bevoegd om wegen voor zware motorrijtuigen te sluiten van die bevoegdheid is vaak genoeg gebruik ge maakt, al werden ook ontheffingen toe gestaan maar voor den vrachtauto-be stuurder was het moeilijk om de afwijken de bepalingen na te gaan en hij moest over heel wat ontheffingen beschikken. Het is beter, dat er een algemeene regeling komt in elk geval een gecentraliseerde regeling van hoogerhand waarbij die lagere orga nen gehoord kunnen worden. Zoo zullen ook voorschriften gegeven kunnen worden omtrent snelheidsbeperking, want de snel heid heeft machtigen invloed op het weg dek. Later zullen bijzondere bepalingen gesteld worden, waarbij wellicht de wegen en de motorrijtuigen in klassen zullen worden verdeeld. Yoorloopig kan worden gezegd, dat de A. M. v. B. in art. *2 zal moeten bevatten bepalingen betreffende lo. de samenstelling, de inrichting en uit rusting van motorrijtuigen en rijwielen 2o. het geslotcn-verkiaren van wegen voor het berijden in één of in beide richtingen en met alle of sommige motorrijtuigen of rijwielen 3o. het voeren van lichten 4o. het geven van seinen 5o. het. uitwijken door of voor motorrijtuigen en rijwielen en andere rij- en voertuigen, ruiters cn voet gangersCo. het doen stilhouden van mo torrijtuigen on rijwielen en het in rust brengen van den motor7. het doen trek ken door motorrijtuigen van andere rij- en voertuigen. Ten aanzien van wegen buiten de bebouwde kom der gemeenten kaji een maximumsnelheid worden voor geschreven ook in verband met de samen stelling, het gewicht, dc as- en wielbelas- ting, de afmetingen in beladen en onbela den staat. De regeling der maximale sni*l: heid binnen de kom der gemeenten blijft aan de gemeenten overgelaten, maar als grens wordt aangegeven 20 K.M. voor motorrijtuigen on 10 K.M. voor rijwielen. Willen de gemeenten daar beneden gaan voor enkele categorieën van motorrijïui gen, dan behoeft zulk een bepaling de goedkeuring van hoogerhand. Een uit komst is het, dat dan de gemeenten niet volkomen vrij zijn, maar ook, dat een ver bod voor de eone soort, niet voor alle be hoeft te gelden Herhaaldelijk is de behoefte gevoeld aan een juiste aanduiding van de grenzen van de kom der gemeente; de/u wordt nu nog meer noodig, omdat de ge meenten alleen medezeggingschap zuilvn houden over de wegen binnen de kom. Aan Gedeputeerde Staten wordt opgedra gen de grenzen van de kom der gemeente aan te geven. Ingevoegd in de wet wordt een vrij lange lijst van bepalingen omtrent de nummer en rijbewijzen, hoofdzakelijk om onregel matigheden en knoeierijen tegen te gaan. Zoo'n rijbewijs zal voortaan ook het foto grafisch portret moeten dragen van r.- gene, aan wien het uitgereikt is en die er dus zijn bevoegdheid aan ontleent. De leeft-ij dsgrens van 16 jaar zal niet meer gelden voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen, maar voor rijtuigen van niet meer dan 3 P.K. De 1G en 17-jarigen worden dus op motorrij wielen van grooter aantal P K niet ih ht op den weg toegelaten Er wordt getracht een waarborg te ge ven, dat een rijbewijs niet wordt afgege ven aan personen, die gebreken hebben, welke hei> voor het behoorlijk besturen van een motorrijtuig ongeschikt maken. Dat is niet gemakkelijk, ja haast ondoen lijk, want het zit ndet in do technische vaardigheid, maar meer neg in den ziels toestand van den bestuurder, die bij onge vallen eén beslissende rol speelt. De zeker heid. daaromtrent kan niet verkregen wor den door een chauffeursexa men. Maar als het blijkt, dat er twijfel ontstaat omtrent de geschiktheid om als bestuurder op te treden, dan moet de mo gelijkheid bestaan om zoo iemand het be sturen te beletten. De rijbewijzen zullen maar twee jaar geldig zijn. Over vernieu wing kan dan gesproken worden. Aan