LORRE. EEN KIBBELPARTIJ. Voor de Kleintjes. De Familie Zwart van Snorrenstein. ANEKDOTES. o had/desa 6©n ooigenblükje mistig van de moetenissen van den strijd zitten uitrius- toen een getoeter uit het andere kamip Jéiüdonk en ze Freek in het midden van slagveld zagen staan. Kees sprong vluig 0j »reind, bracht zijn kleeren wat in orde en üstte zich nnaax de plaats van samenkomst. Wij willen vrede, sprak het Grijskoppen- jenhoofd. We hebben den strijd verloren. De artkoppen zijn dapper. Als de vrede is ge- Jja ten zulten wij niet meer rooven op het >ndjgebied van de Zwartkoppen. Mijn broeder, antwoordde het andere KOThoofd, mijn onderdanen en ik willen lts liever dan vrede sluiten. Laten wij de •despijp rooken, d lij zocht toen twee takjes op, bood' er het. ijskoppen-opperhoofd een aan en samen Lgen ze met gekruiste beenen de vredes- zitten roeken. )e anderen zagen met belangstelling toe. aap Krijgt het Grijskoppen-opperhoofd nu gevangengenomen soldaten terug vroeg verslagen aanvoerder. Ik zal ze voor u haten, luidde het ant- ord. te overwinnaar sprong op en kwam even er met de drie gevangenen terug. ,j te vrede was nu gesloten en de beide Indi- ntroepen speelden een oogenblik heel ge- ejfe#elij>k stuivertje verwisselen •lpat gang prachtig op die g-roote, open ;E k met de boom-en in de rondte. Daarna ikken zq zich weer ieder in hun eigen terug. lees vond, dat ze verder Indiaantje moes- spelen al was het nu ook vrede, lij toeterde dus weer door zijn handen en p naar het midden van de open plek. \Iet een angstig gezibht zei hij tegen het ijskoppen-oppenhoofd Mijn mannen hebben een leeuw op ons ondgdbied gezien. Wilt gij ons helpen hem docden Wij weten, dat de Grijskoppen zijn Zeker, willen wij u helpen, antwoordde Grijskoppen-opperhoofd. Zeg maar waf !e j doen moeten. Wij moeten door het struikgewas krui- ie a en probeeren hem zoo in te sluiten. De jongens gingen iin een rij staan. Ex-es Freek vooTÓp, de meisjes achteraan. Hoe footer het aantal leeuwen jagers was, des beter, zeilde Kees, werd de leeuw bang en liet hij zioh' makkelijk gevangen nemen. breedè rijen trokken ze voort. Alles moest zoo zacht mogelijk gebeuren, ihieMen daarom hun adem bijna in. Plotseling wat was dat Di Kees hield stil en met hem het heele dc >epjë. Wat zag hij daar voor geels tusschen de omen bewegen Hij verbeelde het. zioh natuurlijk en ging weer vooruit. De anderen moesten eens aken, dat hij bang was, maar daar zag het weer. Hij hield weer stil en nu kwam een groot, H, langharig monster te voorschijn. Was het werkelijk een leeuw t Hjj snuffelde langs den grond, maar bleef en ©r bij de kinderen een takje kraakte, ai 1 staan, den kop opgeheven en hen strak t nziende. r.Allemaal hadden ze hem nu bemerkt, Ontzettend Werkelijk een leeuw Ze hielden hun em nu heelemaal in. Ie Dadelijk zou hij natuurlijk op hen af ko- in, hij keek immers al naar hen. Toen ze dat bedachten, zetten ze het in as allemaal op een loopen, geen éón uit- zonderd, de meisjes gillende achteraan. Ze durfden niet om te kijken of het beest hter hen aankwam. Wat duurde het lang, vóór ze het bosch i waren lw Eindelijk waren ze op den dorpsweg. Een heer kwam hen tegemoet. Een leeuw, een leeuw riepen Kees en erman, die vooraan waren. De heer keek heel verbaasd het troepje aan it daar met benauwde gezichten en ver- [arde 'haren bet bosch uit kwam hodlen. Een leeuw vroeg hij heel verbaasd. Een groote leeuw in 't bosch hijgd- öes. De meneer begon eensklaps te lachen. Was het werkelijk een leeuw *roe.g hij nog eens. Ja, ja Een heele groote riepen nu ook de meisjes, die er inmiddels ook bijgekomen waren. De meneer lachte maar aldoor. Ik geloof toch heusoh, dat jullie je ver gissen, kinderen