VODR DEJEUGD
1ÊIDSCH DAOB1AD
No. 2.
Donderdag 11 Januari.
Anno' 192V
JL.
4 '_Llllil H44 H 141
Sprookje voor de
Jaarswisseling.
i
V "V V.y "V
j ij>i*j 21 2 J
•ft
ï.w. IL't'JL'itliiiJbitiL'iiA
4 O S 6'
[Vrij bewerkt naar Grimm
door Hermanna.
't Was Sylvesters gewoonte op den aan
hem gewijden avond een kijkje onder de
mpnschen te nemen. Zoo ook nu. Hij
zocht echter bij voorkeur de stilte op en
kwam langs een eenzamen weg, waar twee
huizen tegenover elkaar stonden. Het eene
was groot en mooi, het andere daarentegen
klein en onaanzienlijk. Het groote huis be
hoorde aan een rijken man, het kleine was
van een arme.
Het werd reeds donker, daarom be
sloot Sylvester niet verder te gaan en
hier nachtverblijf te vragen.
't Eerst klopte hij bij den rijke aan. „Het
zal hem wel niet moeilijk vallen een gast
bij zich op te nemen," dacht de late wan
delaar; „in zijn groote huis is ruimte ge
noeg."
.Toen de rijke man hoorde kloppen, deed
hij echter 't venster slechts even open en
vroeg den vreemdeling, wat hij wilde.
•Sylvester antwoordde„ik zou hu.* gaar
ne overnachten."
'Nu kwam de rijke man wat meer naar
voren om den vreemdeling, die zeer een
voudig gekleed ging en er niet naar uitzag
veel geld voor zijn logies, te kunnen beta
len, van 't hoofd tot de voeten op to ne
men. Het onderzoek scheen niet bevredi-
gend uit te vallenhij schudde tenmin
ste 't hoofd en antwoordde: „Neen, ik kan
U niet herbergen; in mijn huis is geen en
kel hoekje meer vrijoveral liggen krui
den en zakken vol zaad opgestapeld. Als
ik ieder, die aan mijn deur klopt, zou bin
nenlaten, zou ik zelf spoedig den bedel
staf ter hand moeten nemen. Zoek dus
elders maar een goed heenkomen." Met
deze woorden sloeg hij zijn raam met een
harde bons dicht en liet Sylvester buiten
staan.
Nu keerde Sylvester zich om en begaf
zich naar den overkant, waar 't huisje
van den armen man stond. Nauwelijks had
hij hier aangeklopt, of reeds deed de arme
zijn deurtje open en verzocht den vreem
deling binnen te treden.
„Blijf vannacht bij mij" zeide hij, ,,'t is
al donker; heden kunt ge toch niet ver
meer komen."
Dit beviel Sylvester en hij trad 't huisje
binnen.
De vrouw van den armen, gastvrijen
man gaf hemde hand, heette hem wel
kom en sprak„Maak 't u hier zoo ge
makkelijk mogelijk en neem voor lief, wat
wij hebben, veel is 't niet, maar wat wi]
bezitten, geven wij u van harte graag."
Nu zette zij aardappelen op 't vuur en
terwijl deze kookten, %melkte zij de geit,
opdat de gast ook wat melk als toespijs
zou kunnen krijgen.
Toen de tafel gedekt was, zat Sylvester
met deze vriendelijke lieden aan en ge
bruikte den eenvoudigen maaltijd met hen.
Nadat alles was afgeruimd, riep de vrouw
haar Tnn.n appart en zei: „Hoor eens, wij
zullen vannacht maar op wat stroo gaan
slapen, dan kan de vreemdeling ons bed
gebruiken om eens goed uit te iusten na
zijn langen tocht. Dat wil je immers wel?"
„Van harte graag," antwoordde de man;
„ik zal 't hem zegen." Nu begaf hij zich
weer naar den gast en vroeg hem, hun
toch 't genoegen te doen hun bed voor
dien nacht te gebruiken. Sylvester wilde
den beiden oudjes echter niet zooveel on
gerief bezorgen, maar zij hielden niet op,
of 't moest gebeuren, zooals zij 't voor
stelden.
Den volgenden ochtend stonden .zij in
alle vroegte van hun strooleger op en be
reidden hun gast nog een maaltijd van het
beste, (Jat zij im huis hadden.
Toen de zon door 't venstertje scheen,
maakte Sylvester zich op om te vertrek
ken. De arme luidjes deden hem uitgeleide
tot op den drempel. Hier keerde Sylvester
zich om en zei: „Omdat gij beiden zoo me
delijdend zijt, naoogt ge drie wenschen uit
sproken en zal ik ze allo drie ook ver
vullen."
„Wat zouden wij beter voor ons aardsche
leven kunnen wenschen dan gezond te blij
ven en ons bescheiden deel te mogen heb
ben. Een derden wensch heb ik niet."
Sylvester vroeg hem echter; „Zoudt ge
dan niet gaarne een nieuw huis in plaats
van het oude willen bezitten
„O ja," antwoordde de man, „nis dat
ook nog zou kunnen, zou ik 't wel heerlijk
vinden."
Toen vervulde Sylvester hun wenschen,
schonk hun een nieuw huis, zegende hun
nogmaals en ging verder.
