Op de Leeuwenjacht.
moeder zich in de armen van één der dames
wierp en in hartstochtelijk snikken los
barstte. Na kon het arme meisje het niet
langer uithouden. Ongemerkt verliet zij het
vertrek en zocht haar eigen donkere ka
mer op, waar zjj doelloos de woorden her
haalde, welke zich het diepst in haar ge
heugen geprent hadden: „De post vertragen
de post vertragen!"
De maan kwam op en wierp haar stralen
door de ruiten. Plotseling schoot er als
bliksemschicht een besluit door Grizel's ge
dachten. Als er door de post te vertragen
tijd gewonnen en daardoor het leven van
haar vader gered kon worden, dan moest
de post vertraagd worden! Maar hoe? Zij
had de heeren hooren zeggen, dat het on
mogelijk was. Bovendien wist zij, dat da
postbode zwaar gewapend was vanwege de
roovers, die de wegen onveilig maakten.
Dit deed haar denkeu aan de verhalen van
gemaskerde lieden, die zich vanuit een ver
borgen plaats op den postbode wierpen en
de brieven en het geld meenamen, die hem
toevertrouwd waren.
Plotseling sprong zij op, bleef een oogen-
blik met haar handen aan het hoofd stil
staan en ijlde haar kamer uit en de trap
op, die naar de slaapvertrekken der be
dienden leidde. Zij luisterde aan een deur
en toen zij tot haar geruststelling be
merkte, dat er niemand in de kamer was,
ging zij naar de eikenhouten kleerkast. Bij
het schijnsel der maan zocht zij er een
jas en een broek uit. Zij keek, of zij ook
ergens een hoed ontdekte en zag er één
bij het raam hangen; daarna zocht zij laar
zen. Zij waren versleten en zaten vol modder.
„Des te beter," dacht zjj en liep haastig
en op haar teenen naar de gang. Daarna
ging zij naar de kleedkamer van haar vader.
Daar zag zij allerlei dierbare herinnerin
gen en de tranen sprongen haar bij het
zien van dit alles in de oogen. Zij nam eenige
pistolen in de hand, hield ze' onderzoekend
in haar bevende handen en ontdekte tot
haar groote vreugde, doch* tevens met
schrik, dat zij geladen waren'. Toen snelde
zij met de pistolen naar haar eigen kamer.
Een halfuur later zag de huisknecht
iemand, dien hij voor Allen, den staljongen
hield, behoedzaam en met de laarzen in
de hand, de achtertrap afsluipen.
„Hoe nu, mijn jongen?" vroeg hij. „Het
is veel te laat voor ja om nog uit te gaan."
„Ik heb de staldeur vergeten te sluiten,"
antwoordde Grizel met een zachte, bevande
stem, terwijl zjj zooveel mogelijk trachtte
het dialect van den staljongen na "te bootsen.
„Hml" zei de knecht. „Ik heb je nog
nooit zoo weinig leven hoorSn maken."
Zij ijlde verder. Da groote keuken was
verlaten. Zij nam alle sleutels, die naast
de deur hingen, ging da buitendeur uit eu
liep vlug naar den stal. Met bevende han
den probeerde zij den éénen sleutel na den
anderen, totdat zij eindelijk den goeden
vond. Eenmaal in den stal zijnde, bleef zij
een oogenblik besluiteloos stilstaan. Zij lief
koosde Bess, haar eigen kleine pony.
„Jij zou niet geschikt zijn, Bess," zei
zij. „Jij bent een ta gemakkelijk leventje ge
wend." yerdcr stonden er de dikke rijtuig-
paarden. „Jullie zijn ook luxepaarden," zei
Grizol, „en zoudt na oen uur al afgemat
zijn van het werk, dat ik vannacht voor je
te doen heb." Doch* achter ia den stal stond
Ronald, Sir John Cochrane's groot, donker
strijdros, dat met stof en schuim bedekt
en zonder berijder na den slag van Sedge-
moor was komen aanhollen, terwijl de men-
schen naar den bekenden hengst stonden te
kijken, die hot eerst de zwijgende bood
schap der nederlaag bracht. Grizel maakte
hem los en leidde hem naar buiten.
„Jij bent een held," zei zij, terwijl ze
bijn neus wreef, „en ik zal je vannacht
in de gelegenheid stellen om te toonen, dat
je nog even trouw als altijd bent." Haar
handen waren koud van zeniuwachtigheiu,
doch zij slaagde er toch in, het zadel vast
te gespen en hem op te toornen, terwijl
het groote dier ongeduldig stond te trap
pelen, als verlangde hij zelf om weg te ko
men. Snel trok zij de rijlaarzen aan en
stak de pistolen bij zich.
„Ik geloof, dwt je al weet, waarvoor ik
je noodig heb," zei Grizel, terwijl zij bet
paard naar de poort leidde. Zij trachtte
de zware poort open te dhiwen, dioch haar
krachten schoten te kort.
