VOOR DEJEUGD
i i>:siiïgsi S iss-
v IË-IDSCH DAGBIAD
A
o. 3.
Donderdag 18 Januari.
Anno 1928
Het Drie Koningenfeest.
•V»
9
door L. B.
„Nu dag, Vader," zei Truus Mertens,
terwijl zij haar vader, die in zijn krant ver
diept was een hand gaf.
Mijnheer Mertens keek op en vroeg ver
wonderd
„Wat is er kind Waar ga je naar toe V'
„Och Vader, u 'weet toch wel, dat ik
voor vanavond bij mevrouw Blauw aan
den overkant gevraagd ben Mies en Jo-
han krijgen een partijtje."
„O ja, 't is waar ook!" antwoordde
mijnheer Mertens nu „Ik wilde wel, dat
Moeder voor je bedankt had, lieve kind.
De familie Blauw is rijk en geeft altijd
groote partijen, maar wij kuunnen dat niet
terug doen."
„Dat hoeft ook niet, man," mengde me
vrouw Mertens zich nu in het gesprek.
Over een tijdje vragen we Mies op een
huiselijk Zondagje bij Truus, Dat hebben
we verleden jaar ook gedaan en de uit-
noodiging voor van avond bewijst, dat de
familie Blauw dit goed heeft opgenomen."
Mevrouw Mertens had onderwijl haar
dochtertje lekker warm ipgepakt, terwijl de
twee jongere broertjes vroegen
„Zeg Truus, breng je wat lekkers voor
ons mee."
Lachend nam Truus afscheid en even la
ter trok zij de voordeur achter zich dicht
en stak zij de straat over, vol afwachting,
wat de avond haar brengen zou.
Nadat mevrouw Mertens de jongens naar
bed had gebracht en de huiskamer weer
binnenkwam, zei haar man
„Weet je, wat ik daar juist bedenkt,
vrouw? 't Is vandaag zes Januari!"
„Jamaar wat bedoel je daarmee V'
„Wel, dat is immers Drie Koningen 1
Dat zal het feest bij de familie Blauw
moet het gezelschap op een contrapartij
worden, Driekoningenbrood met de boon
„Daaraan had ik nog heelemaal niet ge
dacht; ja, dat zal 't zijn. Aardig voor
Truus 1"
Aardig! Maar.,, weet je dan niet, wat
daaraan verbonden is? Wie de boon krijgt,
moet het egelzschap op een contrapartij
vragen. Je zult zien, dat Truus haar krijgt
en dan moeten we wat terug doen. Maar
werkelijk, dat kan ik niet. Ik heb toch al
moeite rond te komen in deze dure tijden."
„Maar waarom zou onder al die gasten
juist Truus de boon moeten krijgen V'
„Ik heb er een voorgevoel van en dan
heb je de poppeD aan 't dansen."
Intusschen was Truus het huis aan den
overkant binnengestapt, waar zij hartelijk
begroet werd, nadat zij zich van mantel
en muts ontdaan had en zij het dienst
meisje naar een lichte, vroolijke kamer ge
volgd was. Er waren vier meisjes bij, die
ze kende en al waren hun jurken ook
mooier dan de hare, hierdoor liet zij haar
genoegen niet bederven.
Ook een paar vrindjes van Johan kende
zij en terwijl de thee gepresenteerd werd,
kwamen de tongetjes los.
H0" zei Mies geheimzinnig, 't zal zoo'n
leuke avond worden. Johan heeft met Ka-
rel Rengers en Willem de Hoog een aar
digheid... maar ik mag niets vertellen, jul
lie zult het wel zien..."
„Wat is er Wat doen ze Toe, vertel er
ons wat vanwerd er nu van alle kanten
geroepen, terwijl Mies omringd was door
talrijke nieuwsgierigen De jeugdige gast
vrouw liet echter verder niets los. Zij zei
alleen: „Jullie moet maar afwachten; het
heeft op Drie Koningen betrekking."
„Drie Koningen... is dat vandaag?"
vroeg Truus Mertens.
„Ja, wist je dat niet? Daarvoor is het
partijtje. We krijgen Drie Koningenbrood
met de boon."
„O, dol! Heerlijk!" riepen de meisjes.
Truus, die niet heelemaal op de hoogte
der zaak was, vroeg aan Mies:
„Wat bedoel je daarmee?"
„Wel, Drie Koningenbrood is een brood,
waarin een boon is gebakken. Wie het
stuk met de boon krijgt, is vanavond Ko
ning. Moeder heeft twee brooden laten
bakken, één voor de jongens en één voor
de meisjes Er komt dus ook een Koningin
en die twee worden dan gehuldigd."
„Wat leukriep Truus uit. „Ik zou
best Koningin willen zijn."
„Ja maar," begon nu een ander meisje
uit te leggen, „er is nog iets aaD verbon
den; de Koning en de Koningin moeten
het gezelschap op een partijtje bij zich te
rug vragen."