een bewijs van goed zedelijk gedrag, door de gemeentelijkö admi nistratie afgegeven, hecht de Minister wei nig waardeevenmin heeft hij kunnen be sluiten een attest te vragen, dat de aan vrager van een rijbewijs niet bij herha'mg misbruik maakt van ©terken drank. Als daarover beslist moet worden met rechts gevolgen, moet de rechter dat doen. Van internationale rijbewijzen mag door ingezetenen van het Rijk geen gebruik meer worden gemaakt. Wedstrijden met motorrijtuigen of rij wielen zullen op een weg of een rijwielpad niet gehouden mogen worden. Strafbaar is dc bestuurder van een mo torrijtuig, als hij doorrijdt na een botsing of aan- of overrijd in g, waarbij letsel beko men is. Sommige strafbepalingen worden aan merkelijk verscherpt en de straf verhoogd. D„at de bestuurder op de eerste vorde ring van de aangewezen ambtenaren bet motorrijtuig of rijwiel moet doen stilhou den, is niets nieuwsmaar als die ambte naar een onderzoek naar het motorrijtuig wil doen instellen, mag hij het naar een nabijgelegen plaats doen vervoeren en de bestuurder zal daarbij, zoo noodig, behulp zaam moeten zijn. Daar de aanvragen om rij- en nummer- bewijzen bij de provinciale griffiën jaar lijks toenemen en wordt dit ontwerp wet nog aanmerkelijk zullen vermeer deren, zullen de administratie uitgebreider en de daaraan verbonden kosten grooter wc-rden. Daarom wordt het billijk geacht, dat voor dc uitreiking van rij- en nummer- bewijzen cn voor de verlenging van den geldigheidsduur een zoodanige vergoeding wordt betaald, dat uit de totale opbrengst c3e kasten der administratie kunnen wor den bestreden. Die vergoeding kan bctaaid worden in den vorm van leges. Misschien kan een andere wijze van heffing werden gevonden. Wij hebben alleen cJe hoofdpunten aan gegeven en zijn niét in bijzonderheden af gedaald. Alle mogelijke gevallen, die zich kunnen voordoen op te sommen, zou to veel ruimte verge;n en evenzeer is dat het geval met de strafbepalingen. Wat de laatste aangaat, wij zeiden al dat heel wat straffen verhoogd zijnenkele loopen op tot drie piaanden gevangenisstraf of geld boete van f300. Het dierlijke in den mensch. Berlijn, eind Maart. Er was een -ijd, dat de moderne mensch heid trotsch op haar intellectueele presta ties, op haar ontdekkingen, uitvindingeu en op haar toepassing der ■natuurkrachten, zich zelf voor iets bijzonder hield. Men kan zeggen, dat men in de landen, die door den oorlog en zijn gevolgen geteisterd zijn tegenover deze opvatting ietwat sceptisch is komen te staan. Men ©preekt hier niet meer zoo vanzelfsprekend als vroeger van de donkere middeleeuwen", toen men van zijn leven en bezittingen niet meer zeker was, toen haat en ruw geweld regeerden omdat men geen groot onderscheid meer ziet tusschen dien ouden tijd en do tegen woordige toestanden. Ja, zelfs de overtui ging, .'at wij afstammelingen van Adam cn Eva, de zelfbewuste ,,Heeren der Schep ping", een uitverkoren, de godheid na aan 't hart liggend ondterdeel van do schep ping zijn, is gaan wankelen. Met verba zing en niet zonder ontzetting hebben we weer de groote waarheid leeren kennen, dat wij in ons leven onze gewoonten, ons noodlot heusch niet zoo ver van de drieren verwijderd staan, als wij ons verbeeldden. Als wij tot dusver meenden te kunnen aan nemen, dat van de beide elementen, waar uit ons wezen bestaat: het „goddelijke" en het „dierlijke", het „goddelijke" de over hand heeft, of dat tenminste beide elemen ten elkaar in evenwicht houden, dan zijn we nu in twijfel gebracht en vragen wo ons af, of tenslotte het dierlijke toch niet de grootste macht over ons bezit. Van dergelijke overwegingen en gedach ten zullen de twee Prager dichters, de ge broeders Capek uitgégaan zijn, toen zij het stuk schreven, dat