„Ronald,'-' zei zij wanhopend, „ik kan
de poort niet open iuwenRonald draal
de het hoofd om en keek haar met zijn
prachtige oogen aan. Hij 6oheen te willen
zeggen „ik kan het."
„Heel goed," zei Grizel, alsof hij ge
sproken had. Zij besteeg bet zwarte ros en
lachte zenuwachtig, toen zij in het zadel
steeg. „Ziezoo," zei zij, „vooruit maar!"
Het paiard sprong tegen de poort, stiet
haar open en bevond zich op den weg.
Eén oogenblik steigerde hij en sloeg hij
vuur uit de keisteenen. Grizel wist aan
welken kant zij de stad moest verlaten en
stuurde Ronald in die richting Het dier
scheen te weten, dat hij zijn ouden meester
een dienst ging bewijzen en holde vooruit.
Slechts één keer keek Grizel om en een ge
voel van angst en epijt bekroop haar, toen
zij haar huis verlicht zag en in den nacht
wind geroep meende te hooren. Men had
haar vlucht ontdekt! Eens meende zij zelfs
hoefslagen achter zich te vernemen, maar
zij wist, dat niemand haar kon inhalen.
(Slot volgt).
Het w*as Zaterdagmiddag en een heel troep
je dorpskinderen trok het bosch in Piet en
Jan nnan den bakker, Kees en Grietje van den
smid, Hendrik van den molenaar, Elaas,
Bertha, Trims van den slager, alsmede Freek
en Jaap van den kruideneer.
Voordat ze op de plaats waren, waar ze
altijd afspraJken, wat ze zouden spelen, had
den nog meeir kinderen zich bij ben aange
sloten, Meest jongens en meisjes, die bezig
.waren boschbessen te plukken.
De struiken zaten dat jaar vol en de mees
ten hadden hom busjes en mandjes reeds bee-
lemaal gevuld', zoodat ze gerust konden gaan
ispelen.
Het was een heol groot bosoh, maar de
kindèren waren er al zoo dikwijls geweest
dat or geen kans was, dat ze zouden verdwa
len. Elk paadje kenden ze, al was het nog
zoo smal.
Eindelijk kwamen zo bij een groote open
plek midden En het bosch aan.
De grond wais bedekt met heerlijk zacht:
mos.
Precies fluweel, zeide Trims altijd. Er
ron'dbm heen stonden hoog© eiken. In den
herfst kon je hier dan ook altijd de meeste
eikeis vinden. Tussohenbedde sprong er een
eekhoorntje door de boomen. Het keek dan
met zijn spits snuitje heel nieuwsgierig naaT
beneden, maar bang was het niet.
De dieren kenden als het ware de kinderen,
die er al hun vrije "Woensdag- en Zaterdag
middagen doorbrachten..
Herman van den dokter had er eens een
gevangen.
Die zat nu in een kooi achter In 'den tuin.
Maar de jongens uit het dorp vonden dat;
toch zoo gemeen Wat had die jongen daar
nou aan, zoo'n beest qp te sluiten In 't b'osdh
kion je ze toch' ook zien en die mooi© pluim
staart kwam thusschen het groen veel mooier
luit.
De kinderen waren dus aangekomen op de
openplaats in liet bosck, daaT vielen ze alle
maal neer op het lekkere zachte mos.
Kees van den smid zat in het' midden, de
anderen vormden een kring om hem heen.
Kees wafe de ouldiste van 't troepje en hij was
meestal de aanvoerder. Hij kon ook zulke
leuke spelletjes bedenken.
Wat zullen we spelen vroeg hij, zooals
gewoonlijk.
Ze noemden dan allerlei spelletjes op": roo-
vertje, krijgertje, blindemannetje, verstopper
tje, maag, het skxt wais altijd, dat ze het spel
letje deden, dat' Kees voorstelde.
Zoo ook nu weer.
Nadat hij kalm (had geluisterd, wat de an
deren zeiden, dteed hij het voorstel om Indi
aantje te spelen. Hij hald juist een Indianen
boek voor zijn verjaardag gekregen, daardoor
wist hij een beetje, hoe die menischen leef
den.
De anderen vonden het idee prachtig. Ze
keken vol bewondering naa<r Kees op en
luisterden wat z© moesten dtoon.
Wé moeten ons in twee .gnoepen split
sen, vertelde Kees. We maken d'an twee kam
pen. Ik ben aanvoerder van het eene kamp
•an .we zullen er, om Joten^ wie hoofd van hei
andere zal zijn. Dan gaan we saimen oorl«
voeren. Nu eerst loten
De meisjes deden daar natuurlijk niet a a
mee. Die moesten vast bloemen en varen prf
gaan plukken en daarvan kransen viechte
om er straks de overwinnaars mee te tooiei >1
Freek ran 'den kruidenier werd aanvooipsf
der van 'het tweede kamp.
