DE GELUKSPENNING. i merkte tot zijn grooten schrik dat hp weer zooveel te laat was opgestaan. En gister avond had hij zich zoo stellig voorgenomen, in 't vervolg terstond warneer moeder hem riep. op te staan. Moeder zou wel niets zeggen dacht hg. Sinds hij maar éénmaal geroepen werd en <lan niet meer, had moeder niet meer op hem gebromd, maar o, de manier waarop moeder hem aanzag als hij te laat kwam, was even erg, ja misschien nog erger dan een standje ooit zijn kon. Hij kwam in de huiskamer, vond er zijn ontbijt, maar zag niemand. Terwijl' hij zijn boterhammen opat, merkte hij dat het toch zoo vreemd stil in huis was. Hij keek uit het venster. Ne®, in den tuin was ook niemand, zelfs de kleintjes niet. Daar ging de deur open en kwam [Vader binnen. „Dag Frits!" zei Vader. „Dag Vader", antwoordde Frits en 'toen„is u thuis Vader?" (Gewoonlijk was mijnheer Brouwer voon laken op reis.) „•Ia, Frits", antwoordde .Vader, en Ijet er toen op volg®, „dat tref je nog, anders vtas je geheel alleen thuis geweest." Vragend zag Frits zijn Vader aan. Mijnheer Brouwer nam een stoet en ging b:j Frits zitten. „Luister eens, mijn jongen", sprak hij. „Toen Moeder vanmorgen vroeg opstond eo zij zag hoe heerlijk het weer was, be sloot zjj de gunstige gelegraheid waar te nemer, en een dagje met jullie haar het strand te gaan." Opeens begreep Frits alles. Vandaar die stilte in huis! Twee groote transn welden er op in zijn oogen. i „Vader", vroeg hij, „zijn ze allemaal uitgegaan?" „Ja Frits", antwoordde Vader. „Het viel Moeder erg hard om zonder jou heen te gaan, maar je weet wat moeder en ik gezegd hebben, dat wjj je voortaan maar éénmaal1 roep®, wat er ook gebeure." Frits boog beschaamd het hoofd. Hij wist het, het was volkom®verdiend dat hij nu alle® moest thuis blijven. Dik wijls genoeg hadden Vader en Moeder hem op het verkeerde van zijn. gewoonte ge wezen. Vader tilde zijn hoofd pp en kee^ hem diep in de oogen. „Frits", sprak Vader ernstig, „beloof mij nu, dat je voortaan met alle kracht teg® je verkeerde gewoonte zult strijden, dan heb je deze teleurstelling niet voor niets ondervond®, maar is zij een les voor je geweest." Met tranea in de oogen beloofde Frits het 's Middags, to® het bezoek dat Vader verwacht had, gekomen weer vertrok ken was, zei Vader: „Kom, Frits, nu gaan wjj samen maar eens wandelen, tenminste als je er lust in hebt." Of hij er lust in had! Samen maakten zij -e® groote wandeling buiten de stad. Vader vertelde een aardig verhaal uit zijn eig® jeugd en ook Frits vertelde op Va- der's vragm veel! van school. Zoo vond Frits nog een onverwachte vergoeding. V I Teg® den avond kwam® er vijf ver moeide reizigers thuis. Zij Jjaddeo aan. Jjet strand veel genoten. Toen zjj in de tram zaten, die h® naar huis bracht, zei Jan: 'tWas toch erg jammer, dat Frits er niet bij was", hiermee war® allen het eens. Toen moed® binnen kwam, zocht haar oog terstond Frits. Hiji kwam naar haar toe. „Moeder", zeide hij, ,,'kheb Vader be leefd te zorgen dat dit niet weer gebeurt." Moed® kuste hem. „Dat is goed, Frits", zeide zij, het deed ook mij zoo'n verdriet dat je niet mee kon, maar 'tis voor je eig® bestwill" Frits hield woord! Wel had hij nog eens moeite het bed uit te kom®, maar als Jan dan zei: „Frits, kom mu, denk aan je belofte", dan stond hg dadelijk op en kwam gelijk met Jan bened®. 