Niet lekker? Eindelijk begon de schemering dan toch in te vallen, de jager kwam en het glimworm pje versoheen ook met zijn lantaarntje om hem den weg te wijzen. De Elfjes verzoch ten den jager het glimwormpje nu maar te willen volgen en deze beiden begaven zich op weg. „Ha," riep de jager uit, toen zij nog niet lang hadden geloopen, „ik hoor al, waar mijnheer de uit izit! Hij zingt zijn avond lied." Behoedzaam sloop hij voorwaarts. Hij zag den ouden uil in een dooden boom zit ten, die dicht bij den vervallen muur stoud, legde zijn geweer op hem aan, schoot en... de uil stortte, doodelijk getroffen, naar beneden, 't Glimwormpje vloog nu naar de spleet in den muur, waar het Elfje zich had versoholen en de jager klauterde het achterna. „Zeg, Elfje, zit je hier ergens in?" vroeg de jager, juist toen hij met zijn mond vlak bij de spleet was. 't Glimwormpje fluister de Rosi in het oor, dat de jager gekomen was om haar te redden." Ja, antwoordde het Elfje, „maar ik kan er niet uitkomen, als u dia akelige vogels, die daar zitten, niet wegneemt; ik ben «r yed te bang voor." „Nu, daar weet ik wel raad opik zal hen wegjagen," zei de jager. „En dan verzoek ik u vriendelijk, uw oogen goed dicht te willen houden, wanti ik mag mij niet aan u laten zien," riep het Elfje wocr. „Ik zal er voor zoigen," klonk Het te rug." „Tel maar één. twee, dlrioDan doe ik mijn oogen dicht en steek mijn hand uit je stapt daarop, ik zet je in mijn weitascH en cïraag je zoo naar huis. „Prachtig!" riep Rosi verheugd uit, „en ik dank u er duizendmaal1 voor, dat u mij hier vandaan en weer bij mijn zusjes wilt terugbrengen. Eén, twee, drie!" De jager sloot de oogen, legde zijn hand in do spleet, het Elfje sloop er uit, ging op de hand zitten en werd heel voorzicht tig door den jager in zijn weitasch gezet. Het was wel erg cïonker in dc tasdh, maar daar gaf het Elfje niet om. Zij was veel te' gelukkig, dat zij bevrijd en weer op weg naar huis was, om zich over zoo iets te bekommeren. Do weg was spoedig afgelegd. De jager stond nu weer onder den grooten boom efl legde zijn weitasch Heel voorziohtig op don grond neer. ..Kom er nu maar uit ik heb 'de oogen dicht," zei hij, terwijl hij de tascti openj deed. Vlug wipt© het Elfje haar woning bin nen. De jager hoorde een vroolijkgefluis ter en toen riepen allo drie do Elfjes: ..Wees duizendmaal bedank, lieve jager! Onze Koningin moge u-voor uw goed© daad beloonen !"- .,Ik heb jullie dien kleinen 'dienst met alle plezier beiwezen," zei de jager, „en ik wensdh j# -wel te rusten." Daarop keerde hij naar zijn woning terug. Flnimstaart's Winternest. Naar liet Engelsch' van Z. A'. R'. NISBIT. Bewerkt door 0. F. Op etui kouden, donkeren morgen strooi de Nellie kruimeltjes brood voor de vogel tjes, die al in de naburige boomen op hun pntbjjt zaten te wachteu. Op eens moest Nellie aan Pluimstaart, jüet eekhoorntje, denken. Zou hij gsnoeg te eteu hebben en zou hij niet uit den hoogen eikeboom kunnen vallen, die nu zoo akelig kaal was? „Ik weet wat!" riep zrj' uit. „Ik zal oen mandje voor hem in orde makenl" Niemand had echter een mandje voor haai en Mina kon het mandje, waarin Nel lie Pluimstaart weer naar den boom terug gedrongen had, niet missen. Goede raad was dus duur. Plotseling, viel baar echter iets in en riep z9 vroolijk uit: I „Mijn werkmandje!" Nellie haalde nu het aardige werkmandje te voorschjjn. Zij voud liet bijna jammer het als nestje in te richten en onder den boom te zetten. Ze was er zoo blij mee geweest, toen pjj het <jg Jiaar verjaardag «Stoegep had; L,;i£ „Levertraan happen ,jdat 'a 'goed die kotfi ,,'n lepel voor Zusje, ,yen ook een voor jonk!'