ANEKDOTES.
Nu was Meyer dien morgein heel vroeg
vertrokken en had zich te voet naar de
naastbij zijnde stad begeven, om te trachten
daar werk te krijgen. Yeel moed had hij er
echter niet op, want reeds vaker had hij
hetzelfde beproefd. Toch hoe hoopte
juffrouw Meyer, dat hij slagen zoude
nood klom reeds zoo hoog!
Zoo bitter koud daarbuiten en binnen
geen enkel stukje brandstof meer.
„Moeder,'- had Fraais gezegd, ,^laat mij
naar het boscii gaan en hout voor u sprok
kelen, dan hebben wij vanavond een
vuurtje."
Frans was bun eenig kind. Hij was
twaalf jaar en kon dus reeds iets van de
zorgen zijner ouders begrijpen..
Hoewel het vroeger zooveel anders en
beter thuis was geweest, hij was nooit on
tevreden, maar trachtte zijn Ouders te
helpen, waar hij slechts bon.
Zijn moeder zag er echter tegen op, om
hem met dit koude weer naar het bosch
;te Iate<n gaan, maar ook zij verlangde er
etrg naar om haar man, wanneer hij moe
en kond thuis kwam, bij eetn warme kachel
te kunnen ontvangen.
,,Nu, Frans,ga dan maar," sprak zij ten
«lotte, „maar denk er om, als het donker
wordt naar huis bomen boor."
Frans beloofde het. Teen verliet hij het
huis door zijn moeder zoo lamg mogelijk
nagestaard.
Het bosch, waarheen Frans zijn schreden
sichtte, lag ongeveer eieai kwartier gaans
verwijderd van het huis waar die familie
Meyer woonde.
Frans was er welbekend, want hoe vaak'
speelden hij en zijn makkers gedurende
den zomer niet in het bosch
's Winters kwam hij er echter nooit. Hij
vond Bet er nu ook niets prettig, maar ge
lukkig, het hout, waar hij om kwam, lag
in overvloed op den grond.
Ijverig ging hij aan het verzamelen.
Terwijl hij steeds naar dikker takken
zocht, was hij ongemerkt tamelijk diep in
het bosch doorgedrongen. Toen hij een
'Hinken voorraad had, bond hij het touw,
dat hij had meegenomen om de takken
heen. Met. welgevallen keek hij er naar.
4 „Ziezoo," zei hij, „dat zal wel voldoende
rijn voor vanavond; misschien blijft er ook
nog wel wat over voor morgen. Maar kom,"
ging hij voort, „ik moet naar huis, het be
gint al donker te worden, anders wordt
Moeder ongerust."
Hij nam de takken op zijn schouder en
begaf zich op weg naar huis.
Snel nam nu de duisternis toe. Maar
Frans kende den weg, hij behoefde niet te
<iwalem. Toen hij een eind was voortge
gaan, bleef hij even staan om te rusten.
'Zijn takken legde hij naast zich neer, en
vermoeid leunde hij tegen een boom. Dat
ongewone werkje viel ook niet mee! Plot
seling luisterde hij scherp. Wat hoorde hij
daar? Het leek wel het schoeien van eeci
kind. „Och, onzin," mompelde Frans, „ik
verbeeld het mij zeker; het is ook zoo stil
in 't bosch."
Maar even later drong weer het schreien
tot hem door. Vastbesloten ging Frans nu
in de richting, vanwaar bet geluid kwam.
Steeds duidelijker klonk het geschrei, en
(na cvep voortgegaan te zijn, stond Frans
tot .zijn verbazing tegenover een meisje.
't Was nog slechts een klein meisje, en
verwonderd vroeg Frans zioh af, hoe zulk
een "klein dang zoo alleen in het bosch
kwam.
Het meisje had opgehouden met schreien,
toen Frans bij haar kwam, en zag hem
.verlegen aan.
Maar Frans begreep, dat hij toch wat
.zeggen moest en daarom begon hij maar:
„Waarom huil je en hoe kom je hier
zoo alleen ?'-
,,'k Wil naar moeder," zei het kind, „en
ik weet riten weg niet."