zei hij eindelijk. Mijn hond is weggeloopea, en de men- schen hdbbeD hem' den kant van het bosoh' zien uitgaan. Vertel me eens, hoe de leeuw er uitzag Geel, met lange 'haren. Juist, zoo ziet mijn hond er ook uit. Dan hebben jullie hem voor een leeuw aangezien. HalhJaiha En hij begon nog luider te lachen om het grappige gelval. r Leeuwen heb je hier immers nieï, jon gens Maar jullie weten het nu, als je hern later soms weer eens ziet, want ik ben van plan om hier nog een tijdje te blijven. Dag jongens En vroolijk stapte hij ver der, het bosch in. Wat stonden de kinderen elkaar beteuterd aan te kijken. Vooral de jongens, die schaamden zioh wel een beetje over hun overhaaste vlucht. Maar het was ook precies een leeuw hielden ze allen vol. En ze waren het er ook allemaal over eens, dat het, hoewel ze erg geschrokken waren, toch een heerlijke Zaterdagmiddag was geweest'. Lorretje, Kaporretje, Kom eens naar beneden. Kopje krauw Pak maar gauw, Ben je nu tevreden Lorretje, Kaporretje, Knabbelt aan zijn koekje. Kopje krauw l O, ho© giauw Zit hij weer in 't hoekje! Lorretje, Kaporretje, Kijkt Ko aan zoo oolijk. Kopje krauw! 'k Kom weer gauw, Lacht klein Kootje vroolijk! Klein Jopie kwam de weide in, En ging op den grond zitten huilen; Haar traantjes vielen op het gras; Ook de bloempjes raakten aan 't pruilen. Het Madeliefje, de Boterbloem, Begonnen er van te verdorren; De vogeltjes hielden met zingen op, „Wat maakte die Joop zoo aan 't morren „Ik heb zoo'n verdriet!" riep de kleine [meid. En snikte van wanhoop heel luid. „Ik heb met mijn broertje zoo vrees'lijk [„gevecht", En trok hem zijn haren uit!" Toen vloog er heel zachtjes een muschje [neêr; Dat had naar het kindje geluisterd; Het zong toen een liedje op vriendlijken [tooü, En heeft haar wat ingefluisterd. Het zong er heel zachtjes aan Jopie's oor: „Ja, vechten is zonde, mijn kind; Maar als je gekibbeld hebt, overdag, Maak 't 's avonds weer goed dan, gezwind! En als je veel van elkander houdt, Dan zoen je elkander weêr af. Kom, ga maar gauw naar je broertje toe, Zeg dat het je spijt; op een draf". Klein Jopie luisterde naar het verhaal Dat het muschje aan haar deed; En, vóór ze het wist, was het diertje [weêr weg. Maar Joop had haar lesje tóch beet. Al heel gauw zat ze op de trap, Haar broertje hf te kussen. Die had zich intusschen geamuseerd Met te schieten op de musschen! Vaders Portret. Door C. H. Kater Zwart van Snorrenstein Houdt dolveel van heng'len. Op het het plaatje zie je hem. Kijk de dobber heng'len Met zijn mooien, grooten hoed En zijn keurig jasje Zit hier Zwart van Snorrenstein; Aardig staat hem 't dasje. Voor zijn vrouwtje brengt hij graag Visch mee om te smullen. Hij en Miesje zullen straks Goed hun maagjes vullen, 'k Maak van Zwart van Snorrenstein Eón-twee-drie eefi plaatje. Wat ik daarmee wil gaan doen? Nu, zeg eens, wat raadt je? De familie Snorrenstein Wil 'k ermee verrassen. Je verklapt me immers niet? Want daar moet 'k op passen? 'k Hoorde laatst, dat Moeder Mies Zei tot Grijs en Jetje: „Och, wat had 'k van Vader graag Eens een mooi portretje!" En dien wensch van Moeder Mies Knoopt' ik in mijn ooren. Van haar blijdschap zul je nog In onf" kr?rtftio hoeren. Gesprek tusschen twee j o n g e n 8 Jan: „Ik eet nooit ï.ets óf het moet eerst gekauwd! wezen." Piet: „Ajakkes, hoe vies. Wie kauwt het dan eerst?" Jan«Wel ikzelf natuurlijk, tdat spreekt." Een houtvester had een prachtig hert geschoten en zond het vel naar een looier om het te doen bereiden. Bij het terug ontvangen, was er - de volgende kwitantie bijgevoegd„Voor het looien van het ve? van den heer houtvester ontvangen de som van f 1.80."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 11