IIKKIE'S BEIS NAAR WONDERLAND.
Van Piet, die graag groot wil zijn.
nr-rr. ■tf-fi- .Mr Q
1 komen. Breng dezen brief 'nu
Yé gauw naar de bus, Elsje, dan gaan we
eijdaarna onze a-vóndboterham eten."
Elsje liep daarop de trap van het kleine
ïotél af, dat niet door den orkaan geleden
ri iaden waar haar tante en zij een kainer
gevonden "hadden. Zij stak de straat over
in liet den brief in een plas vallen. Haas
je ig raapte zij hem op en mompelda, be-
j ouwvol naar een vuil hoekje kijkend:
„Eigenlijk ziet hij er nu niet mooi! uit,
naar ik zal hem toch maar op de bus doen
facter zal zoo graag alles van Tèmpie wil-
en hooren."
Zno ging de brief, die niet heel schoon
netr was, in zee. Weinig vermoedden Elsje
haa^ tante, dat hij een heelen ommekeer
n Tempie's leven zou brengen.
(Wordt vervolgd.)
te
de
n
ive I-
's Avonds, als vader en br-oer en zus nog
seneden zaten, braoht moeder Dikkie naar
jed. En i.ls Dikkie dan onder de wol lag,
reag hij een zoen, en ze', moeder„Slaap
c-kker, vent 1"
En dan ging moeder weg.
Eu weet je', wat er dan -geleurde Dan
;ing Dikkie op reis in zijn schip
Hij had een heel mooi schip. Het bestond
i-it een kajuit, een dek en vier masten. Dik-
ie klom vaak een mast in om te zien»of de
ust al in zicht wasdan tuurde hij met de
.and boven de oogen over den wijden oceaan.
De maan keek dikwijls naar Dikkie, en had
•lezier in zijn %hip. De maan wist, dat, als
'n Dikkie niet te zien wa9 (maar alleen een
ond hoopjv in een w"'; bed) de jongen zich
n zijn kajuit bevond. Als een kleine bol dan
ivcer te voorschijn kwam. wist de maan, dat
likkie naar dek ging om de frissche zeelucht
de te genieten.
„Zeeman, waar ga je naar toe vroeg de
haan op een avond.
,Naar- Wonderland-"', zei Dikkie, ga je
nee
„"^eel gr antwoordde de maan, „wat
ïen mooi schip heb je
„Ja", zei Dikkie, „het is prettiger op dek
ukjte zijn dan in de kajuit. In de kajuit is het
;auw warm".
Zoo gingen Dikkie en de maan samen naar
Wonderland. De golven klotsten hoog tegen
2i Dikkie's schip en dekjongen Wees de maan op
lt groote vissc-lien. die rond het schip zwora-
nen. -
Toen Dikkie weer met de hand boven de
jn, logen tuurde, ontdekte hij plotseling Wonder
land's kust.
„Maam", zei Dikkie, „daar is Wonderland."
„Ja'', zei de maan en scheen met haar zil-
'erlicht over de golven, zoodat de zee ex won
dermooi en sprookjesachtig uitzag.
Dikkie stuunde zijn schip naar de "kust en
eag, dat de Koningin van Wonderland al op
hem wachtte. „Dag Dikkie", zei de Konin
gin, „ik ben zoo blij, dat je er bent", en
teen Dikkie op het strand- stapte, zeikte ze
hem haar hand.
Ze liepen toen samen voort. Alles zag er
dei sprookjesachtig uit. En uit kleine feeën-
huisjes kwamen kleine feeën te voorschijn,
die Dikkie kushandjes toewierpen. Toen
plukte de Koningin een waterlelie, en zei
..Kleine Dikkie, neem deze waterlelie mee in
je schip en breng haar naar je lanDe
schatten van Wonderlan/d bestaan uit Bloe
men en Liefde".
„Dank u", 2ei Dikkie, en nam de water
lelie in zijn handje. Hoe langer hij naar de
waterlelie-keek, hoe verheugder hij zich voel
de worden.
Toen kwamen vele feeën en kabouters en
elfjes naar Dikkie toe en speelden met hem.
Tot één van dè elfjes vroeg„Dikkie, met
wie en waarom ben je hier gekomen
„Wel", zei Dikkie, en wees op de maan,
„de maan ging met me mee. En ik ben ge
komen om schatten te verzamelen om naar
mijn land te brengen''.
„Voor wie zijn die schatten vroeg het
elfje.
„Voor Moeder", antwoordde Dikkie.
