FEUILLETON
HOE HENK EN BERNARD
VRIENDEN WERDEN.
«lil
bet ?reeseïtjk vinden, als ik ha^r eerder
ÈieenaiD. Hst ial nog vroeg genoeg zuc, als
iss weor naar Schotland terug moet. Eu wie
'weet, wat er vóór dien qjÜ nog gebeurt
„De held van Fenton Haven/' zooals de
jfichotsche predikant Temyjie genoemd had,
Ike er de z\jn gezicht naar den muur en viel
'weldra in een verkwikkenden slaap. „En wie
weet, wat er vóór dien tijd no^ gebeurt!"
Deze woorden van "juffrouw Latimer stelden
hem gerust, al begreep h\j niet, waar zij op
zinspeelde, zöoals wij soms gerustgesteld
kunnen worden, wanneer wij ons al te onge
rust maken over de toekomst.
i Juffrouw Latimer noch Tempie vermoed-
'den op dat oogemblik, welke dingen er ge
beuren zouden; dingen die het gevolg zouden
wezen va® Tempie's wakkere daad dien mid
dag.
HOOFDSTUK XV.
Beterschap.
Tempie's „zomervrienden" zorgden er
voor, dut hij zich gedurende den tijd, waar
in zijn arm beter moest worden, niet ver-
veelde Maar zijn allerbeste kameraad was
kapitein Curley, zijn trouwe, geduldige en
onvermoeide verpleger, die dag en nacht
gereed stond, om hem te helpen of iets
voor hem klaar te maken, die lange ge
sprekken met hem hield over hun gemeen-
schappelijken vriend, den oceaan, en hun
beider belang: de visch-vooruitzichten.
„Als iemand rijk kon worden met kabel
jauw en makreel vangen, zou ik stellig
fortuin maken," zei Tempie op zekeren
dag tegen zijn pleegvader." Dan zou ik
een mooi jacht koopen, zooals cfe „Alba
tros", dat onlangs in de haven lag. Wat
zou ik groote reizen maken en veel zien
]0fmisschien liet ik een groot, sterk
jichip bouwen, dat ijsbergen zou kunnen
itrotseeren. Ik zou probeeren er tot aan
|de Noordpool mee te komen."
„Dat Is geen kleinigheid, Tempie!" riep
kapitein Curley lachend uit. „Je hebt
[grootsche toekomstplannen. Maar als je
ide Noordelijke IJszee even goed kende als
Uk, geloof ik toch, dat je je om de Noord
pool niet bekommeren zou. Het is heele-
maal geen plezier, als je oogleden zóó
.stijf van de kou zijn, dat je ze niet op of
jiicpr kunt slaan, zooals mij lang geleden
overkwam, toen ik op cfe walvischvaart
was."
En de oude zeeman deed nu een lang
Verhaal van glinsterende ijsvelden en in
gevroren. schepen, welker bemanning on
geduldig wachtte op invallenden dooi. Ook
vertelde hij van het ïnooie Noorderlicht en
dc jongen vergat zijn gebroken arm en de
pijn, cïle hij zoo nu en dan had.
Na eenigen tijd verdiepte hij zich weer
in zijn luchtkasteelen en toen de kapitein
het middagmaal gereed maakte, kwam hij
tot dte slotsom, dat alles wel be
schouwd een jacht toch het beste zou
zijn. Daarna dacht hij weer aan de ge
heimzinnige gouden medaille, iets wat
hem tijdens zijn ziekte dag en nacht bezig
hield, en aan zijn werkelijken vader, om
trent wien hij zoo geheel in het onzekere
verkeerde.
Vandaag vooral was hij bijzonder onrus
tig en van deze dingen vervuld, terwijl
hij op zijn middagmaal lag te wachten. Hij
voor zich was er nog zoo heel zeker niet
van, dat zijn vader omgekomen was op
de zandbank.
En het was vreemd, dat ook kapitein
Curley telkens denben moest aan Tempie's
vader. Tweemaal keek hij zelfs van zijn
eten op naar de oude koekoek-klok en zei
hij binnensmonds:
„Koekoek, hoop jij ook, dat zijn werke
lijke vader nooit zal komen opdagen?"
Doch daar het op dit oogenblik geen
tijd) was om een heel of een half uur aan
t,> kondigen/*bleef bet vogeltje zwijgen.
