Om na te teekensü. Hoe Dirk hielp. „Ahoy! „Zeemeeuw"* Help: Help: ,We drijven! We hebben geen roeispanen en ook geen zeil! We zullen op de zandbank ■vergaan!" gilde Tempie met bijna boven» mênschelgke kracht. Daarna scheen hij uitgeput te zijn. George en Cora zaten onbewegelijk en met doodsbleeke gezichten in de boot. De jongen nam de hand van zijn zusje in de zpne als om haar te troosten. Hij kon echter gee® woord over de lippen bren gen. Elsje was nog bet minst bang van heb viertal. Dit kwam omdat zij zich het gevaar, waarin zij verkeerden, niet bewust was en 6en blind vertrouwen had in Temple's moed en kundigheid. Dit vertrouwen was duidelijk leesbaar in haar oogen en Tempie Huiver de,. toen hij het zag. Het leek wel, of hij een kille holte had op de plek, waar zijn ruggegraat zat. Door steeds met ingespan nen aandacht naar hetzelfde doel te kijken, kwam er langzamerhand een waas voor zijn oogen. Zandbank, „Zeemeeuw" en lucht sche nen in een soort mist samen te smelten. Toen hij na een oogenblik de beide eersten weer beter onderscheiden kon, riep hij; uit: „Hoera, „Zeemeeuw"! Zij doet het. Zij ia de zandbank voorbij! De kapitein heeft end gezien. Hij komt op ons af. Nee, ik huil niet; evenmin als jij!" De laatste woorden waren gericht tot George, die verwonderd keek naar Tempie's verhitte wangen. Plotseling veranderde de nitdrukking op het gezicht van den visschersjongen geheel. „0, lieve help!" zei hij veriegen, terwijl hij de boot zag naderen. „Ik vergat, dab de kapitein ouwen Jones en kapitein Thorpe aan boord heeft. Wat zullen ze ons uit lachen!" „Laat ze!" antwoordde George „Jones, dien wij altijd, Jonas uit den wal- visoh noem, -zal het mij stellig nahouden en geen gelegenheid laten voorbijgaan zonder mij er mee ta plagen!" zei Tempie weer. De „Zeemeeuw" kwam nu vlug óp hen al Tempie hoorde kapitein Curiey's stem, die zooals dit zijn gewoonte was, wan neer hij een boot ontmoette bg wijze van zeemansgroet zong: „Ahoy! JViens boot is dat?* „De boot van kapitein M' Lean uit h'en- tcn Haven!" zong Tempie terug, alsof hg zich in volle zee bevond en het niet de eige naar van het vaartuigje zelf was, die hem aangeroepen bad. Er werden nu geeh vragen en antwoorden meer gewisseld. De oogen der vier kinderen waren onafgebroken op de „Zeemeeuw" ge vestigd. „Zie eens, hoe vlug zij op ons afkomt", zei de visschersjongen, vol trots op de boot wijzend, die de golven doorkliefde. Binnen enkele minuten had zg het roei bootje bereikt, zooals de moedereend een verdwaald jong eendje opspoort. Tempie zag het spottende gezicht van ouden Jones, dat hem scheen uit te lachen. Hij kreeg een kleur, doch veTgat den heelen Jones, toen hg den strengen blik van kapitein Curley op ving. „Drijven jullie?" vroeg de eigenaar der „Zeemeeuw" kortal „Waar zijn je roei spanen?" „Die hebben we niet gehad. D hadt den sleutel van het bootenhuis in uw zak," ant woordde Tempie. „En waar is je zeil? 0, ik zie het al!" Kapitein Curiey's blik viel op het pver- blgfsel van zijn „strandkameraad." De ge broken stok met 3e baleinen lag op den bo dem van het bootje. Oude Jones lachte luid en de beide jongens kregen een kleur tot achter hun ooren, zéé schaamden zij zich. „Ik zie, dat je mijn parasol als zeü ge bruikt hebt," ging de kapitein der „Zee meeuw", langzaam en duidelijk sprekend, voort „Dat is weer één van je oude streken, Tempie!" Herinner je je nog, wat ik je gaf, toen je in deze zelfde boot, met je Zondag- sche jas als zeil aan een roeispaan, uitvoer en omsloeg? Dat is nu twee jaar geleden. Ik dacht, dat ge te groot was geworden voor dergelijke kinderachtigheden. Maar ik zie, dat ik mg vergist heb." Konden woorden scherper treffen? Zij sta ken evengoed George als den jongen, voor wien ze bestemd waren. Zij' dreven hem de tranen in de oogen en opkijkend naar den kapitein die bezig was een touw vast te maken, waarvan hij bet ééne eind Tempie toegeworpen had, zei hij: „Ik heb hem er toe aangezet, kapitein! Hij zou 't nooit gedaan hebben, als ik 't h6m niet gevraagd had!" „He denk, dat jullie van hetzelfde soort zijn!" luidde het antwoord. „Ik z3l d9meis jes aan boord meenemen, maar jullie zal ik sleepen. Zulke kinderachtige jongens, als jullie zijn, duld ik niet op de „Zeemeeuw." „Hoorde je, wat hij zei?" vroeg Tempie op fluisterenden toon aan Geofge. Dit was zijn grootste straf: dat hij niet waardig gekeurd werd de „Zeemeeuw" te be treden. De jongens zagen zwijgend toe, dat de meisjes uit het roeibootje in de groote boot getild werden. Zij zaten schouder aan schouder in het dobberende bootje, dat met een stevig touw aan de „Zeemeeuw" was vastgemaakt Het was een droevig einde Van hun avontuur. „De kapitein kan je zoo 't gevoel, geven, dat je heel verkeerd hebt gedaan, zonder dat hij er veel 'van zegt," fluisterde