* Zegt! moeder Langëliuiitf, Maarr 't helpt haaT niert veel; e-u •t levertraan happen geeft steédls woeu krakeelt „Open je snumtje, „mijn jongen, nu gauw; „'n lepel voor Zusje, i „en ook een voor jont. [Avond aan avond beaotngit (het vecrdïriet; hoe ectg z» 't vinden zeg 'k jullie maar niet. „Levertraan happen „diat 'o goed in de kouJ „'üi lepel voor Zusje „en ook een voor joul's Spréékt ook jouw moeder- zoo helpt het haar veel?, of geeft *t bij jullie ook steeds weer krakeel]? Koon, woes jij wijzer, en hap maar eens gauw: ,,'n lepel voor zusje, „en ook een voor joteP s HERMANNS, „Maar 't is toch beter, dat ik het mis, dan dat het aardige eekhoorntje uit den boom valt, of misschien dood gaat van de kou!" dacht zij. Zij nam dus da schaar, den vingerhoed, de rjjgpen, het naaldenboekje, de spelden en de klosjes garen er uit. Daarna maakte zij een touwtje aan het deksel vast, zoodat zjj het onder in den boom kon ophangen. Toen t\j; hier mede klaar was, zette zij haar muts op, trok haar mantel aan en liep naar het weiland. Ii. den moestuin kwam zij Bob tegen. Zjjn blik viel dadelijk op haar werkmandje en hjj vroeg: „Wat ga je midden in den winter buiten met ja werkmandje doen?" „0," antwoordde Nellie gewichtig, „daar over wilde ik juist met je spreken over het aardige eekhoorntje, dat we weer naar zqn eikeboom gebracht hebben. Herinner je je nog wel? Ik ben bang, dat het 't daar nu te koud zal hebben en misschien uit het nest vallen zal. Dit is het eenige mandje, dat ik hob en ik kan er wel buiten. Ik kan heel goed naaien zonder mandje. Zonder naalden o£ zonder garen zou het veel moeilijker gaan. Denk jij ook niet, dat hij 't erg koud zal hebben?" Bob keek haar vriendelijk aan en zei: „ja, als hij nog in zijn zomerne'st, hoog in den boom tusschen de takken was, zou hjj het zeker koud hebben. Maar Vader en Moeder Eekhoorn hebben daaraan al heeleti tijd geleden gedacht en zij hebben een warm winternest voor zich en de klein tjes gebouwd." „Wat knap!" zei Nellie vol bewondering. „Maar weet je dat wel zeker?" i_ „Beal zeker Eekhoorns bouwen altijd twee nesten één voor den zomer en één voor den winter." Bob liep nu met»Nellie door de wei, welke met een hard en schitterend sneeuw kleed bedekt was, naar den grooten eike boom. En daar, tusschen den stam en den eeTsten dikken tak, beschermd voor den wind. wees hij naar Pluimstaarts winternest. Het was gemaakt van bladeren en grasjes en zag er lekker warm uit. „Woont de heele familie Eekhoorn daar?'' vroeg Nellie. „Ja," antwoordde Bob; „Vader, Moeder en de kleintjes." Juist op dit oogenblik kwam Pluimstaart over de sneeuw aangetippeld. Vlug wipta hij den boom in. „Hi, is zeker naar „de provisiekamer'" geweest", zei Bob. „Laten we die eens gaan zoeken." Samen gingen zij nu naar een hollet: boom niet ver daar vandaau; zij vonden er een massa noten en eikels. „Wie heeft die Paar neergelegd?" vroeg Nellie. „Vader en Moeder Eekhoorn," antwoordde Eob. „Eekhoorntjes vergaren altijd voed sel voor den winter." „Ik heb wat noten en amandelen voor Pluimstaart meegebracht. Zal ik ze er maar bij leggen?" vroeg Nellie. „Nee," zei Bob, „doe dat liever niet. Strooi de noten op den grond, maar de amandels niet. Dieren schrikken zou gauw van iets, dat zij niet kennen." „Eet jij za dan op, Bob. Ze zijn zoo lekker 1" Eob nam er ©en paar en ging voort: „Maar nu moet ik aan hat werk. Ik h'ehl oog eau massa ta doe».* - i j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 10