VOOR DE JEUGD ItlDSCH DAOBIAD Donderdag 23 November. MWUW: ii n»taiiëiWiiiiUiiiieoiIjitii ii j jiitïi ji tein Curiey's Jongen. rri-tt wmiii mi iet En gelach van HORNIBROOK. Vrij bewerkt door O. BI HOOFDSTUK XIV, ,|Waar ben ik?" aan woedde onverschrokken vooif, zich niet bewust was, dat hjj een held onder de verwoestingen, wel- lanriehtte, bedolven had. Maar de van Fenton Haven trokken zich lukkige slachtoffers wel degelijk leidene van de wankele zomerhuis- omver gewaaid en uit elkander ge let lichts bouwmateriaal werd door :htigen wind naar alle kanten ver- Tempie was niet de eenige, die er vond was. ratal der zomergasten, die hun ver- verirouwd had, lag onder de ruï- van begraven. Nauwelijks was het geschied, of alle visschers spoedden de plek des onheils om den slacht- ilp te verieenen, groote stukken hout hun om de gem en het hevig onweerde, spanden re visschers al hun-krachten in om oden te bevrijden. Tot h'"1 groote g kwamen zjj na eenigen tyd tot do ig, dat hoewel enkelen een arm of gebroken hadden, er geen ernstig waren en er gelukkig geen enkel leven te betreuren viel. is oude Jones, die hijgend en bla- opie bevrijdde van den paal en de waardoor hij getroffen was. Hy op dit o ogenblik niet aan, dat de an attjid ...Jonas uit den walvisch" n boog zich over den bewusteloo- a heen. help!" riep hrj plotseling uit van Fenton Haven is dood 't .loste niet veel schelen! Is het niet Zoo'n flinke, moedige jongen!" nóg niet zoo'n drukte maken, iet zeker wist," zei een jonge vis- nu met een ernstig gezicht naast lm staan. „Er is nog leven in den ik moest mij. al heel erg vergissen, es, help mij maar eens even hem binnendragen. Daar liggen de an- am het, dat toen Tempie weer brf am, hij den wind nog wel1 hoorde maar het geluid getemperd werd kenen muren. Het weerlichten leek >o fel meer, da3r het door de ge- litsn minder duidelijk zichbaar was. rhand kwam hij weer bij. Dc dokter i pols, terwijl de vriendelijke pre- J hand op zijn voorhoofd gelegd drong niet tot den jongen door, :ren van den predikant gescheurd waren. Hij had even onvermoeid en bij het reddingswerk geholpen op zijn raad, dat men de slacht- kerk binnengedragen had, omdat "ig steenen gebouw was, dat waar- iiet geteisterd zou worden door lig vroeg Tempie met zwakke stem: ben ik?" lkerk, beste jongen," antwoordde mt, een nog jonge man. die sinds 1 Sit Schotland was gekomen. „Je bent er nog vrrj goed afgekomen. Voor zichtig! Beweeg je arm maar niet. De dok ter zal 'm wel gauw weer beter maken." „En enhet zomerkind - is dat gowend?" fluisterde Tempie, niet goed be grijpend, wat er eigenlijk gebeurd was met zip stem, die altjjd zoo flink was. Had de wind die misschien weggeblazen? „Als je Elsje Sinclair bedoelt, die is onge deerd." klonk het geruststellend. „Iemand nam haar juist uit je armen over, vóór je viel. Je hebt haar gered, mrjn jongen, en haar tante ook om van de kat nog niet eens te spreken. Je bent de held van dsn dag, de held van Fenton Hoven, Tempie!" Tempie's-oogen schitterden. En toen zijn blikken even later iets verder dwaalden, zag hij Elsje en juffrouw Latimer tegen el kaar aangeleund in een bank zitten. Haar blikken waren op hem gevestigd en hij glim lachte legen haar, toen de dokter voorzichtig zijn linkerarm betastte. „Au!" gilde Tempie plotseling uit. „Gebroken; dat dacht ik at," zei de dokter. Vóór de jongen er nog over na kon den ken, wat dit voor hem betcekenen zou, was er gedruisch in het voorportaal der kerk. Kapitein Curley, doorweekt van den regen, liep haastig op zijn aangenomen zoon toe. „O, Tenrpie, jongen!" riep hrj hijgend uit. „Ik zou je nooit- gestuurd hebben om hen te halen, als ik geweten had, dat de orkaan als zóó gauw zou losbreken! Ik dacht stellig, dat je meer dan tijd hadt hen in vei ligheid te brengen, vóór het noodweer los barstte." „Er is niet veel onheil geschied," zei Tempie nog altijd op fluisterenden toon, terwijl hij toch zoo graag weer gewoon had willen spreke®. „Ik ben hier veilig aangeland en heb alleen maar mijn arm bezeerd. En ik heb ze uit hun huisje gekregen, vóór dit instortte." Bij deze woorden wees hrj met zjjn hoofd in de richting van juffrouw Latimer en Elsje. „Ik moest ze er uit duwen." De cogen van kapitein