De schrik sloeg Truus om het hart, toen
zij dit hoorde. „Nee, dan maar liever geen
Koningin", dacht zij en nam zich voor niet
vaD het brood te nemen, daar zij maar al
te goed wist, dat haar ouders geen partij
tje konden geven.
Haar gedachten werden echter spoedig
door allerlei grappen afgeleid. Na een
tijdje slopen Johaü Blauw, Karei Bengers
en Willem de Hoog de kamer uit, hetgeen
zij zóó handig deden, dat niemand er in
de algemeene vroolijkheid iets van be
merkte.
Plotseling ging de bel aan de voordeur
hard over en klonk er een gonzend geluid
in de gang, dat allen deed opkijken.
Daar werd de deur open geworpen en
op den drempel stonden drie gedaanten.
Rechts een neger met een witten tulband
om het hoofd en schel-gekleurde kleeren
aanlinks een bruine Oosterling in een
lange witte burnou met kap over het hoofd,
en in het midden een blanke grijsaard met
zwaren, witten baard eD een gouden kroon
op het hoofd. De laatste droeg een langen
stok, waaraan een schitterend lichtende
ster was bevestigd.
Het licht in de kamer werd uitgedraaid,
alleen eenige kaarsen, die vooraf waren
aangestoken bleven branden.
Er heerschte een ademlöoze stilte. Toen
prevelde eenigen: „De ster uit het
Oosten 1"
Het duurde maar enkele oogenblikken,
dat de gedaanten daar zoo stonden. Daar
na stapten zij langzaam vooruit onder
het zingen van het volgende lied, op eigen
aardige, eentonige wijze, waarbij door me
vrouw Blauw op de piano met enkele ak
koorden de toon werd aangegeven^
Melchior, Casper en Balthasar
Drie wftze Koningen ai te gaar,
Zij gingen reizen in de woest^n
En wilden zoeken het Kindekrjta.
i
Ja, om te zoeken het Kindek gin,
Lieten zij hun rijk verlaten zgia;
Naar Judea trokken zij; 'twas ver,
En zij volgden de lichtende ster.
Die ster stond juist boven Bethlehem,
En in dat plaatsje vonden zij Hem,
Daar in een kribbe lag Jezus al, V
Het was in een grooten beestenstal!.
t
En in dezen grooten beestenstal
'Zagen zij herderen zonder tal
Aanbidden het Kindeke, klein en teer
Maria daarover verblijdde zich zeer,.
En de Koningen bogen zich tot de aard';
Z3 hadden goud, aloe, myrrhe gespaard
En legden dit aan Zijn voetekens neer.
Toen keerden zij naar hunne landen weer.'
Nauwelijks hadden de laatste tonen van
dit lied geklonken, of 'één der zangera
begon luid te bellen, terwijl een tweede met
een stokje tegen een blikken bus rammelde.
Terstond daarop vielen rij weer zingend
in:
Melchior, Caspar en Balthasar,
Drie wijtze Koningen al1 te gaar.
Geef ons wat om feest te maken*
Geef ons geld of andere zaken.
Melchior, Caspar en Balthasar
Willen wij vieren met elkaar.
De middelste gemaskerde stak na een
Zak naar vorpu en hield dien dezen eo
genen onder den neus om 'tot een gift aan
te sporen. A"*n verdrongen zich lachend
om het groepje en er werd geroepen:
„Wie is nu Caspar en wie zijn Melchior
en Balthasar?" -j
„Ik ben "Ichior", zei de zwarte,
ik kom uit het Mocrenland."
„Ik ben Caspar en ik kom uit het land
der Blanken", zei degoen, die een gou
den kroon on h°+ ^oofd droeg.
„En ik ben Balthasar en kom uit hefl
bruine Az;ë. riep de Koning met de witte
burnou aan.
Daarop rten *ar:
„Maak plaats! Wij trekken af!" i
Allen lieten na den weg naar de deur
vrij'1 on terwijl de Koningen optnieuw hu»
lied aanhieven, gingen zjj langzaam in de
richting der deur. Zij hadden nauwelijks
het derde couplet aangeheven, of zij1 had
den den drempel reeds bereikt Plechtig
overschreden zij dien, terwijl' allen achterj
hen aandrongen en zoo zagen ziji de Ko
ningen, de blinkende ster omhoog houdend,
de goh "-«ng doorgaain, waar de zan
gers ten slotte een deur ingingen, zoodaö
het geluid wegstierf.
Opgetogen ke°rden allen in de ontvang
kamer terug. Het duurde niet lang, of
de jongens, ontdaan van hun vermomming,
kwamen met verhitte gezichten aanstuiven.
„Heerlijk ,dat die warme maskers af
zrn!" riepen de jongens. Nu werden allen
verzocht in de aangrenzende kamer te
kenen.
Truus Mertens en zij was niet dd
eenige die dit deed sheg haar handen