Tempie. En George was het hierin geheel met hem eens. (Wordt vervolgd.) Op een koucöen Decemberdag ging een kleine jongen met zijn tasch op zijn rug, van school naar huis. Zijn ijsmute stond scheef op zijn donke ren krullebol en niettegenstaande de wind hem den regen in het gezicht woei, floot hij toch een vroolijk deuntje. Dirk was bijzonder in zijn schik. De onderwijzer had hem voor de geheele kla-s se geprezen, dat hij het beste van allen de jaartallen had weten op te zeggen. Dirk's weg ging door eenige nauwe don kere steegjes, hij hield er van steeds Óen kortsten weg naar huis te nemen 's win ters. Want thuis was het gezellig en warm 's Zomers liep hij wol eens een straatje om, als het zonnetje erg verleidelijk scheen. Plotseling bleef Dirk echter stilstaan. Op een stoep zag hij een arme vrouw met een klein kind op haar arm en daarnaast stond een jongen van /zijn eigen leeftijd. De jongen zag er vooral erg ciiendig uit, met vuile gescheurde kleeren en door een van de scheuren in zijn buis zag Dirk, cLt hij er niets onder droeg, zelfs geen hemd l>irk schrok, t-oen hij dat zagl Niet eens een hemd te hebben Hij had nooit gedacht dat er-zulke arme menschen bestonden. De vrouw stak haar Lo-nd uit en vroeg om een kleinigheid. Maar Dirk had geen geld bij .zich en zei verdrietig Ik heb niets. Maar opeens bedacht hij zich. Hij zei te gen de vrouw, dat zij even wachten moest. Zoo ver was hij niet meer van huis af. G-auw wat aan moeder gaan vragenDirk holde in een draf weg naar zijn huis. Daar liep hij dadelijk naar boven, de huiskamer in, maar er was niemand. Op de slaapka mer ook geen mensch. Moedor, riep Dirk, waar zit u toch? Je moeder is nog niet thuis, zei Jaan- tje, het kleine dienstmeisje, dat hem had opengedaan. Wat nu gedaan? De vrouw wachtte op hem. De kast, waar zijn spaarpot in zat. was op slot. Jaantje zou ook wel geen geld hebben, er bleef dus nog maar één uitwej over. Dirk bedacht zich niet lang en ging naar zijn slaapkamertje. Hier begon hij zich vlug uit te kleeden. Hij had nog een wol len borstrok aan, behalve zijn flanel en hemd, zijn borstrok kon hij best missen en die jongen had dan wat warms aan. Eén, twee, drie was hij uitgekleed, borst rok ui;, zoo, nu weer gauw aangekleed. Dirka pakte den borstrok in 'n courant en liep toen weer de straat op, naar de plaats, waar de arme vrouw hem wachtte. Daar, zei hij en gaf den jongen het pak, teek gauw aan, het is een wollen borstrok Voor de vrouw hem nog bedanken kon, was Dirk al weer weg. Dezen keer liep hij langzamer naar huis Allerlei gedachten kwamen nu in zijn hoofd op en de voornaamste was welwat zal moeder wel zeggen, als zij het m Zal ze het begrijpen, dat Hij niet anders doen kon Als hij maar geld genoeg in zijn spaarpot had om oen anderen borstrok te koopen, zouden wollen borstrokken duur zijn? Dirk had ei* geen flauw begrip van. Aan tafel was Dirk opvallend stil. Hi had den moed niet gehad moeder bij haai thuiskomst zijn daad te vertellen. Vro°gei dan de andere broertjes en zusjes ging ar 1 |ier zijn weori bil it rust ren< :ien )ihi Gi >Cg€ De 1 :taa' ilLgv Ot Vi lehr cast, veix fecK Ie s' ins Ra haji pla ten leg nis Mi ta Itce nla VTO par 70TJ tje te s E Dirk dien avond naar bed en toen moeder kwam om. hem goede^nacht te zeggen lag hij al zoo diep mogelijk onder de dekens. Moeder boog zich over hem heen om hem een nachtzoen te geven. Scheelt er wat aan Dirk? Je was zoo stil vanavond. Heb je straf op school ge had? vroeg ze. Neen moeder, ik voel me heel goed en de meester zei juist, dat ik het best van allen de jaartallen kende, zei Dirt zacht. Nu, dan heb ik het me misschien ver beeld, ga dan maar gauw slapen, hoor. Heel laat sliep Dirk in en stond den volgenden morrreri al op, têrwijl de ande ren nog gerust lagen te slapen. Hij moest immers aangekleed zijn, vooi zij wakker werdfen Die dag ging ook voorbij en de ander zoo vrooliike Dirk die den geheelen dos liep te zingen of te fluiten, was zoo sti en gedrukt-, dat zijn moeder zich ongerust over hem begon te maken. Maar haar herhaald vragen of hem iett scheelde, beantwoordde hij steeds met „Neen heusch niet moeder". Toen kwam de Zaterdagavond en Dirl wist cht alles nu zou uitkomen, 's Avond' was er altijd groote „wasoh- en boenpartif zooals de kinderen het noemden. Allen wejj den dan door moeder van het hoofd tot voeten ingezeept. De jonigsten waren eerst aan de beurt gekomen en lagen reeds in bed. Teen werd ook Dirk geroepen. Daar stond de groote teil, vol dampend water da zeep en de groote spons lagen klaar ïeid. op bet bed lag schoon ondergoed. 1" Nu ben jij aan de beurt, Dirk, i» j> moeder, kom haast je een beetje. Wi m de net :aar eest en iam< ;ebr< chei ■ok loore ■naa •ij ei 10£ - erlo rid. Ma zi >Snn<

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 10