Een Poesengeschiedenis. Het Oude Glas. wuifde Alfred nog eens met zijn handje en riep hij als om zijn nachtje te troosten haar toe: „Ikke kom nog wei's terug, Nettie 1" „Dat 's host!" antwoordden allen. Op dit oogenhidk zette de trein zich in beweging. Nog een hartelijk gewuif, totdat de reizigers uit het gezicht verdwenen waren en Nettie ging met haar ouders naar huis. Zij had alles bij elkaar genomen toch nog een prettige va cantia gehad. EINDE. £r waren eens twee groote, dikke poe sen; ze heetten Moor en Nel, m 't waren broertje en zusje. Moor, het broertje, was heelemaal zwart, alleen droeg hij witte sokjes aan zijn vier zwarte pootjes. I>at stond erg aardig en daarom zeiden dan ook de menschen: „Wat ij dat een mooie poes Nu, mooi was Moor wel, maar aardig en lief was hij heelemaal niet. Want Moor was erg snoepachtig, en daarbij zóó vree- selijk nieuwsgierig, dat hij in alle kasten, kisten en manden kroop, om toch maar te zien, wat daar in zat, en als hij cK&arin wat lekkers vond, dan at hij het op. En lui dat Moor wasNeen, dat was gewoon al te erg! Soms lag hij den geheelen dag te slapen in zijn mandje of buiten in het zonnetje; alleen als het tijd was om te eten, werd hij wakker. Lui en slaperig, als hij dan nog was, rekte hij zich uit, geeuwde een paar maal, en sloop daarna naór da keuken om to zien, wat voor lekkers men wel voor hem had neergezet. Muisjes of ratjes daar hield onze Moor niet zoo heel erg van, 't was ook zoo lastig en ver moeiend dat muizen-vangen, vond hij. Ook lustte hij geen aardappelen, en brood at hij alleen, als er boter op was gesmeerd of 't in melk was geweekt. Doch van vleesch en visch hield hij heel veel. Moor was dus een rare, verwende kat! Heel wat aardiger, dan haar broertje, was Nel. Dat was toch zoo'n lief poesje Ze had een mooi grijs poesen-velletje, en van haar halsje tot aan haar twee voor pootjes, droeg ze een helder-wit befje, en ze had zulke beeldige oogjes, en zoo'n prachtigen staart Nel was ook niet nieuwsgierig; ze snoepte nooit en gedroeg zich als een welopge- voedde poes. En ze was lang niet lui, h»or* Wel deed ze? graag een middagslaapje in het zonnetje, maar in den nacht, als alle menschen sliepen en Moor in zijn heer lijk, warm mandje lag te droomen, ging Nel, op de muizenjacht! Dan ging ze naar dien zolder en naar den kelder, en dan zocht ze op alle plaatsen, waar maar een muisje te snappen was. En o, wat waren alle muisjes bang voor Nel, zóó baner, dat., als zo maar h'et puntje vatf NePs staartje zagen, ze niet uit hun holletjes kwamen. Maar toch ving Nel veel muizen, want ze was pootig en vlug. Zoo kwam het ook, 'dat ze heel weinig van het eten at-, dat haar werd voorgezet, en alleen haar scho teltje melk leeg dronk, ten minste, als Moor dit niet had opgesnoept. Want gul zige Moor dacht nooit, aan anderen. Als hij maar zijn buikje vol kreeg! Of Nel honger óf dorst leed, daarom bekommerde Moor zfch nooit. Zoo gebeurde Ket op een 'dag, 'dat Nel, 'die geen enkel muisje had kunnen snap pen, ergen honger bad. Ze had toen, wat maar heel zelden gebeurde, haar bordje Schoon leeg gegeten en niets overgelaten voor Moor, zoodat deze, die daarna kwam snuffelen, niets meer vond. Hierover werd gulzige Moor nu zóó boos, dat hij Nel aan vloog en haar met zijn scherpe nagels over het rose neusje krabbelde. En, wat nog nooit was gebeurd, Nel's neusje bloedde, zóó hadden Moor's nagels haar gewond. 