Tempie had dien middag druk bezoek,
zoodat hij geen tijd had langer over deze
dingen na te denken. Elsje en George kwa
men als gewoonlijk en babbelden vroolijk
over de heerlijke plannetjes, welke zij
zouden volvoeren, zoodra hij weer beter
was. Daarna kwam de predikant, van
wien Tempie heel veel hield. Ook deze
leidde zijn gedachten af, want hij deed
allerlei mooie verhalen, welke weer geheel
verschillend waren van die van kapitein
Curley.
Later, toen allen waren Heengegaan en
de jongen alleen was, lag hij kalm te luis
teren naar de stem van zijn oudsten ka
meraad het kabbelen der golven. D°ze
vertelde hem zulke lange verhalen, dat hij
er zijn eigen geschiedenis en het geheim
zinnige van zijn geboorte, geheel door
vergat.
Tempie was nog niet in de gelegenheid
geweest op te merken, dat hij door zijn
optreden tijdens den orkaan in de achting
van geheel Fenton Haven aanmerkelijk ge
stegen was. Hij zou het, denk ik, niet
eens prettig hebben gevonden, als hij ge
weten had, dat op dit oogenblik óén zijner
„.zomervriencfen" bezig was een langen
brief over hem te schrijven en de óéne
bladzijde vóór en de andere na gevuld werd
met zijn geschiedenis en c?3 kranige wijze,
waarop hij zich tijdens den orkaan gedra-
gc 1 had.
Toch was dit het geval, want toen
Door FR ANC INE.
II,
En bij oom Ja® logeeren, 'dat deed hij tooh
*00 dolgraag.
Zóó fcwam het, dat de vraag van Piet hem
Hu een moeilijke verzoeking braoht.
Even dacht hij na, toen fluisterde hij terug
„Goed, vraag het hem maar".
Piet nam een stukje papier en schreef daar
op „Henk, mogen wij j.e sommen afschrijven
Heel voorzichtig stak hij nu zijn hand met
het briefje erin achter - zijn rug.
Verwonderd keek Hendrik de Meer, wat daar
•naar hem werd toegeschoven. Toe® las hij de
vraag der jongens.
„Wat zou hij doen Hij had zijn sommen
icedk klaar. Zou hij ze aan de jongens gc en
Voorzi-Ohtig keek hij naar mijnheer. Neen,
i#ie scheen niets te zdem Maar wat zou zijn
•Moeder er van zegige® als hij het haar ver
telde Zij zou het vast niet goed vinden, dat
wist hij wel zieker. Maar hij wilde tooh ook
roo graag zdjn makkers een pledzier doen. Zij
vroegen hem bijna nooit wat, en nu dadelijk
neen te moeten zeggen Hij vond het niets
prettig. Maar eerlijk was het niet, en Moe
der zed altijd„Eerlijk duurt het langst".
i- Jjopn nam ook ihjj een stuhje parpl. - en
schreef daarop „Let spijt mij wel, ik kan
het niet doen. Het is niet eerlijk".
Juist wilde hij dat in Piet's hand stoppen,
die deze nog altijd achter zich hield, tcK.i
mijnheer Owel, de onderwijzer, opstond en
vioeg „Piet van Steen, wat gebeurt daar
Snel trok Piet. zijn hand naar voren.
„Niets mijnheer", zei hij brutaal.
„Zoo", zei-de de .onderwijzer, „gebeurt daar
niets En toen „Hendrik de Meer,
vertel jij mij eens wat daar aan de hand is".
Dc geheele klasse keek naar Henk, die
'daar zat met en hoogroode kleur en neer
geslagen oogen alsof Jifj de schuldige was.
„Kun je mij niet antwoorden, Hendrik
vroeg mijnheer nog eens, kwam toen naar
Hendriks lessenaar, en vond daar de beide
briefjes.
De beide jongens, die om het afkijken ge
vraagd! hadden, werden ernstig berispt. „Voor-
ai vsn jou, Bernard", zei mijnheer, „had ik
nooit zoo iets verwacht".
En tot Hendrik de Meer zei hij ,,'k Ben
blij dat jij tenminste niet aan dat geknoei
wilde meedoen''.
Nu was Hendrik reeds naar hui9, maar Ber
nard en Piet liepen nog buiten.
„Wacht maar", zei Piet nog eens tót Ber
nard, 'lc zal het dien braven Hendrik wel
betaald zetten en jij moet mij helpen".
