Domme Béri.
Kunstje.
Keizer Rudolf's neus.
CORRESPONDENTIE.
dat ten opzichte van de zeden en gewoon-
.teü het tegenwoordige niet 1 van
het verleden verschilt, als men i>nrvlak-
kig zon denken, 't Is wel eens aardig, den
oorsprong der hedendaagsche dingen op te
sporen.
Hoe eon verbrande kaart weer te voorschijn
kan komen.
Men legjt een voor ai gekozen kaart ander het
s»pol neer. Van een zelfde kaart uit een ander
spel, doch met denzeïfden achtergrond snijdt
men een stukje af en rolt haar vervolgens zoo
stijf en klein mogelijk op. Nu snijdt inon uit een
appel een kogelvormig stuk, snijdt de puni van
den kegel af, zoodat er een holte in den appel
blijft, waarin men de opgerolde kaart steekt en
die (men vervolgens woer met hot keg eivormig o
stuk sluit, dat mem desnoods met een speld be
vestigt. Men legt den aldus toebereiden app^J
op tafel naast een amdènen gaven, zooveel mo-
gelijk van dezelfde grootte. Het afgesneden
stukje kaart bewaart men.
Daarna vraagt men dc hoeveaLsto kaart in
don appel gebracht moot worden. Wordt bijv.
de elfde gekozen, dan legt men do elf onderste
kaarten bovenop en] laat do elide (due de voor-
ai gekozene on dezelfde, die zioh in don appel
bevindt) zien. Nu verzoekt men één der aanwe
zigen deze kaart te verscheuren. Men verzamelt
alle Stukjes en legt die op tafel, maar laai, als
bij toeval, het stukje van de zich in den appel
1 bevindende kaait vallen en wel zóó, dat dit niet
in het oog valt. Zelf schijnt men er niets van
te bemerken. Men wSkkeh mi de stukjes dor ver
scheurde kaart dn papier en verbrandt dde.
Nu laai men van, do tweo op tafel liggende
appels ar één kiezen. Wordt de toebereide geko
zen, dan da alles in orde en noemt men dien
zelf in de handen. Wordt de andere gekozen,
dan geeft men doen aan dengen e, die gekozen
heeft en behoudt men dus zelf den toebereiden.
Vervolgens snijdt men den appel door en de
verscheurde on verbrande kaart schijnt te voor
schijn te komen, doch er ontbreekt een stuk aan.
Men zoekt, of liever neemt den schijn aan van
te zoeken en vimdit eindelijk het ontbrekende
'stuk. Natuurlijk pact dit volkomen bij het deel,
dat in den appel was.
Het spreekt vanzelf, dat men-dit kunstje ook
ka ndbem zander 'een stukje van de kaart, wel-
ke in den appel opgerold wordt, af te snijden.
Keizer Rudolf I van H&bsburg, die ais vijand
Dok gestaan heeft tegenover Graaf WÈQ-em II
van Holland, was algemeen bekend om zijn
vroomheid, zijn dapperheid, zijn geleerdheid, en
zijn bijzonder grooten adelaarsneus. Toen hij in
1265 nog eenvoudig graaf van Habsburg was,
moest hij reeds tegen vele vijanden oorlog voe
ren. Eén dezer vijanden was de graaf van Re-
genebuspg, die in alle stilte een leger verzamelde
om daarmee graaf Rudolf te overvallen. Hij was
reeds in do nabijheid van Vrijburg, waar Rudolf
vertoefde, toen hij midden in het woud met zijn
voornaamste edellieden den maaltijd gebruikte.
Naar de gewoonte van die dagen werd daarbij
de wijn duchtig aangesproken.
Onder het rondgaan van den beker riep de
Graaf van Regensburg op luiden toon uït:
„Bij mijn trouwe, edele ridders, morgen zul
len wij genoeg mannen verzameld hébben om
den Grootneus van Habsburg te verslaan!"
Toevallig bevond zich niet ver van deze
plaats een onnooaele landman, die dezen uitroep
hoorde.
„Dat moet me toch eventjes een neus zijn,
waar zóóveel volk voor noodig ia con. hem te
verslaan!" dacht de man en na zich een oogen-
blik bedacht te hébben, zei hij: „Nu, dien neus
wR £k wed eens zien!"
Het was meer geluk dan wijsheid, dat hij
binnen het slot van Vrijburg werd toegelaten.