't Behoefde dus nooit weer te gebeuren, dat Moed® wel met de andere kinder®, maar niet met bem (uitging. ■S y 'J -» -r-A i door C. If. Jan Boeser en Willem Versteeg war® wat men noemt boezemvriraden. Vanaf de eerste klasse der lagere school hadden zij altjjd met elkaar op en sneer gegaan. Zij woonden in dezelfde straat en war® altijd sam® overgegaan op school. Wat was dus natuurlijker daït dat zij steeds in elkanders gezelschap naar school gin gen en ook weer thuiskwamen, o? hun vrije middagen sam® fietsten, wandelden en ook samen kattekwaad uitvoerd®? Nu hadden de jongens den vorig® zo mer alle twee toelatingsexam® voor de Id. B. S. gedaan; gelukkig met goed ge volg, zoodat zij ook nu bij elkaar bleven. De andere jongens plaagden hen wel e®s, door aan één hunner te vragen: „Zeg, waar 13 je tweelingbroer?" Doch daar gav® zij niet om. Zij1 lachten en vonden die benaming nog zoo verkeerd niet. In de Kerstvacantie hadden zij bij Jan's Oom, die voogd over hem was en op e® groot buiten in Gelderland, den Oldenhof, woonde, gelogeerd. Zjj hadden er flink schaatsengered® en hee'e sneeuwgevech en geleverd met de boerenjongens uit hel) dorp, die in twee vijandelijke legers war® verdeeld: de Witten en de Zwarten, elk aangevoerd door één der vrienden. Jan .was het hoofd der Witten geweest ert liad als teeken zijner waardigheid een wit ten zakdoek, die eigw'.ijk wel wat smoe zelig was, maar toch maar voor wit moeit doorgaan, om zijn linkerarm gebonden. Wil lem had een zwarte kous genomen en die om zijn linkerarm geknoopt, zoodat men de beide aanvoerders reeds vanuit de verte herkennen kon. Opgewond® kwamen zjj 's middags aan tafel Oom Joost® bad schik in hun vtoolijke verhalen luisterde er met veel 'belangstelling naar. Op zekeren middag, toen. Jan Willem, weer met gloeiende wangen opgesneden hadden over hun moed en hun behendigheid, vroeg meneer Jocsten: „Maar, wat is eigenlijk do oorzaak van jullie oorlog?" Jan en Willem keken elkander even aan en barstten in lachen uit. „O, Oom!" zei Jan, zoodra hij wat be daard was. „Wat bent u daar heerlijk hngo- locpen! 'tls immers genn meenens, we spe len toch maar is het niet- de natuur lijkste zaak ter wereld", sinds Jan op de H. B. S. was, gebruikte hij dikwijls allerlei deftige uitdrukking® „dat, als er zóóveel ®eeuw gevall® is, je ®eeuwgevecht organiseert?" „Nu",, antwoordde Oom kwasi ernstig, „dat doet me genoegen. Ik had er saif a! op voorbereid hier vóór jullie vertrek e® groot vredesfeest te moeten ge.*®, waa op beide partijen verzo®d zouden worden, maar nu „Prachtig." „Heerlijk!" „Hè -ja, doet u dat!" „Maar dat kan immers toch!" klonk het nu lachend beloofde Oom den jaigens hun vredesfeest. De laatste avond van hun verblijf op d® 01d®hof werd er voor bestemd het was een vrooljjk feest. De Witt® zoowel als de Zwarten hadd® de grootste pret en Oom hield een toe spraak, waarin hij zei, dat hij hoopte* dat de beide .aanvoerders: generaal Wit- band g®eraa! Zwartband hem ook in de zomervacantie de eer wilden aandoen, bij' hem af te stappen, iets wat de beide „generaals" gretig beloofd®. Ge® wonder dus, dat to® de vriendjes weer in de stad teruggekeerd waren, zij het nog dikwijls hadd® over hun logeer partij °P den 01d®ho! er zich reeds op verheugd® in de aanstaande zomer vacantie er weer he® te gaan. Na de Kerstvacantie was er een nieuwe jong® in de klas gekomen. Hij heette Bob de Bruin kwam kersversch uit Indië. In het eerst voelde hij zich heel eenzaam tussch® al dis jongens, waarvan hg er niet één kende. Doch Willem Versteeg, die als kleins jong® van vijf jaar met zijn ouders uit Indië gekom® was nog allerlei vage herinneringen had aan het warme, zonnige land, vroeg op zéker® dag aan Eob, waar hij in Indië gewoond had, ea to® nu bleek, dat dit dezelfde plaats was, waar Willem met zrjn ouders geweest was, gaf dit dadelijk een to®adering fcusschen de twee jongens. Bob vertelde van veel din gen die Willem al bijna vergeten