Kees haalde plechtig een massa kippeveft^
ren uilt zijn broekzakken te voorschijn en dee
Freek voor, hoe hij heelemaal in het rond d
schachten onder zijn pet moest steken, zooda ter
er een krans van veeren om hun hoof-dep11*
werd govormJd.
Van voren was dat echter te lastig en daa^r
om haakten zo er daaT een paar weg,
konden anders bijna niet zien. 'de
Kees vond, dat ze zoo tamelijk goed op d
Indianen uit zijn boek leken. ijsil
Grietje en Bertha kregen als vrouwen va^ge
de opperhoofden voeren in heur haar en
deelde mede, dat de anderen haar de noodig
eerbied moesten bewijzen. Zij mochten da;
om de kransen vlechten, terwijl de andere
'do bloemen moesten zoeken.
Onder aanvoering van hun oppechoofdei
gingen de jongens toen groote takken zoekei
die er genoeg in het bosoh lagen.
Daarvan maakten ze twee tenten.
Het moesten ten minste tenten voorstelie!
Ze stonden aan weerszijden van de ope:
plaat-s. De eene was voor Freek en zijn on'dei
danen, de andere voor Kees met zijn gevolg 5
bestemd. O.mld-at Freek meest grijze kipper 'k
veeren rond zjjn pet had, was hij het Grijf'kki
koppen-opperhoofd', Kees het Zwartkopper
Opperhoofd. Iedere partij trok zich in
voor de tenten terug.
Toen toeterde Kees door zijn handen en lie
naar het midden van de open plaiats, n
,yslagveM" geheeten. Ook Freek verschee
daar weldra.
Beiden bleven op eenigen afstand van e
kaar staan en Kees sprak
Ik daaJg u, opperhoofd der Grijskoppei
met uw troepen uit tot een gevecht op dez
plaats. Uw veelvuldige diefstallen en
der© rooverijen op ons grondgebied worde
niet langer d-oor ons geduld. Wij wille i
oorlog.
Ik neem het aan, antwoordde Freek
een lichte buiging.
Beidén verwijderden zich toen naar hu
tenten, waar alles in gereedheid werd! g<
bracht voor den slag.
Allen wapenden zMi met takken, dat w
ren hun geweren, "en aan 'de vrouwen wen
gezegd, dat ze stil in dfe tenten moestön bi;
ven zitten.
De legers stelden zich aan weerskanten oj
'de aanvoerders aan het' hoofd. Kees toeterd
weer door zijn handen en het gevecht begoi
Ze stormden op elkaar in-; maar beide troe
pen waren even groot en even dapper, zoc
doend© was de strijd na een kwartier not
onbeslist. Ze trokken zich dus onverrichte
zake terug.
De meisjes waren blij toen zij weer bij d
lonten terug kwamen, want ze gingen zio!
'al een beetje verivelen.
Alle bloemkransen waren klaar.
Een nieuw krijgsplan werd opgemaakt.
De Zwartkoppen besloten hun vijand) t
overvallen. Z© zouden daarvoor om het struik
gewas, dat het slagveld omsloot, heen krui 1
pen en bij de tent van de Grijskoppen
voorschijn springen om 25e zoo te overvallei
Maar hoe moesten 2e achter het struik-ge
was komen, zonder dat de vijanld aan dei
anderen kant van het slagveld het bemerkte
Berth's, het vrouwelijk opperhoofd de
Zwartkoppen stelde voor, dat zij met haai
gevolg op eon rij zou gaan staan en net doen
of ze een spelletje deden. De Grijskoppen 230a
den d)am denken, dat de -mannen zich ach tel
'de rij vrouwen bevonden.
•Zoo gebeurde hef. Kees vooraan, knoop me
zijn leger door het struikgewas heen en lier
daar achter fond tot bij de Grij-sfcoppentent
Daar hieven ze een woest krijgsgeschreeuw
aan en vielen op hun vijanld! aan. Die ga!
zich echter niet zoo gauw -gewonnen, al w2i
hij er heelemaial niet op voorbereid.
Het eind van den strijd was, dat dirie Grijs
koppen als gevangenen werden meegevoerd 't
In hun eiigien kamp aangek omen, boden
mèüsjes den overwinnaars kransen aan et
daarna voerden ze een rondedans uit rond <k
dirie gevangenen. Dat was Inldaanenmlanier, ces.
vertelde Kees]
Kee> z
!g te
g
ve
te
rat
ge
at
P
lee
sp
iÜ
P n
det
ijsk
rad
doi
ppe
- t
t
dc
1
a w
De
Fn
jojoote
bet
sDan
mal
ün 1
Alle
h-ie
Plot
n Koe;
>epj<
Wat
ome
ETij
s w
okei
het
Pü
el,
Was
HÜ
c
st;
nzie:
dAlte:
Ontz
Wer
eim
Dad<
n, h
Toen
a
zond
Ze d
hter
Wat
wa
Eind
Een
- E
er ma
De h
da
rdé
- E
- E