„Maar Hendrik kon het toch eigenlijk niet
helpen" zei Bernard nu „mijnheer vond ons
briefje".
„Och wat smaalde Piet, „had hij niet
evengoed als ik kunnen zeggen, dat er niets
gebeurde Dan had mijnheer niet komen
E
ïoti
ïad
Elsje Sinclair van haar bezoek aan 1 kon
thuis kwam, vond zij haar tante vt ga®
in het schrijven van een brief. Evei laa
zij op en 2ei
„Ga alsjeblieft stil zitten, lieve
en stoor mij niet. Ik schrijf een bri
Vader. Je weet, dat ik hem een pa
gen geleden geschreven heb en hen
van dien orkaan en het omverwaaie
zomerhuisjes vertelde en hoe jij
stellig gewond en misschien wel
zouden zijn, als een moedige vissch
gen ons niet juist bijtijds gered had,
bij hij echter zelf een arm brak.
„Ja, Tante?" bevestigde Elsje
genden toon.
„En nu kreeg ik vanmiddag een
den brief van Vader terug," gin^
frouw Latimer voort. „VadJer verzo
hem onmiddellijk te melden, hoe!
je was en of je niet erg geschrikt
ook vraagt hij mij een en ander te
ven over den moedigen jongen,
en mij
Juffrouw Latimer brak haar zin
af om weer een halve blerMide te
ven en ging even 'ater voort:
„En daar ben ik nu mee bezig,
hem alles van Tenvoie verteld. Ho
een schipbreuk in de haven mct eei. -
in een roeibootje ontkwam, dat dc
niets andters .zei dan „Tempie", zo
visschersvolk hrm „Tempie" norm
hoe kauite'n Cnrlcv, die den stn?
neger en het verkleumde ventje
roei^otje redde, hem als zijn zoo
nam."
„En hebt u ook over die crehpin qü
gouden medaille geschreven?" vroe« on
„Dat is Hof -mooiste gedeelte va
heole verhaal."
„O ia! Dat zou ik nog verbeten
blii, dat. jeshet mii helot onthoude
geloof ik niet. dat het iets met T1
mnkon hpeft. Nu, lieve kind. in vii
ten ben ik klaar en mag je den bri
de hos brengen."
JnHvonv T.ot.imer vouwde evc
haar brief dubbel, stak hem in een
en gaf hem Elsje.
En het kleine, blonde ding druk te j
brief, die naar haar vader ging, eve ja-u
haar wan- In haar oogen was
een verhongert naar hem te lezen.
„O, ik wou. dat Florida niet
weg was!" zuchtte zii. ..Ik verlang
lijk naar Vader en ik had zoo grs n3|
hem mee willen gaan."
„D*>t. kon immers niet lieve kim
woordde haar tante. „Maar misse 'an
nu de. oorlog voorbij is laat hij
ien
bed
re
ékl
E
E
E
uit
kie
;us
lac
E
•les
ivec
Dik
Z
Wo
2' Dit
kijken maar betaald zetten doe ik h Ier
Wat wil je dan doen vroeg
weer.
„Laat dat maar aan mij over, ant
Piet, „als hét zoatver is zal ik het gin
zeggen. toe
hei
2
Mevrouw de Meer, Henk's Moedei spi
haar jongen te wachten. Zij had een hu:
naaigoed klaar liggen, dat naar den
waarvoor zij werkte, moest gebracht
Daarbij was Henk haar rechterhand,
haalde en braoht hij het goed, maai
beurde ook wel eens, dat mevrouw s&
en Henk op zijn beide zusje9 moes!
Ditmaal was het evrouw's plan o:
gaan. Toen Hendrik binnen kwam
Moeder goeden dag zei, zag mevrt
stond, dat er iets niet in orde was.
als hij thuis kwam. stoeide hij dad*
zijn zusjes, maar nu ging hy kalo
stoel zitteu.
„Henk", zei zijn Moeder, "ik wil
zelf het naaigoetd eena wegbreng*
vóór ik ga, vertel mij eens, mijn jont
scheelt er aan
Meer li-ad Henk niet nooddg es
vertelde hij zijn Moeder de geschil-
dien middag.
„Het speet mij zoo, Moeder", dat
kwam, vooral voor Bernard Hooi
want hij doet noodt oneerlijk, maar
ik er aan doen
(Wprdt ?er"
ell