was en welke deze zich nu weer duidelijk voGr zijn geest kon halten. Bob ging eens met zijn nieuw® vri®d mee naar huis en Willein's moeder vroeg, of hij d® volgenden Zon dag bij' h® Kwam doorbrengen, iet), Woar- vocr de jongen dadelijk ts vinden was. Jan Boes® had de toenadering der beide jong®.? echter met leede oog® aangezien. Hg voelde zich verongelijkt meende dat Willem, die te zijnen opzichte toch heele- maal niet verouderd was, liever met Bob praatte en wzardelde dan met hem Hij zelf vond niets aan „dien Indisch® roetmop", zooals hij den jongen noemde, en hij kon niet velen, dat deze zich ïusschen zijd „tweelingbroer" ea hem indrong. Daar kwam nog bij, dat Bob vlak in hun buurt woonde en het doodgewoon vond met de beide anderen naar school mes te gaan. Willem had hierteg® niet het minste bezwaar, maar Jan was het voortdurend een doem in het oog- hlji was wat jalcersch van aard. 'Willem bemerkte wel, dat Jan in d® laatsten tijd dikwijls kortaf en uit zijn humeur was, doch schreef dit toe aan het feit, dat Jan gaarne padvinder wilde worden en zijn moeder zijn vader was gestorven daar teg® was. Verder dacht hö niet over de zaak na. Op zekeren dag Willem had als ge volg var. gevatte kou eenige dagen huis arrest bleef Jan na schooltijd talm®. Hjj voelde er niets voor om met Bob naar huis te gaan. De laatste scheen ook ge® haast te hebben. Wat was die jongen weer langzaam vandaag! Ha, eindelijk nu scheen hij toeh zijn boek® en schriften bij elkaar te hebben. Plotseling bukte hjj zich haas tig. Wat deed hij nu? Jan zag onder de bank Iets glinsteren, juist oj de plaats, waar Kees Dekker, Bob's buurnun, geze ten had. Lenig als e® kat dook Bob onder do bunk enraapte een geld stukje ter grootte van een kwartje op, om het haas.ig in tijn zik te laten glijden en zich vervo'geus uit de voeten te ma.;®. Jan had alles geriea en mompelle: Zoon geniepige roetmopt" Neen, nu wilde "hg heelernaal niets meer met hem te mak® hebb®! Ev® wachtte hij nog, toen ging ook hjj de klas uit ra de lange gang door, Buiten gekomen zag hjj in de verte Bob juist dm hoek der straat omslaan. „Lamme vrat!" schold Jan half binnen» monds Den volgenden morgen kwam Bob, die wel eens meer erg laat was, op het nip pertje op school. Jan, die natuurlijk niet op hem gewacht had, verbeeldde zich, dat Bob gejaagd was. De les begon er gebeurde niets bij zonders. Doch na schcoltjjd vroeg Kees Dekker, die ook al bijna te laat geweest was en er dus vóór negen niet over had kunnen beginn® en bovradien tussciien de wen mog even een les nagekeken fead: „Heeft één van jullie misschien ook een kwartje gevonden? Ik moet het gister middag op schoot verlor® hebben." Jan was op het punt te verte.l®, wat hjj gezien had, doch een onbestemd gevoel hield hem hiervan terug. Hij begreep eigen lijk zelf niet, waarom hij zweeg, te meer daar Bob zijn mond niet opendeed ei niet vertelde, dat hij het kwart.e gevonden had. „Maar nu zal ik hem toch eens goed de waarheid zeggen", nam Jan zich voor. „Als hij niet oogeablikkelijk bekmt, dat hg het kv.artje' gevonden heeft, zal ik het Kees vertellen." 1 - Dezen keer liet hij Bob niet ontsnappen en nauwelijks Hepen de beide jongens naast elkaar, of Jan beg®: „Zeg op van dat kwartje, akelig jong!" Bob keek hem met groote oogen aan. „Wat bedoel je?" vroeg hij verbaasd. Dat weet je zelf heel goedAls jij 'tniet doet, doe ik het." Bob haalde zijn schouders op zsi: „Ik begrijp niet, wat je bedoelt." „Wel, nou nog mooier! Het kwartje van Kees Dekker natuurlijk!" „Maar wat heb ik daarmee te maken?" I „Dat heb jij opgeraapt!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1923 | | pagina 12