in dit niet fleer vrucht baar tooneelseïzoeri naast de andere nieu we opvoeringen der Berlijnsche theaters zoo sterk op den voorgrond treedt. Zij noemden hun werk „Uit het leven dor In secten". Üit het groote dierenrijk kozen zij zich de afdeeHng van kleine brommende, gonzende schepselen uit om ons in ons eigen leven een spiegel voor te houden eu den toeschouwers te bewijzen hoe zeer onze levensloop die der insecten nabij komt. Terwijl de schrijvers, dit idéé verder uit werkend. hun gelukkig gevonden thema op de verschillende forailiën der insecten wereld toepasten, ontstond van zelf een verdeeling in verschillende acten. Om deze dan weer te verbinden, voerden de dichters een menschenfiguur in: een rondtrekken- den landlooper, die met de vrije natu** daarbuiten, met aarcte cn bosch in nauwere verbinoiug staat dau dc stadsmenschen, en aan wie zich nu de geheimen openbaren, die daarbuiten sluimeren. De landlooper rust op een heeten zomerdag uit aan een rand van een bloeiende weide. Rond hom fladderen bonte vlinders en als hij even in sluimert, beluistert hij in den droom het eigenlijke leven van dit fladderende, dan sende, liefelijk dartelende en spelende ge zelschap. Voor de oogen van den toeschou wer groeit de weide tot een geurend too- verdal van schitterende kleuren. Vlinders in menschengrootte, dus door werkelijke tooneelspelcrs voorgesteld, dartelen naar binnen en tusschen hen ©peelt zich nu een luchtig liefdesspel af, dat zich van het men sehelijke gedoe in niets onderscheidt-, en dat zich afspeelt in flirt en coquetterie. in leed en vreugde, in geluk en naijver. Het is een lichtzinnig volkje dat hier ronddar telt en we vinden het daarom zelfs niet meer zonderling, dat het gras en de bloe men de merkwaardige gestalten van tafels en stoelen van een... bar aannemen, cn dat de bloemkelken, waaraan vlinders zich zoo gaarne vergasten, tot langstelige glazen worden, waaruit men een „American Drink" kan slurpen. En het is daar een fluisteren en lispelen, 'n hofmaken, vangen en ontrouw-worden in eeuwige onrust. De vleugels zijn tot waaiers geworden, waar mede de vlinderde met jes een voortdurend gevladdcr bewerken. Men wordt verliefd, men vangt elkaar, men vlucht weer, men houdt elkaar voor de mal, men verraadt elkaartot een groote vogel komt eu een der kleine vlinders gruwzaam verslindt zoodat de heele zwerm uiteenstuift. Do landlooper ontwaakt en duizelig van alles wat hij gezien heeft, slentert hij weg van <32 wei,.naar het bosch, om daar ver der tc slapen. Daar begint iets op den brui nen boschgrond te krabbélen. Het lage hout verrijst in reusachtige vormen, zoodat het er uitziet als een warnet van boomen en wij nu den maatstaf hebber, voor het leven der... kevers. Hier is niet meer zooveel vroolijkheid, zooveel overmoed en lichtzin nigheid als bij de vlinderseen and?r beeld vertoont zich aan onze oogen. Op den bosch grond verschijnt een zonderling paarde heer mestkever met zijn echteenoote. Oude, vuile, gedrochtigc wezens. Zij slepen een merkwaardig voorwerp mee: een groote dikke kogel, bestaands uit aarde, stof cn mest. Zij hebben met veel moeite cn arbeid, in het zweet huns keversaanscliijns dezen kogel samengerold totdat hij een behoorlij ken omvang aannam. Hij is hun bezit, hun vermogen, hun kapitaal, en met teederc go- baren streelen cn omarmen zij steeds op nieuw hun kogel van drek, en zij zijn er steeds op bedacht, hem, door nieuw vuil to verzamelen, nog dikker te maken. Treffend wordt hierin het rustclooze onzalige stre ven der mensclven naar bezit, naar gold, naar vermogen geestig gesymboliseerd. Dc lieer en mevrouw Mestkever zoeken voor hun geliefden vuilen bal een schuilplaats, opdat niemand hem zien kan, opdat hij door niemand geroofd