De zon stond reeds hoog aan den hemel,
toen de rijke man opstond. Hij leunde uit
zijn venster en zag aan den overkant e&ai
keurige, nieuwe woning, welke van roode
tegelsteenen opgetrokken was en juist op
de plaats van 't oude huisje stond. Hij
zette groote oogen op, riep zijn vrouw en
vroeg haar: „Weet jij ook, hoe dat is toe
gegaan? Gisteravond stond dat krot er nog
en nu zie ik er zoo'n mooi, nieuw huisi
Loop eens gauw naar den overkaint en
tracht te weten te komen, wat daar toch
is gebeurd."
De vrouw van den rijken ma-n was zelf
ook nieuwsgierig en ging er dadelijk op
uit om naar de oorzaak dezer groote ver
andering te' vragen.
„Ja," zero vertelde de arme vrouw, „gis
teravond klopte er een vreemdeling een
oud man bij ons aan om onderdak voor
den nacht te vragen en vanmorgen bij het
afscheid heeft hij ons de vervulling van
drie wenschen toegestaan: gezondheid, ons
bescheiden deel in dit leven en daarbij nog
een mooie, nieuwe woning ter vervanging
van ons bouwvallige hutje."
De vrouw van den rijke liep hierop
haastig naar huis terug en vertelde het
geen zij gehoord had aan haar man.
Deze sloeg zich met de vuist tegen het
voorhoofd. „Had ik d k t maar geweten 1"
riep hij uit. „Die vreemdeling is eerst hier
geweest. Hij wilde bij ons overnachten,
maar ik heb hem afgewezen, dwaas die ik
ben
„Toe gauw maar," zei zijn vrouw weer,
„neem je paard en rijd hem achterop. Je
kunt hem nog wel inhalen. Vraag hem dan
ook Jou de vervulling van drie wenschen
toe te staan
Do rijke man volgde haar raad, joeg zijn
paard voort en haalde den vreemdeling
nog in.
„Och," smeekte hij en deed daarbij heel
nederig en eerbiedig, „neemt u mij toch
tiiet kwalijk, dat ik u gisteravond niet da
delijk heb kunnen binnen laten, ik moest
den sleutel van de voordeur nog zoeken
eai in dien tijd is u weggegaan.%Maar be
looft u mij, dat u, indien u weer Jan ga
dezen weg mocht komen, bij mij uw intrek
zult nemen?"
,,Ja," antwoordde Sylvester; „als ik
hier terugkom, zal ik dat doen."
Hierop kwam de rijke met zijn verzoek
voor den dag en vroeg, of hij ovenals zijn
buurman drie wenschen mocht uitspreken.
Ja, zeide Sylvester, dat mocht hij wel,
maar 't zóu niet goed voor hem wezen en
daarom moest hij maar liever niets wen
schen.
De rijke man meende echter, dat dit niet
zoo'n vaart zooi loopen. Hij zou wel wat uit
zoeken, dat tot zijn geluk zou dienen, als
hij maar wist, dat wat hij weuschte ook in
vervulling zooi gaan.
„Rijd dan maar naar huis," sprak Syl
vester, „de drie wenechen die ge zult uit
spreken, zullen in vervulling gaan."
Nu had de rijke man verkregen, wat hij
verlangde. Hij reed huiswaarts en begon
er onderweg ad eens over na te denken,
wat hij nu toch wel wenschen zou. Terwijl
hij zoo im gepeins verzonken was, Liet hij
de teugels echter glippen. Hierdoor weid
zijn paard onrustig, het maakte de dolste
sprongen, zoodat hij in zijn overleggingen
gestoord werd en er eindelijk geheel mee
in de war geraakte.» Hij klopte het dier op
den hals om 't tot kalmte te brengen en
zei; „Bedaar toch, Lize," maar 't paard
wilde niet naar hem luisteren en deed
wilder dan ooit. Toen werd hij boo6 en
riep driftig uit: Ik wou, dat je je nek
brakNauwelijks had hij dit echter ge
zegd, of hij viel met een harde bon© op
den grondhet paard lag lang uitgestrekt
en bewoog zich niet meerhet was dood.
.Zijn eerste wensch was dus reeds in ver
vulling gegaan. Daar de man gierig van
aard was, wilde hij het zadel niet in den
steek laten. Hij maakte het los, rnarn het
op rijn rug en trok te voet verder.
„Ik heb toch nog twee wenschen over,"
dacht hij en troostte zich hiermee. Nu, hij
had wel wat troost noodig, terwijl hij zoo
voortzwoegde door het stof van den weg.
Zwaar dat'net zadel waal Hij liep heeJe-
maal voorover en dacht elk oogen blik, dat
hij straks wel niet verder zou kunnen.
Om zijn zinnen wat te verzetten, begon
hij maar weer eens over zijn wenschen na
te denken. „Ik zaJ er toch niet te vlug mee
zijn, want ik weet wel, hoe 't dan gaat,"
sprak hij bij zichzelf, „al zou ik nu ook alle
koninkrijken en schatten van de wereld
wenschen, later zou mij toch nog allerlei te
binnen komen, dat ik nog veel liever zou
willen hebben. Neen, ik zal mij nu eens
niet overhaasten. Ik wacht net zoo lang,
totdat ik heel zeker weet, wat ik wil."
Dat was een verstandig voornemen. Jam
mer genoeg, dat er van zijn mooie plan
niets kwam.
Hij sleepte zich met zijn zwanen laist op
den rug v voort en stelde zich voor, hoe
heerlijk 't zou wezen straks thuis te kun
nen uitrusten. „Ja" daoht hij spijtig, „mijn
vrouw heeft 't maar wat beet, die zit xm