Nu vroeg Frans verder en zoo kwam hij
langzamerhand het volgende te weten
■Het meisje heette Annie Laman en zij
■«foonde in de Boschstraat. Zij had zich den
geheelen middag verveeld, want Moeder
had geen tijd met haar te spelen. Toeo
had zij een vriendinnetje voorbij zien gaan
en die wilde zij roepen, om met haar te
komen spelen. Zij was naar buiten geloo-
pen en het bosch in, telkens sloeg zij een
laantje in om haar vriendinnetje te vin
den en zoo was zij verdwaald.
Frans wist het huis va-n den heer Laman
wel. Vader had het. hem meermalen aan
gewezen. De heer Laman bezat een kleine
fabriek in het stadje en vader had ook
wel eens geprobeerd daar in het magazijn
geplaatst te worden. Maar er was toen
niemand noodig.
„Annie," sprak Frans, „huil maar niet
meer, ik zal je bij je Moeder brengen."
Vol vertrouwen legde Annie haar handje
in die van Frans. Zij twijfelde er geen
oogenblik aan of Frans zou doen wat hij
beloofde. Zij had immers zelf ook een
groote broer en die hielp haar ook altijd.
Het speet Frans wel even, dat hij nu zijn
takken niet mee kon nemen, maar hij be
greep wel, dat vóór alle dingen dit kleine
meisje moest worden thuisgebracht.
Niet lang daarna schelde hij aan het huis,
waar Annie woonde.
Onmiddellijk werd de deur geopend en
in 't zelfde oogenblik klonk er een juich
kreet: „Daar is ze, daar is ze!" riep een
groote jongen uit.
't Was Annie's broer. Zonder aan Frans
te denken, pakte hij het kind op en droeg
haar naar de huiskamer.
Terstond liep Annie op haar Moeder toe
en nestelde zioh in haar armen.
„Stoute meid," bromde mevrouw La
man, „wat heb je ons ongerust gemaakt;
waar ben je geweest?" Maar meteen kuste
zij de stoute meid, en drukte haar tegen
zich aan.
Nico, Annie's broer, was die kamer uit
gegaan en had Frans binnen gehaald, die
nog altijd bij de deur stond.
Moeder," zei Nico, „deze jongen bracht
Annie thuis."
Op mevrouw's vragen vertelde Frans nu,
waar hij Annie gevonden had, terwijl ook
Annie zelf vertelde, wat zij gedaan had.
Onderwijl kwam Annie's vader het ver
trek binnen. Zijn vrouw had hem een bood
schap gestuurd of hij dadelijk thuis wilde
komen, omdat Annie weg was.
Nog eens moest Frans nu vertellen.
,Mijn jongen," sprak de heer Laman,
„ik dank je hartelijk, dat je ons kincü hebt
thuisgebracht. Vertel mij eens hoe in
heet en waar je woont?"
Nadat Frans deze vragen beantwoord
had, zei mijnheer Laman: „Nu, Frans, nog
maals mijn dank; morgen kom ik wel even
bij ie thuis."
Hartelijk nam Frans van de familie af
scheid.
Kleine 'Annie stak hem haar handje toe
en zei evenals haar vader: „Wel be
dankt.
Toen Frans weer buiten kwam, was het
geheel en al donker. Hij kon dlus niet meer
naar het bosch om zijn takken te halen.
Wat zou dat Moedor spijten.
Even voor het donker begon te worden,
kwam Meyer, Frans' vader, thuis. Ter
stond zag zijn vrouw aan zijn moedeloos
gezicht, dat zijn gang naar de stad te ver
geefs was geweest. Zij vroeg dus niets,
maar toen haar man gezeten was, begon
hij zelf te vertellen, hoe hij overal het
hcofd had gestootem.
„Zal ik ooit nog weer werk krijgen?"
zuchtte hij ten slotte.
„Kom, man, laten we maar moed hou
den," sprak zijn vrouw; „je weet het,
moed verloren, al verioren. Wij hebben
nog brood in huis, en Frans is naar het
bosch om brandhout. Maar wat wordt het
al donker en dan zou hij thuis zijn, had hij
mij beloofd."
Zij wachtte nog een poosje en toen sprak
juffrouw Meyer:
„Nu moet de lamp toch op; het is al
geheel donker; kwam Frans nu maar."