wordt. Angstig eu nerveus zoeken zij naar een verborgen gat in de aarde, en als zij er juist een gevonden hebben en nog eens willen kijken of dit „depot" veilig is komt een andere mest kever en steelt hun kogelDan is luin ver driet groot. Jammerend kruipen dc twee oudjes door het bosch, om hun verloren ver mogen te zoeken. De angst van de kapita listen In een Hoek van het boscK echter, verbor gen door kreupelhout, woont eon andere kever met zijn larf je. Om zijn baby naar behooren te voeden, trekt hij op roof uit. Er. waar hij oen kleineren, zwakkeren ke ver ontdekt, steekt hij hem van achteren zijn dolk, d.w.z. zijn stekel in den rug en rooft den buit. Hij vermoordt een aardig jong insectje, dat vroolijk en zingend voor bijkomt. Hij vermoordt een jong echtpaar, dat zich in een mollegat huiselijk inrichten wileerst de man, als hij alleen is, en daa h-c sierlijke wijfje, als het klaagt over haar verlatenheid. Alles neemt de groote kever zonder medelijden mee naar zijn hol hij wil immers zijn kleine voeden 1 Hij hoopt keverlijk op keverlijk, om voorraad te heb ben. Hij „hamstert." Maar ook hij wordt gestraft; de „parasiet" komt, een proleta rische, cynische collega van die keversoort, en vreet den heelen gehamsterden voorraad en bovendien het larfjo op. Tot barstens toe dik kruipt Hij weer uit het hol te voor- schijn. De landlooper richt zich weer op uit zijn sluimering en denkt: Er is in 't geheel geen onderscheid meer tusschen menschen cn dieren, 't Is alles juist als bij ons. Lo sterker vreet den zwakkere, de een be steelt den andere Maar zoo philisopheert hij. wij menschen hebben toch nog iets, dat die kleine insecten niet hebben: het leven in de gemeenschap, do volksorganisatie, den staat! Ondertusschen, nauwelijks ia hij weer ingesluimerd, of het wordt hem wel beter geleerd. Want ln den droom, dfie hem de waarheid der dingen onthult, krijgt hij plotseling een kijkje in het leven dermieren. Wat ziet hij Arbeidzame dieren, die steeds bezig zijn, die zonder on derbreking bouwmateriaal aanslepen m lango rijen en brcede kolonnes, gecontro leerd en aangevuurd door opzichters Zij kruipen tegen een zandheuvel op, onop houdelijk, zonder pauze, volgens het eento nig rythme van den arbeid. Het heele mie- ï'Cnvolkje schijnt door cén gemeenschnppe- lijken wil geleid, die hen geen rust laat. Het brengt het land, waar liet woont, ia gereedheid. Maar reeds nadert gevaar De zwarte mieren worden door de gele mierea aangevallen. Wriemelende massa's storten zich op elkaar. De met eindelooze moeito opgebouwde vesting wordt veroverd, en de generaal der gele mieren Btaat trjtsch als overwinnaar op den heuvel. Strijd der vol ken, oorlog cn veldslagen ook liier. Ten minste hebben de dieren het dan ook niet beter dan wij. De landlooper wrijft zijn oogen uit. Dus ook den staat hebben wij menschen niet al leen Ook hier zijn wij slechts de gelijke, wellicht slechts de naapers yn de leerlingen der dieren. En waartce dit alles? Wat is het doel van dit moeizame, duistere, vreug deloozo gedoe? De laatste acte geeft daar op een weemoedig antwoord. Nu is hij plot seling onder de ééndagsvliegen. Zij zweven en dansen rond als teere, breekbare, bijna; doorzichtige {£stalten het Theater in do „Königgratzcr Strasse" in Berlijn beeldt dat bij do opvoering wondermooi uit dio zich toch wagen in den levensstrijd. Elk van deze eendagsvliegen vertelt van het verlangen, dat hem bezielt, van het hoogo streven, waaraan hij zich wijden wil, van het edele doel, dat hij zou willen bereiken cn do een na den ander verschrompelt, zinkt dood neer op den grond. Do landloo per zucht. Dat is dus het einde? Dat is de beteekenis van ons bestaan? Verlangen en idealen, met moeite en wor stelend nastreven en dan, lang vóór den tijd, door een onzichtbare macht neerge veld te worden? Dez° erkenning doet zijn hart ineen krimpen. Ziet, ook hij zinkt dood neer op den grond. Maar do nacht wiikt, een nieuwe morgen verrijst. Uit 't nabij« zijnde dorp naderen de menschen. Een Hef- despaartje komt, hand in hand, voorbij. RECLAME. Uit het Engels von ADELINE SERGEANT. 