'Arme Nel miauwde van de pijnEn omdat ze nu bang was, dat Moor haar nog meer zou krabben, holde zij naar buiten, sprong 'op de regenton en vandaar op het keuken- dak, en toen klom zij naar de dakgoot en zoo kwam ze eindelijk boven op het dak van het huis. Dóar zat Nel nu heel rustig 'dóar kon Moor haar niet krabben, dacht het poesje Maar. toen ze daar nu een poosje rustig gezeten had, begon het te regenen, en daar poesen niet van den regen houden, wilde Nel weer naar beneden. Maar, ach, nu durfde zij niet meer langs de dakgoot te loopen, want die stond al half vol met water! Nel miauwde van angBt en ellende Verbeeld je eens, dat zij nu den geheelen dag en misschien ook wel dien nacht op het dak zou moeten blijven! Deze gedach ten maakte Nel zóó bang, dat zij nóg har der miauwde. Het was juist alsof zij riep „Ach, help me toch van het dak!" Stoute Moor, die beneden in de keuken was, hoorde het jammerend gemiauw van zijn zusje. Hij stak zijn zwart kopje eens om het hoekje buiten de deur, keek naar boven en miauwde plagend terug: „Lek ker, nu kim je er den geheelen dag blij ven. Hè, wat zal je nu een mooi nat vel letje krijgenEn de vrouw eet vandaag visch, en nu mag ik al die lekkere staart jes en vinnetjes voor mij alleen hebben!" En weer miauwde Nel: „Ach lieve Moor, zeg toch aan de vrouw, dat ik hier op het dak zit en er niet af kan komen. l'oe. zeg het toch, dan mag je alle lekkere staartjes en vinnetjes voor jou alleen houden. Ik zal wel een muisje zien te vangen, als ik maar eerst weer goed en wel beneden ben". Doch de booze Moor ging niet naar de vrouw. Wel liep hij de kamer binnen en daar kroop hij in zijn warm mandje en ging een slaapje doen. Daar zat nu, wel een uur lang, de arme Nel in den regen op het dak, en ze miauw de zóó hard en zóó akelig, dat de vrouw, die juist op den zolder was, het hoorde. Ze opende het dakvenster en riep: „Poes, poes, waar zit je toch En toen ze nu haar hoofd door het venster stak en daar die arme, natte Nel zag, riep ze weer: „Kom toch hier, arme lieve poes! Ach, wat ben je nat! En hoe kom je hier toch op het dak V' Hè, wat was Nel blij, toen ze de stem van de vrouw hoorde. In een wip was ze door het dakvenster op den zolder, en alsof ze de vrouw wilde bedanken, gaf ze dade lijk kopjes en miauwde toen van blijdschap dat ze van het akelige dak af was. „Wel, wel", miauwde Moor, toen hij zijn slaapje gedaan had, en hij Nel, nog wel niet heelemaal droog, maar toch gezond en wel in de kamer zag rondloopen. „Wel, wel, zusje, ben je weer beneden 1 Zeker van het dak gevallen, hè Maar Nel was heel erg boos op haar on deugend broertje. Ja, ze was zelfs zóó kwaad dat ze hem heelemaal geen antwoord gaf en hem voorbijliep, net alsof ze hem niet zag. Zoo ging ze naar den kelder, om te zien, cf ze 'dóór niet een lekker, vet muisje kon snappen. En Moor keek haar met valsche eogen na, rekte zich eens uit, gaapte daarna heel on fatsoenlijk met zijn bekje wijd open en liep teen naar de keuken om te zien, of er soms ee® staartje of wat vinnetjes van een lekker gebakken of gekookt visohje op zijn bordje lagen, want ook Moor voelde, dat het etens tijd werd, en hij had den geheelen dag al visch geroken, zijn lievelingskostje. Maar o, wat keek die ondeugende Moor op zijn poe senneus! Want toen hij in de keuken kwam en daar zijn bordje vond, zag hij daarop niets dan aardappelen en twee haringkoppen. Moor rook eens aan zoo'n kop, likte er teen eens aan enrildeBah, 't waren zure ha ringkoppen, en Moor hield heelemaal niet van azijn! „0, die akelige Nel," miauwde hü boos. „Die heeft zeker al het andere en lekkere eten opgegeten! En toen, toen heeft ze niets voor mij overgelaten, dan die zure haring koppen! Maar wacht, ik zal het haar betaald zetten! Ze is zeker in den kelder op de mui zenjacht! Daar zal ik haar wel vinden!" 