Toen kuste het elfje Dikkie en wenkte de
andere elfen. En die waren toen plotseling
verdwenen. Dikkie en het elfje gingen aan
het strand zitten, waar de manestralen met
te golven speelden en ze scheen te liefkoozen.
gn
*2
alm
ngc
jon»
en
lat
'err
Piet is al een groote jongen 1
bijna 'n jaar is hij van sohool,
brengt een aardig duitje binnen,
boodschap looponcl voor Spanjool.
Piet vindt zich toch zóS gewichtig
in het unifann der zaak
en steekt metjt gedoe der kleintjes
uit de hoogte graag den draak.
Piet (kset niet meer mee met 't vechten
van de jongens op de straat
Piet 13 veel te groot, wat denk je,
Piet geeft niet om kinderpraat.
Neen, daar moet je niet mee komen
bij vriend Pieter, als een man
wil hjj zijn, ferm en verstandig
spelen, déér vindt hij „niks an 1"
Zóó is Pieter, 't boodschapknechtje
van Spanjool, ginds op de gracht
'k hoop niet, jongens, dat j' om 't ventje
hartMijk in je vuistje, lacht I
Wacht'nog even met je oordeel!
't is met Piet zoo erg nog niet
op een keer moest hij met^doozen
op zijn rug naar van Ider Vliet.
Piet, geprezen menigmalen
voor zijn vlugheid, gaat met spoed
maar,daar moet het hem gebeuren
dat hij 'n poppenkast ontmoet.
Pieter wil niet blijven kijken
cöh wel nee, maar Ja'nslaatTrflm
'n glimlach komt er om zijn lippen
'n poppenkast is toch wel fijn I
't Staat' er vol met klcjne kleuters,
't lachen schatert in het rond er
naast de kast zit, o zoo deftig,
'n opgéd/irkte, kleine hond. e*s sm tm
„Waar toch blijven", zoo denkt telkeöi -
juffrouw van der Vliet verbaasd,
„Spanjool's doozen, die 'k bestelde
„'k hdb nog wel gezegd 't heeft' haas?
Pieter, nauwgezette Pieter,
Pieter, zoo gewichtig, groot,
Pieter, vlug en zoo gedienstig,
sta j' er nog, met wangen rood
En met oogen stralend, lachend t
'n poppenkast, zeg, dit ie fijn
alles zou j' er om vergeten
ódk dat je al groot wilt zijn 'f
JN t,
HERMANN*. -
Het was heel stil. Alleen de golven fluister
den 6amen. „Elfje", zei Dikkie, „komen hier
nooit groote menschen „Niet zooveel als
kleine kinderen", zei het elfje, „kloine kin
deren vinden den weg naar Wonderland eer
der".
„Dan wil ik altijd een kleine jongen blij
ven'*, zei Dikkie vastbesloten.
„Dat is goed", zei het elfje, en 't boog zich
voorover en kuste Dikkie's waterlelie, die zoo
heel mooi en zuiver was om te zien.
„Kijk", zei het elfje, „wat een mooi harf
heeft de waterlelie".
Dikflde keek. „Hebben bloemen ook har
ten vroeg hij. „Ja", zei het elfje, men
schen en dieren en bloemen hebben allemaal
harten gekregen. Vindt je Wonderland mooi,
Dikkie
„Ja", zei Dikkie droomerig.
Toen kwamen de elfen en kabouters en
feeën terug en ze 'lachten allemajtf tegen
Dikkie.
En de Koningin kwam en zei„Dikkie,
wij hebben je schip vol schatten geladen, zoo
dat je rijk naar huis zult gaan".
„Wat heerlijk I" zei Dikkie. En twee ka
bouters tilden hem plotseling op en droegen
hem naar zijn schip toe.
En toen zag Dikkie zijn schip: vod, vol
bloemen.
Bloemen, die geurden en lachten en too-
verachtig mooi waren.
Dikkie hield den adem in van vreugde.
Toen voelde hij, dat de Koningin van Won
derland hem in ha,ar armen nam, en hij
hoorde haar fluisteren „Kleine jongen, ilk
ga met je mee, en ik zal jc terugbrengen in
je bedje en je toestoppen. Ik breng je terug
naar je eigen land, maar je hebt toch de
bloemen meegekregen".
Dikkie gleed heelemaaH weg, en wist niets
anders dikn dat de Koningin hem vasthield
en ze samen weggleden over (te golven in
Dikkie's schip. En de maan reisde weer meo
cn glimlachte aan den hemel.
Den volgenden dag, toen Dikkie zijn oogen
uitwreef, zocht hij dadelijk naar de bloemen.
Maar er was geen schip, alleen maar Dik
kie's wit bedje. -
Doch toen Dikkie naar buiten ging, zag hjj
plotseling de bloemen torug. Overal bloe
men heerlijke, geurende bloemen.
„Moeder", zei Dikkie, :,daar is Wonder
land5'.