5) „Ik wilde niet zoo spreken, John. Je bent zoo erg aardig voor me geweestMaar ik ben nog zoo zwak, zoo moeik heb een gevoel alsof ik niets kan verdragen." Johns oogen dwaalden weer af naar haar linkerhand, die zij op zijn knie had gelegd. Hij legde de zijne er een oogenblik over. „Ik begrijp je, Catherine. Maar je moet moedig en sterk zijn. Je wilt toch geen schandaal en schande over ons huis bren gen, wel?" „Neen, zeker niet." „Dan zal jo begrijpen, waarom ik er je aan herinner, dat er stilzwijgen moet zijn aangaande de geschiedenis van het laatste anderhalf jaar." Catherinè keek hem verschrikt cn zwij gend aan. Jk, ik wil er niet over spreken," zei ze eindelijk, met een ingehouden snik. „Daar ben ik zeker van. Laat het zijn alsof het nooit geweest was. Het is het wijste. Ik had er vroeger over moeten snieken." „Je hebt zoo iets van dien aard gezegd. Maar als mij iets gevraagd wordt „Er zal je nictg gevraagd worden. Ge beurt het, stuur den vrager dan riaar mij, nis je voogd. Ik zal weten, wat ik h?m zeg gen moet." Zy keek hem onrustig, vragend, aan. „Je bent met vrienden op reis geweest, deels in het buitenland, deels in Schot land," zei John met zijn kalme stem, „na tuurlijk met ons goedvinden. Je bent Ca therine Holden, zooals je altijd waart; zal je daaraan denken?" Een diepe blos bedekte haar gezicht; zij keerde zich af en zou gezwegen hebben, als Holden niet op een antwoord aangedron gen had. „Zal je daaraan denken, Catherine?'* „Ja," zei ze eindeljjk met groote moeito. „Ik zal er aan denken." „Je bent niet getrouwd geweest," ging hij rustig voort, „en je moogt geen trouwring dragen. Het is beter, dat je hem afdoet en mij geeft." Haar rechterhand sloot zich opeens vast over haar linkerhand. J e kunt hem niet dragen," zei Kaar neef; „in het huis van mijn moeder." Er was een pauze. Toen zeide Catherine zacht, terwijl zij de hand onder een tfoek wegstopte: „Ik zal hem niet dragen. Maar ik wil hem noch aan jou, noch aan iemand anders geven, tenzij ik hem eenmaal terugzend aan hem." „Heel goed. Maar hoe minder je met dien man te doen hebt, des te beter. Het zou veiliger zijn, als je hem mij gaaft; maar gewaarschuwd door een wanhopi- gen trek op haar gelaat' „doe zooals je wil, als je hem maar nooit laat zien." Zij antwoordde niets, en keerde haar ge. laat zoo geheel af, dat ïïij liet gesprek niet kon voortzetten. E enigen tijd scheen zij geen spier te bewegenmaar toen zij even in beweging kwam,_zag hij, dat zij haar ring had afgedaan en we&geborgen. Het was met een hand zonder ring, wat Cathe rine zonderling kaal toescheen, dat zij het huls van haar tante te Fairford binnen trad. Strikt gezegd, stond het huis niet in Fair ford. Het lag aan een weg, die door de voorsteden van de groote fabrieksstad naar buiten leidde, en aan weerszijden wa ren villa's gebouwd. „Moss Dyke", 2ooal9 het huis genoemd werd, een aanduiding naar een stroom aan den voet van den tuin, die eens helder als kristal, maar nu kleur loos en moerassig was, maar altijd nog be schaduwd door treurwilgen en in zekeren zin schilderachtig. „Moss Dyke" was geen villa; het was een lang, laag gebouw van roode baksteen, bijna verborgen door klim op met wat struikgewas er vóór en een tuin er achtereen ouderwetsche plaats met smalle ramen en een voorkomen van vlekkelooze deftigheid, die het deed afste ken bij de nieuwere en mooiere huizen in de buurt. Het was een huls, dat