'Zoo liet Moor de haringkoPnen liggen en en eloop zacht, zo O1 echt gluiperig! zacht, naar den kelder. Maar daar zag hrj Nel niet. Hij zag alleen een dik, vet muisje, dat juist' uit een aardapPelkist kroop. En Moor, die nogal honger had, dacht: „Dat muisje kan ik meteen wel even oppeuzelen, 'k Ben an ders wel niet zoo dol op muizen, maar ze smaken toch beter dan zure haringkoppen! Er is vandaag toch niets weg te kapen! De melk is op en.h'ó, ja, daar staat nu wel een mand met eieren, maar die zijn nog niet gekookt.... En bah. die vieze, kleverige, 1 id rauwe eieren, dat is toch ook niets voor 11 Dan maar liever het muisjeEn tc sprong en rend6 Moor in dolle vaart ach b 't muisje aan. En 'fc muisje liep ai harder ea harder. Moor, die 't muizen vangen niet gewe was, kon het maar niet te pakken krijg Nu zag hij het hier, dan weer daar! W9 daar sprong het op de mand met de rau oierc-n! Wip, daar sprong Moor het na toen bleven de eieren niet heelEn nu duui het niet zoo heel lang, of Moor zat vanaf kop tot zgn staart, vol kleverige eierstri Enwat nóg erger was! Weg, was ook muisje! Nu was het de beurt aan Moor om ake te miauwen! O, hij miauwde nog veel har en nog veel akeliger dan straks Nel, toen op het dak zat, had gedaan! „Ach, Nel, ach, lieve Nel!" miauwde „Ach, kom toch hier, en help me toch Ben in de eieren gevallen! 'k Ben zoo en zoo kleverig! En Tc kan me zelf schoon b'kken. want o, bah, ik lust heeiem, geen rauwe eieren! Ach, lieve Nel, kem toch gauw, en lik me toch schoon Daar kwam Nel juist de keldertrap Ze was haar boosheid op haar ondeug broertje al weer vergeten en vroeg: „Wa er met je gebeurd, Moor?" „Wat er is?" zei Moor, met een ak< gemiauw. „Wat er is? Vraag je dat Zie je dan niets?" ja, nu zag JNef het pais goed. Ze Moor heel verschrikt aan en vroeg t<j „Waarom heb je eierstuif gemaakt. Moezel ,,'k Heb heelemaal dat vieze goed niet len maken," blies Moor nu boos. ,,'t Kv heelemaal vanzelf, doordat ik een muisje de vangen, dat in de mand sprong. En t< ubl toen gingen de eieren kapotAch, 1 ach, Nel, lik jjj me nu eens gauw schooicn „Bah, 'k zou je danken," miauwde „lik je je maar zelf schoon. Je kunt er brj', 't zit niet op je rug." „Maar 'k lust heelemaal geen rai eieren," klaagde Moor. „Ik ook niet," miauwde Nel. „Ik eet ver een vet muisje." ..Valschaard, dat j« bent!" blies M nijdig. „Snoeper, dat je bent!" blies nu' ook terug. „Ssst Ssst .- blies Moor woedend terug en toen wilde hij Nel vliegen. Maar Nel holde vlug de keli trap op. En nog vóórdat Moor haar zijn kleverige pooten kon volgen, kwair vrouw de keldertrap af. „Ach, mijn kostelijke eieren!" nep verschrikt uit. En toen liep ze op Moor joeg hem den kelder uit en zei boos: akelig, snoepachtig dier, jij gaat vand 7i nog mijn huis uit, hoor En zoo gebeurde het. Want nog d zelfden dag bracht zezelf Moor naar molenaar, die heelemaal in het am dorp woonde, en daar mag Moor nu v taan op de leege meelzakken slapen plaats van in een heerliik warm man En als htj geen" honger wil lijden, moe maar zelf de muisjes vangen en daar zijn maal doen. Met Nel liep het gelul ti beter af. Die is nog altijd in het huis die vrouw, slaapt nu heerlijk in Mo warm mandje en vangt nog altnd mui hij al voor haar eigen genoegen, want. melk ting lekker eten krijgt zij nu in overvloed, wilde Zr>r> eindigt de geschiedenis van werp' en Nel! werpi TANTE J01 l9a'de !>J *jn h B O LIL k<en „1 ep lÖtj „1 oM ED ifel as een De k$ us eid oo\] „J las. uïk rnj t iPon •ebtt vend en „J 3 [lonk „U b •aar De :rots< :ijn ian En non j?eon Zo ving :oevo Zo oude toen wend. In de eetzaal van den ouden graaf ging vrooJijk toe. Mensohenooren en mensobeno zouden er echter niets van bemerkt hebben, er menschen bij waren, stonden alle me: stijf en stil op hun plaats, net als soldate 't gelid. Zoodra de menschen de kamer verlaten den. kwam er echter leven en beweging in gezelschap. Dit was in den. laatsten tijd rijker geworden. Een nicht van den ouden f had hem een étagère ten geschenke gegeve ie allerlei mooie dongen uit de poroeleinkast ren er op te pronk gezet; in het midden t een waar prachtstuk: een 'groot, fijn glas het familiewapen er op geschilderd. mans> All' spotte .."W je da schen Ein in ee ronde ,,Zc ma ouder Len gen e Ding

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 10