„Zou ik eens gaan kijken," vroeg haar
man, ',ik begin mij ook ongerust te ma
ken."
„Maar waar zul je zoeken?" vroeg Frans'
moeciter weer, „het bosch is zoo groot."
Zij wachtten nog eeai kwartier, en toen
zei Meyer: „Ik ga naar hem zoeken.
Juist wilde hij vertrekken, daar ging de
deur open en met een kleur vam het snelle
k>open, kwam Frans binnen.
„Maar joaigen," riep zijn Moeder uit,
„waar blijf je? Vader wilde juist naar je!
gaan zoeken en heb je niets geen hout kun1,
nen vinden?"
Frans deed zijn verhaal. Van de takken,
die hij gesprokkeld en samen gebonden;
had en hoe hij op dien terugweg het ver
dwaalde meisje had gevonden.
„Omdat ik haar thuis moest brengen/
zei hij ten slotte, ,jkon ik mijn takken ndet
dragen en nu is het be donker om ze nog
te gaan halen, vindt u niet?"
Toen vroeg hij opeens: „Heeft vader
werk gekregen?"
„Neen, Frans," sprak zijn Moeder, „va
der heeft nog geen werk."
„Wat'jammer," zei Frans. Toen dacht
hij er eerst aan om te vertellen, dat mijn
heer Laman gezegd had, dat hij morgen
een bezoek zou komen brengen.
Daar het koud en ongezellig was zonder
kachel, ging de familie Meyer dien avond
vroeg ter ruste.
Den volgenden morgen ongeveer elf uur
bracht de heer Laman het beloofde bezoek.
Toen hij gezeten was en aan Meyer en zijn
vrouw verteld bad, welk een groot-en dienst
haar zoontje hem bewezen had, zei da hij
tegen Frans' v*cW: „Het is alsof ik u al
eerder gezien heb."
„Dat is ook zoo," antwoordde Meyer.
,'k Ben bij u al eens komen vragen om
werk. maar u kon het mij niet geven."
„Ahzei de heer Laanan, „nu herin
ner ik mijkwam u niet voor magazijn-
knecht?"
..Juist, mijnheer," beaamde Meyer.
„En beeft u nog geen werk?" vroeg de
heer Lam am verder.
,Npnri. münhe^r." antwoordde Meyer.
„Noch hier, noch in de naastbijzij.nde
stad kan ik werk bekomen."
„Wel," snrak de beer Laman, een ma
gazijnknecht heb ik niet noodig, maar een
magazijnmeester kan ik zeer goed gebrui
ken. Acht ge u in staat aan het hoofd
van mijn magazijnpersoneel te staan en
daarbij eenige eenvoudige boeken bij te
houden ?s Dan kunt ge terstond bij mij in
dienst treden."
„O, ja mijnheer, antwoordde Meijer,
terwijl hem de vreugde uit de oogen
straalde, „ik heb zeer goed onderwijs ge
noten, en dat altijd flink bij gehouden."
Over de voorwaarden waren zij het
spoedig eens en de heer Laman die aan de
koude kachel en enkele andere dingen wel
merkte hoe hier de toestand was, liet een
bankbiljet achter als voorschot op het loon
dat Meijer bij hem zou verdienen.
Toen vertrok hij, door twee gelukkige
en dankbare menschen nagestaard.
Toen Frans mt school kwam, brandde
er een vroolijk vuurtje in de kachel en
moeder maakte een heerlijken maaltijd ge
reed, zooals in lang niet gebeurd was.
Vol verbazing bleef Frans op den drem
pel staan.
Maar moeder haalde hem lachend naar
binnen en vertelde hem wat er gebeurd
was. Van louter blijdschap wierp Frans
zijn pet in de lucht.
„Wel, riep hij uit-," wat gelukkig'dat
Annie verdwaald was en dat ik haar heb
gevonden.
Ingezonden door Miaiie Metzelaar.
Dorpsmeester trachtend de kinderen de
kleuren te leeren): „Welke kleur heeft
mijn zakdoek?
Wim„Rood, meester."
Meester: „En mijn hoed, die daar
hangt 1
Allen zwijgen, op eens roept kleine Piet:
„Armoedig meester.2-'