het ka rakter van zijn bewoners scheen uit te stra len. Toen de reizigers aankwamen, werden zij aan de deur ontvangen door de oude Mar tha in haar beste japon en de Zondagsche muts op, maar met zoo'n zuur gezicht, dat het wel leek, dat zij het niets prettigs vond „juffrouw Catherine" weer thuis te verwel komen. Martha was boos. Zij was sedert "dertig jaar bij de familie Holden, zij wist alles van hen, en de geschiedenis van Kitty was geen geheim voor haar, en toch had haar meesteres haar niet in vertrouwen ge nomen. De zaak was dat mevrouw Holder, nog niet wist, wat zij zeggen moest; zij Had weinig met haar zoon er over gespro ken, en vermoedde, dat hij of Catherine zelf, haar dadelijk omtrent allerlei dingen zou inlichten, zoodra zij terug gekomen wa ren. Gedurende dezen tijd bewaarde zij het stilzwijgen zelfs j egens Martha, en Mar tha was boos. „Hoe moeten wij haar noemen?" had liet binnenmeisje gevraagd, toen mevrouw Holden haar zeide, dat Catherine thuis kwam. Mevrouw Holden had die mededce- iing met meer dan gewone deftigheid ge daan. Een brief van John lag open op haar schoot en Martha keek er naar, alsof zij hc-m graag had willen lezen. Waarom niet? Zij had vroeger dikwijls de brieven van John gelezen. De oogen van de oude dame vielen weer op haar brief, cn de slimme Martha be greep, dat John over dat punt geschreven had. „Zij zal genoemd worden zooals vroe ger". zei mevrouw Holden, op een wat scherpen toon. „Juffrouw Catherine? Heel goed, ik wou het alleen maar weten. Het zou gek zijn, het van het begin af niet goed te doen,*£ zei Martha. En toen ging zij weg; tevre den, dat zij een Parthischen pijl had afge schoten. Maar mevrouw Holden zei niets meer, en Martha was brommig gebleven. Zelfs het zien van Catherine's wit, uitgeput ge laat deed haar boosheid niet wijken. En toen het meisje den koelen kus van haar tante kreeg, zag Martha de begroeting met een veraehtelijken hoofdknik, die boekdee- len sprak van de gedachten, die zij niet on der woorden bracht. Het binnenkomen in „Moss Dyke", do gevoelens, dio het op wekte, en het zien van de oude, vertrouw de gezichten .waren echter to yeel voor Ca* therine. Zij werd duizelig en zonk bewus* teloos op den grond; John en Martha droe« gen haar naar haar kamer, dio zij in da eerstvolgende weken niet verliet. Een vollai week bediende Martha haar met een stro«fc en hard gezicht. Maar op een dag veran* derde haar gedrag en voor do rest van haai} leven was zij zachter voor Catherine dan voor iemand anders in do wereld „Hier is uw medicijn, juffrouw," zei zë op een dag zoo scherp mogelijk. Catherine lag op haar kussen met gesloten oogen en do handen lusteloos langs haar zijden. Haar gezicht was doodelijk bleekmaar toen Martha sprak, opende zij langzaam haar groote, donkere oogen en richtte ze smee- kend op de oude dienstbode. „Je noemde me vroeger Kitty", zei ze zacht. „Maar iedereen is anders, niemand geeft nu om me." En zij keerde haar ge zicht af. Martha stond een oogenblik zwijgend, ert viel toen uit, eerst scherp, maar langzamer hand met de droevige zachtheid van ge wonde genegenheid; „Ja, ik noemde je ja* renlang Kitty, tot je ons allen wegwierp als een oudo schoen en naar Schotland, of weet ik waar, Heenging. Ik brom niet op j"e om hetgeen je schuld niet wasmaar ik' brom, omdat je wegliep zonder iemand wafl Ie zeggen; zelf niet tegen mij, die jo ver zorgde, toen je een klein kindje was, om niet te spreken van mevrouw, die je aïs haar eigen kind beschouwde, en mijnheer John, die den grond aanbad, waarop jat liep. Het was heel ondankbaar, en ik kan" he*t niet vergeten, al vind ik liet nog zoó akelig, dat je zoo'n verdriet hebt." -v (WordÊ vervolgd]?,^-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 9