Daar liep hij graaf Rudolf tegen het lijf.
De onnooKole keek den graaf een tijd lang aan
en zei toen:
„Ja, dat ds een neus van belang; hij telt wel
voor vier! Maar om hem te verslaan is toch
geen geheel leger noodig, want dat kan ik wel
alleen."
Graaf Rudolf, die eerst om den onnóotzelen
boer gelachen had, werd nu toch opmerkzaam
en wist hem te laten vertellen, waarom hij naar
Vrijburg gekomen was cn den neus van den
Graaf wilde zien. Hierdoor werd de laatste om
trent de ptemwii .van zijn vijand ingedacht, hij
Béri was gaan schaatsenrijden
Op de gracht, vlak achter 't huis,
Plots-ling kraakt het ijs geweldig,
Béri denkt: 't ia hier niet pluis
Wee, o wee, daar zakt ons beertje
Plots'ling door 't gescheurde ijsl
Béri brult nu heel vervaarlijk,
Suilt op somb're berenwijs.
Maar 'gelukkig, Béri's vader
Juist hield hij zijn middagslaap
Hoort het brullen van zijn zoontje
En denkt daad'lijk: 't is de knaap'!
Met een grooten Haak gewapend,
Snelt hij tnaar de onheilsplaats
En daar spartelt arme Béri
M e t hem zonk ook al zijn praats t
verzamelde zijn getrouwen en legde zich in een
hinderlaag.
De Graaf van Regensburg, die niet vermoeden
kon, dat de „Grootneus" alles wist, werd op zijn
tocht eensklaps overvallen en moasi met zijn
troep vluchten.
Het is zeker wel oen groote verrassing voot
jullie, dat er weer prijsraadscis zijn, en ik denk
ook wel dat dit soort in de smaak £a.l vallen.
Ik 'hooip, dat dé grooteren het goed hebben be
grepen: iedér puntje is één letter, dus als ik
aangeef van 13 is een land, dan is dat een
land van 9 letters en van'35 een eiland ook
9 lettere en de laatste letter van het land is dan
woer de eerste Tetter van het eiland en dan weer
de laatste letter van dat eiland de eerste letter
van de stad in Zuid-Holland enz. En al die
woorden van 5 letters, die op de letter uit het
middén uitgaan, eindigen dus allen op denelfde
Handig grijpt nu BórRa vader
Zoonlief met zijn langen haak,
-t Water druipt hem uit de kleerea,
j», uit oogem, neus en kaak I
Foei, wat ben je 'n domme jongen!
Bromt nn Vader Boer terechte
Zag je dan niet aangegeven,
Dat op die plaats 't ijs was elechfcf
Béri kijkt nu heel beteuterd,
Denkt: ik ben ook oliedom'!
Als ik weer ga schaatsenrijden,
Kom ik hier vast nooit weeronf
Dan bedankt hij Vader hartelijk,
Geeft hom fluks een dikken zoen
En zegt: Vader, ik zal voortaan
1 Zoo iets doms heusch nooit meer doem'!
letter. Is dat nu goed begrepen? En hef Êgrorr
netjes opschrijven.
Het prijsraadsel der kleineren heb ik, hoop ik,
al voldoende uitgelogd en zal dus wel geen moed
lijkheden opleveren.
En nu nogmaals, allen goed opgepast de brie
ven bijtijds inzenden, Maandags vóór één uur
aan het bureel „Loidsoh Dagblad" of Maandags
avonds Dan Haag, Frederik Hendriklaan 157
en den naam niet vergeten.
Wat èen massa mooie briefkaarten heb ik
nog ontvangen, nadat ik mijn vorigen brief aan
jullie schreef. Hartelijk dank voor al die aar
dige kaarem, aan: Rika van Veen (Koudekerk),
Marie van Dijk, ERa Brugmans, Hester de
Bruyn, Annie Zïrkzeo, Harm en en Wim Niectw-
land, Adriana, Christina en Gerard de Wekker,
Siebe, Paul en Gerrie de Roos, Jan Albert
Blinks, Jo van Leeuwen, Lena en Nellie van
Leouwen, Koosje Schuit, Betsy en Harry van
Amerongen, Gerrie Slootweg. Mitzie Medchlböck,
Marie Laman, Neeltje van Wijk, nogmaals
a J1 e n hartelijk bedankt.
Jullie hebt vJal je beet gedaan am mij een