Curley zwom men. Groote regendruppels, vermengd met een enkelen traan, dropen van zijn gezicht op Tempies hand. ..Als ik gekund had, zou ik je eerder ge volgd zijn," zei de oude visschcr nu. „klaar ik had het erg te kwaad met die ton makreel, Tempie. Zoo'n wonder als die vliegende visch is nog nooit op'het strand vertoond! Toen de orkaan losbrak, viel de ton heelemaal onderstboven; ik tuimelde mee en we lagen zóó op en door elkaar, dat ik onmogelijk zou kunnen zeggen, wie boven lag en wie on der! O, wat zou je gelachen hebben, als je dat' gezien had!" Tempie lachte, doch zijn lach ging óver in een pijnlijk kreunen. De dokter sneed de mouw van zijn gebroken arm open. Hjj hoorde den predikant, die vlak bij hem stond, iets zeggen, maar zijn woorden schenen heelemaal door de kerk te gaan en weer terug te komen, vóór de beteekenis er van tot hem doordrong. „Tempie, de dokter wil je arm nu iet ten," zei hij vriendelijk. ,,We kunnen je niet naar huis of naar het Ziekenhuis dragen, vóór de storm bedaard is en dat kan nog heel lang duren. Dokter "Perry denkt, dat je arm vlugger genezen zal, wanneer hij nu dadelijk gezet wordt." De jongen bleef zwijgen. Zjjn oogleden trilden- „Kun je de pijn verdragen als een held, Tempie?" vroeg hij en nadat de jongen even geaarzeld had, antwoordde hijl op fluiste renden toon: „Ja, dominee. Ik ik Zal mijn best doen!" Daarna klemde hij zijn tanden stijf op elkaar. Gelukkig viel hef nogal mee. De dokter gaf hem iets verdoovends, waardoor Tempie er niet veel van voelde en het hem te moede was, alsof hij een benauwde® droom had. 's Avonds was die droom echter weer voor bij en toen Tempie voor den tweeden keer dien dag tot bewustzijn kwam, kg hij op een zacht bed in kapitein Curiey's keuken, terwijl da bekende houten koekoek hem aan kondigde, dat het zeven nur was en een flauwe zonnestraal, die door het raam naaï binnen viel, hem vertelde, dat de storm voorbij was. De jongen kon de verwoestingen, welke in het dorp waren aangericht, niet zien. Hoe! wat huizen hadden erg geleden. De herinne ring aan hetgeen gebeurd was, kwam echter weer hrj hem boven, toen hij het gezicht van juffrouw Latimer gewaar werd, <kt achter den rug van den kapitein om, na3r binnen keek. In de deuropening zag hij George Sargent staan. Het was George onmiddellijk na Tempie's waarschuwende "woorden mogen gelukken zijn moeder en zijn zusje in allerijl naar het huisje van den kapitein te brengen. Nauwe lijks hadden zij dit bereikt, o! het hunne woei omver. Toen het den visschersjongen plotseling inviel, dat zijn zomervrienden nu geen dak boven hun hoofd hadden, zuchtte hij diep en begon hij onrustig heen en weer te woelen „Wat is'er, ndn jongen? Heb je erge pjjn?" vroeg de kapitein, terwijl hij naar hem toe kwam. „Nee, ik heb niet veel pijn. Maar maar ik denk, dat ze nou wel gauw zullen weggaan, George en Elsje en alle zom'ermen- schen omdat hun huizen omgewaaid zijn,'' antwoordde Tempie, uitdrukking gevend aan gevoelens, die hij stellig niet zou hebben uit gesproken, als hji niet zoo zwak was geweest. „Zo hebben geen dak boven hun hoofd en zullen daarom wel w. .weggaan," star 1 melde de. havenvourleiing, die geen broertjes of zusjes had en z^u oogen waren vochtiger dan zij geweest waren van lichamelijke pijn. „Hier weggaan? Geen sprake van!" riep George uit, terwijl hjj de rustige keuken instormde. Nou uit Fenton Haven weg gaan?! Wie heeft je op <Ja' denkbeeld ge bracht, Tempie?" „Niemand; ik dacht het maar," antwoord de de jongen flauw. „Geen macht ter wereld zou me hier van daan kunnen krijgen. Ik zou nog liever on der den blóoten hemel slapen of een tent opslaan, dan uit Fenton Have® weggaan. Wat zegt u er van, Moeder?" Hjj keerde zich om en beriep zich op ajjo moeder, die met Cora in kapitein Curley s „mooie kamer" zat, te midden van allerlei gekleurde zeeschelpen en koralen, walvisch- tanden en antimacassars. i Mevrouw Sargent antwoordde vri.nde'ijz: „Nee, ik denk, dat we ergens wel ean paar kamers zullen vinden. Het heefe dorp; is gelukkig niet verongelukt!" „En Elsje gaat ook niet weg ten taai ste niet vóór dat haar vader uit Florida terugkomt," zei juffrouw Latimer au.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 11